Christus en cultuur
(1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
stract ‘de wereld’ noemen, doch evenzeer óók in wat wij, en dan al weer te abstract vaak, ‘de kerk’ heeten, zien wij hier de scherpst elkaar bestrijdende meeningen elkander kruisen. Verwonderlijks is hierin niets. Wie de echte filosofie van het pure materialisme werkelijk aanhangt, zal over ‘cultuur’ volkomen anders oordeelen, dan wie in zijn denken de lijn van het metaphysisch universalisme volgt. Wie de geschiedenis ‘lineair’ meent te zien verloopen, construeert anders dan de man, die haar ‘cyclisch’ zich ziet voltrekken. Theist en pantheist komen vierkant tegenover elkaar te staan, ook in hun cultuur-begrip en -waardeering. Lutheraan zal - zoover hij Luther getrouw is - anders taxeeren dan calvinist. De pessimist anders dan de optimist. De platonicus anders dan de aristotelicus; de spinozist anders dan de cartesiaan; de kantiaan anders dan de leerling van Fichte; tot in de romantiek toe zal Goethe verschillen van Novalis, en Schleiermacher van een der gebroeders Schlegel. En nu hebben we nog niet eens gesproken van Bismarck en Rosenberg, van Otto en Walt Whitman, van den boeddhist van géne, dan wel van déze secte. De verschillen, die de filosofen onderling verdeeld houden, zullen weer theologen en kerkmenschen beïnvloeden. Het is een dróóm, als iemand gelooft, dat ‘het cultuurbegrip’ een constante, en als passe-partout hanteerbare sleutel is, die de deur opent voor een conferentiezaal, welke aan cultuur-congressen een pacifieke receptie biedt. Het wordt daar óórlog, - als de conferentiegangers bij hun positieven zijn tenminste. Wat overigens niet de regel is. b. Een tweede factor is dan ook, dat het probleem als zoodanig telkens nieuwe en dan ook nog in eenzelfde tijdsgewricht elkaar weersprekende soluties ontvangt of theoretische fundeeringsvormen aanneemt; en ook dit weer zoowel in, als buiten de ‘kerk’. Beide begrippen, dat van ‘christendom’ zoowel als dat van ‘cultuur’, worden zoo vaak in onderscheiden zin opgebouwd, gefixeerd en gebruikt. Tengevolge daarvan wordt het probleem van | |
[pagina 10]
| |
‘christendom en cultuur’ voor zeer velen - wij zullen hieronder zien, ten onrechte - min of meer bewust - versmald tot een probleem van ‘religie’ en cultuur, of ook van ‘natuur’ en ‘genade’, deze twee dan herhaaldelijk als aparte ‘terreinen’ aangemerkt. Want ‘terrein’ is een gemakkelijk hanteerbaar woord; maar het is dan ook meestal te geografisch, om niet te zeggen: te mathematisch: mathematische begrippen (punt, lijn, vlak, ‘terrein’) vinden evenwel geen correlaat in de werkelijkheid. Men voelt bovendien: zelfs zóó doemen de vragen bij reeksen op. c. Bij dit alles komt dan nog, dat de devaluatie van den naam ‘Christus’ ook die van het begrip ‘cultuur’ heeft meegebracht. De ‘kerk’ is met den naam ‘Christus’ gaan sollen; en de filosofie deed het niet minder. Nu wordt er ook gesold met het probleem Christus-cultuur. Als twee begrippen worden gedevalueerd, dan wordt voor wie zoekt naar de relatie tusschen één en ander het rechte spoor ook uitgewischt. d. Men behoeft maar na te gaan, hoe in onzen tijd, hetgeen ‘kerk’ heeten wil, losgeslagen van den inhoud der belijdenis, spreekt over den Christus. Wat is christendom? Wie is Christus? Wie is Jézus Christus? Wat is de historische plaats van dezen Jezus in de wereld, Zijn beteekenis voor het historisch leven? Hééft Hij wel invloed op ons historische leven met zijn continue verbanden? Is Hij het vleeschgeworden Woord van God of is Hij (of: hij) niets meer dan één van de vele ‘gestalten’ van Gods Woord? Is de ‘gestalte’ van Gods Woord een zuivere openbaring van zijn ‘gehalte’ of staat ‘gestalte’ soms paradoxaal tegenover het ‘gehalte’? Is de historische Jezus van Nazareth de vervulling van de oud-testamentische verwachting van den Christus (den Messias), of is de messiaansche gedachte in Hem niet, of misschien slechts ten deele uitgeput? Wat beteekent de naam Christus? Wat wil God met dien naam: Messias? Wat is zalving; houdt dat werkelijk een goddelijk bevel in (‘verordineering’), en ook | |
[pagina 11]
| |
