§ 11.
Daarom is het probleem geen ander dan van: ‘Jezus dèn Christus en de cultuur’.
Want in déze sámenvoeging der beide namen ligt de sleutel ons in handen gegeven. Jezus: de inhoud van Zijn ambt (zaligmaken, pleromatisch). DE Christus: de wettigheid van Zijn ambt (‘verordineerd’ is Hij door God, definitief) en ook de garantie van zijn ambt (‘met den Geest’, en niet maar met wat olie gezalfd, en derhalve: altijd bereikend wat Hij definitief in het pleromatische bereiken wil). Die beide namen, die maar één keer zóó gecombineerd zijn in dézen éénen Persoon-met-twee-naturen, brengen stijl in de schijnbare stijlloosheid; geven accoord uit de enkele tonen. Nu we in het licht der Schriften deze beide namen in Hem verbonden zien, nu is ons een draad in handen gegeven en kunnen wij lézen de muziek van ‘Jezus' leven’: ein wohltemperiertes Klavier. Of eigenlijk: niet ‘een’ maar ‘het’ zóó getempereerde klavier.
Want het ambt van dezen man Gods komt nu de aandacht vragen.
En uit de bediening van het ambt, dat Hij bekleedt in waken en slapen, in gaan en zitten, in spreken en zwijgen, komt ons