Christus en cultuur
(1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 12.Wij hebben in het bovenstaande telkens den nadruk erop gelegd, dat Jezus Christus niet te kennen is zonder de Schriften, die Hij zelf trouwens altijd te Zijner legitimatie aanhaalt. We moesten den vinger op dit détail leggen, omdat we anders nòg niet zouden komen, waar we moeten zijn. ‘Jezussen’ (Jozua's) zijn er honderden geweest; en ze zijn er nog in ghetto's en op marktterreinen. En, zoo men strikt de taal nemen wil: ‘christussen’ (d.w.z. gezalfden) zijn er millioenen geweest en ze zijn er nog, in katakomben en gelukkig ook op de pleinen der stad. Maar dat de zoon van Maria en Jozef (naar men meende), den inhoud van den naam Jezus (Jozua) waarlijk en uitputtend zou verdienen, en dat in Hem de goddelijke aanstelling definitief en de bekwaammaking adaequaat zou zijn, en ook geweest is, en vandaag nog is, dat weten we niet uit den klank der namen, noch lezen we het af uit Zijn parousie, Zijn verschijning, doch dat hóóren we uit de Schriften. En nu we dit alles weten, nu zien we, dat, ofschoon het ambt den Christus der Schriften nimmer van de menschen losmaakt, en in zooverre nooit Hem van hen isoleert of abstraheert, toch Zijn geheel eenige, Zijn uitputtende, definitieve, pleromatische zalving, en deze verbonden met Zijn geheel eenigen Persoon (uit twee naturen geconstitueerd) Hem als tweeden Adam, en als Middelaar, in al zijn dienstwerk volkomen ànders deed zijn dan ieder ander. Zijn ambtswerk, wijl het AMBTSwerk was en is, zoekt ons allen. Maar wijl het ZIJN ambtswerk was en is, is het altijd Hem bepalend in Zijn geheel eenigen dienst aan God. Men kan | |
[pagina 38]
| |
Hem niet copieëren zonder Hem te miskènnen. Van het genus soldaat zijn er duizenden; van ‘den’ generalissimus is er maar één. Wie dien éénen nagebootst wil zien, die legt het leger lam. De generalissimus is met allen verbonden, schrijft ieder het model voor, doch is zelf ‘buiten-modelsch’. Doch in zijn hart is de wet van 't rijk geschreven. Wet en model zijn twee. Neem nu den draad van ons betoog weer op: dat Hij niet trouwde, was voor Hem alleen. Zijn ambt was lijden en sterven, Zijn ambt was worsteling in het keerpunt der tijden met God en Satan. Dat ambt was: tweede Adam zijn; dat is: een menschengemeenschap stichten, niet uit éénen bloede, als levende ziel, doch uit éénen Geest, als levendmakend pneuma. Het draagt Hem òp de regeering over een groot volk, evenwel niet in gemeenschap van bloed, dat krachtig klopte, noch in die van gemeenschappelijk worstelen en triumfeeren, doch op den rechtsbodem van dat geheel eenige offer van bloed, dat krachtig uitstroomde alleen uit Zijn gebroken lichaam. Dat ambt bracht Hem onder de menschen: nimmer gemachtigd tot isolement, maar niettemin volkomen éénzaam in het eigene, het ‘idion’ van Zijn ‘bevinding’. ‘Bevinding’ immers is: ondervinden dat Gods over ons gesptoken Woord uitkomt; welnu: over Hem was een gansch bizonder goddelijk Woord gesproken. Een woord voor één keer. Slechts in het verduren van deze eenzaamheid kon Hij straks God loven en doen loven in een ‘groote schaar’. Dat ambt verslond hem, óók naar het lichaam; het obligeerde Hem totaal. Het heeft zijn ziels- en lichaamsleven zóó beheerscht, dat al wat in Hem was aan vleesch en bloed, zich strekte tot dien éénen grooten strijd, dien Hij naar recht, in kracht, zou voeren voor het gelaatGa naar voetnoot1) van God. Wie voelt niet dadelijk, dat hiermee over de vraag van Jezus' al-of-niet-getrouwd-zijn in principe alles is gezegd? Wie voelt niet, dat | |
[pagina 39]
| |
Hij niet eens in staat geweest zou zijn, het huwelijk, ook als cultuurmoment, weer te ‘saneeren’, als Hij niet zelf, als Knecht des Heeren, Zijn juk gedragen had zonder co- of adoptatie van ‘Hem gegeven kinderen’ naar de wet van vleesch en bloed? ‘Overmits de kinderen vleesch en bloed deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks dezelve deelachtig geworden’. (Hebr. 2:14). Hij schaamt zich immers niet ons àller bróeder genaamd te worden? Dat is Zijn ambt. Maar Hij zou zich wèl geschaamd hebben, van sommigen onzer de (lichamelijke) vader genoemd te worden. WANT DAT IS ZIJN AMBT NIET. Zijn ongenuwde staat is geen modèl voor ons, en geen beschamend ‘hoog’ ideaal voor den man, die het charisma der onthouding mist. Zijn AMBT is zoo apart. Wie dat ambt eenmaal gezien heeft, weet straks ook wel hoe hij denken moet over al die andere détails, die wij hierboven hebben aangeduid, als even zoovele raadselpunten. Dat goud der oostersche magiers b.v., en hun geschenk van wierook en van mirre, het was alleen maar dienstbaar aan de Groote Missie. De kostelijke zalf, het fijn geweven kleed, de mooie tafel in het huis van groote heeren, - zij hebben alle moeten dienen voor Zijn ambtsverrichting. Hij had geen plaats om het hoofd neer te leggen, zeker, maar dat was geen blijk van bij Hem aanwezige cultuurverachting, en evenmin een stom protest tegen 't wonen in gewelfde huizen ‘op zich zelf’; want de profeten hebben niet de bewoners van gewelfde huizen vervloekt, doch slechts de zonde van wie daarin woonden en den tempel prijsgaven aan de verwaarloozing. Neen, het was noodzakelijk leed in Zijn strijd, om, onder meer, waarachtige cultuur aan òns te geven: in dien kamp laat Zijn God hem nimmer ‘met verlof’ gaan. Zijn visschers, slecht en recht, heeft Hij gekozen, niet alsof, sociologisch gesproken, slechts armen en pretentieloozen in de cultuurwereld Zijn behagen konden wekken, (ze waren trouwens zoo ‘arm’ niet, deze galileërs) maar omdat Hij moest werken óók onder de galileërs; en overi- | |
[pagina 40]
| |
gens had Hij niet alleen visschers, en niet uitsluitend galileërs zich gekozen. Nam Hij hen uit de armen? De een zegt het; de ander herinnert zich bijtijds dat er onder hen waren, die een bedrijf in den steek gelaten hebben: in dat geval waren het geen jaloersche stakkers, die met scheele oogen loerden naar een gouden sieraad van een jeruzalemsche grande dame, doch vastberaden helden, die het ‘goudmijntje’ van hun bedrijf eraan gaven: de profetie omtrent den Messias had hun hart brandende in hen doen worden. Hen kiest de Christus dan tot het apostolaat, omdat Hij door hen wilde laten preeken, dat het goud slechts daar weer het beslag mag worden van den stoel der grooten, waar de stoel gebouwd is, niet op den grondslag van wat groot maakt onder menschen, doch op dien van hetgeen recht is voor God. Hij was dan ook in die apostelkeus op weg tot een openbaringsuur, waarin Hij alle cultuurfilosofen zou neerwerpen met dat fijne en beslissende openbaringswoord: ‘dit fijne lijnwaad’ van de schoonste cultuur-stad, dat ‘zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen’. Leprozenhuizen stichten, dat komt vanzelf wel, als eerst maar het recht, en de ambts-gedachte, die euthanasie verbiedt, weer erkend zijn naar God beschreven recht. Reeds Mozes' wetgeving kende de sociale zorg - inclusief de afzondering voor leprozen. Doch Mozes zag die zorg dan ook als theocratischen dienst in en voor de kerk, het bondsterrein. Zoo geeft Christus de leprozenhuizen niet, doch geeft ze terug; ook als het ‘bondsterrein’ geografisch niet meer is wat 't onder Mozes was, doch zich af laat teekenen, straks, in plaatselijke kerken. Een koningskroon wil Hij wel hebben, doch eerst dàn, als de doornenkroon ze heeft verworven. Uit zijn visschers haalt Hij predikers, uit Zijn predikers organisatoren, o.m. tegen de slavernij; maar eerst moet weer aan de wereld gezègd worden, dat de grootste en pijnlijkste en vernederendste slavernij toch eigenlijk is de zònde, en moet de grondslag van die essentieele slavernij uit het wereldleven weggenomen zijn, doordat Hij Zich vernedert tot | |
[pagina 41]
| |
den dood, slaaf geworden zijnde (Phil. 2). Hij kent dan ook met zieners-zekerheid en -zakelijkheid Zijn ambtelijke tijden en Zijn ambtelijke uren; daarom laat Hij b.v. wel zieken opzettelijk met hun kwalen liggen; waar hij ànderen genas, ging Hij aanvankelijk hèn voorbij, maar Hij doet dat om hèn ter genezing uit charismatische kracht óver te laten aan Zijn apostelen; Hij wil daarin toonen, dat, zoo dikwijls later deze Zijne apostelen na het pinksterfeest zieken genezen, Hij zelf met Zijn Geest in hen teruggekomen is tot de wereld, levende nadat Hij gestorven is. Maar wie zal ooit dit laten liggen van zieken (b.v. van den tobber aan ‘de Schoone Poort’) onder dit licht bezien, als ‘Jezus’ niet voor hem de Christus werd? De Christus, Wiens ‘zienerschap’ hier samengaat met profetie? Ja, als de Christus der Schriften wil Hij verstaan zijn, óók om ons inzicht te kunnen geven in Zijn positieve houding ten aanzien van vraagstukken, als welke hierboven in § 10 werden aangeroerd. Ook inzake bouwstijl, beeldende kunst, spel en muziek, mode, ook ter zake van de worsteling tusschen den drang tot nivelleering èn dien tot bewáring van het eigen karakter der cultuurontwikkeling van een volk, zal Hij al of niet rechtstreeks en fundamenteel spreken.MaarHij doet dit slechts als Christus; als Dezelfde, die als de ongeschapen, eeuwige Logos reeds vóór ‘Jezus'’ geboorte de historie van alle volkeren en culturen beheerscht heeft, en die op het pinksterfeest Zijn werkperiode van ‘duizend jaren’ vàn hemelvaart-pinksterfeest tòt aan zijn wederkomst is ingegaan. In die laatste periode van het eeuwige, nu vleeschgeworden Woord van God, zal hij Zijn Christuswerk voltooien en afronden. In alles. Ook in betrekking tot de vragen, de worstelingen van de ‘cul-turen’, die er waren, zijn of komen. Ook in het stellen van een christelijke cultuur in het midden van deze wereld. |
|