een reëele gave (‘bekwaammaking’), of zijn die twee slechts symbolisch aangeduid? Is er een principieel verschil tusschen ‘gezalfden’ die wij als ‘gewone menschen’ zien èn Jezus van Nazareth, als den op geheel eigen wijze gezalfde? Of is dat beweerde principieele verschil niet meer dan een fictie? In hoeverre kan Hij, als historische verschijning, ‘critisch’, d.w.z oordeelend, absoluut beslissend, optreden in het menschenleven? Ligt Hij misschien zelf, als ‘Jezus’, als historische verschijning dus, met heel ons menschenleven onder een ‘crisis’, d.w.z. onder een volstrekt, de wereld als ‘deze’, als ‘ònze’ wereld veroordeelend gericht van God, òf heeft Hij de stem van God als volmaakten Rechter en misschien wel Vader, de stem dus van de hoogste en feitelijk éénige ‘critiek’, afstootend dan wel áántrekkend, zuiver, effectief, levend, oordeelend, schiftend, op aarde doen hooren? Het is eigenlijk om bij te schreien, maar het feit ligt er eenmaal toe: over al deze vragen staat vooral in de laatste dagen, binnen den kring van wat zich christendom noemt, de één tegen den ander hevig te twisten. En zoo staan wij daar als concrete of legendarische ‘gemeenschap’ van ‘christenen’, en wij maken allen op dien naam aanspraak, en worden boos, als de één den ander dien naam betwist, maar met dat al zijn wij toch maar over de grondvragen omtrent ‘Jezus’ en omtrent ‘Christus’ in hooge mate, althans onderling, ten zeerste onzeker. Onzeker ook van elkander. Elkaar bekampende, staan wij met een reeks geschreven en vooral ongeschreven christologieën in een bonte wereld, die haar ‘cultuur’, naar zij zegt, verder bouwt. En of wij nu al duizendmaal in een krampachtig christelijk protest zeggen, en herhalen, dat de cultuur der ‘wereld’ niet rijp en niet zuiver is, en dat ze misleidt, en dat de bezoldiging der (ook cultureele) zonde de dood is, - de vraag klemt, en doet als vráág juist zoo zeer: of wij zelf, gezien onze verschrikkelijke verdeeldheid aangaande dezen eersten term van het probleem ‘Christus en cultuurleven’, niet volmaakt, | |
[pagina 12]
| |
als groep althans, onbevoegd en onbekwaam zijn om ook maar één woord over het vraagstuk te spreken. Wij zijn àl meer doende om groepsgewijs, in internationale en interkerkelijke en interconfessioneele ‘oecumenische’ verbanden op te treden en ‘boodschappen’ over wereld- en cultuurleven rond te sturen. Maar het is alles machteloos: wij kennen Christus niet meer, als groep. Zoo lang nu Jezus Christus voor ons in groepsverband niet de Gekende en de Vertrouwde is, zóó lang kunnen wij eigenlijk over de verbinding van ‘Christus’ en ‘cultuurleven’ geen ander dan een onrijp woord spreken; want van deze twee termen ligt de eerste al in den nevel. Een internationale, interacademiale, oecumenische nevel is wel de ergste, die ons overkomen kan. e. En staat het eigenlijk wel beter ten aanzien van dien tweeden term van het vraagstuk: het cultuurleven? Wat is cultuur? De antwoorden verschillen; dat hebben we reeds met een enkel woord aangeduid. Maar het benauwende is, dat wij desondanks toch maar met allerlei nerveuze, overhaaste, op eigen standpunt theoretisch illegitieme constructies aan boord komen. Dat de cultuurfilosofen telkens op de grondvragen een zeer uiteenloopend antwoord geven, is het ergste niet. Het ergste is dit: terwijl - met name in de laatste decenniën - cultuurfilosofen van allerlei slag zich verschansen achter een uiteraard subjectivistisch gekleurde waarde-leer, daar verzuimen met name de christenen, óók de ‘confessioneele’, meer en meer zich af te vragen, of niet de eerste en tenslotte eenige werkelijke ‘waarde’ die der verbondsgemeenschap met God is, die der geloofszekerheid, die der christelijke dankbaarheid, welke ‘uit de vruchten’ het geloof in een practisch syllogisme van zichzelf als ‘oprecht’ geloof doet zeker zijn. Het ergste is de serviliteit, die de christelijke ‘confessoren’, zoodra zij het ‘cultuur’-probleem aanraken, angstvallig naar de naastbij liggende ongeloovige cultuurfilosofen doet kijken: zou er een goedkeurend knikje van die zijde kunnen overschieten? De al verder gaande | |
[pagina 13]
| |
zelfonderwerping van ‘christen’-denkers en ‘theologen’ aan (nietchristelijke) cultuur- en andere filosofen, komt een eenstemmig en ondubbelzinnig geloofs-antwoord hoe langer hoe krachtiger verhinderen. Dat de opbouw van het cultuurbegrip met diep-ingrijpende en veelvuldige vragen samenhangt, weten de hedendaagsche jeugdleiders en volks-universiteits-docenten van christelijken huize maar al te goed; ze ‘sjouwen’ dan ook als zwáár-belasten in hun conferenties met ‘het probleem’ van de geschiedenis, van enkelling en gemeenschap, van volks- en rassenwezen, van tijd en eeuwigheid, van physica en metaphysica, van religie en zedelijkheid en natuurrecht, van evolutie en schepping. Maar dat wij als christen-menschen van geloofs-vooroordeelen hebben uit te gaan, en op gezag hebben te gelooven en dùs ook te handelen, dat onze houding niet minder dan onze ont-houding puur en alleen een geloofskwestie is, terwijl ‘gelooven’ een zéker weten en een vàst vertrouwen is, daarvan hoort ge erg veel, als 't loopt over dogmatische kwesties (tot in kerkelijke schorsingen toe), maar heel weinig als 't over de sfinx van ‘het cultuurleven’ gaat. Bij zóóveel hoogmoed in het spreken over het goede handelen wordt steeds maar weer het oog gesloten voor het benauwende feit, dat heel dat ideogram van ‘cultuur’ en ‘cultuur-leven’ in den nevel blijft hangen, en dat daarmee niet anders dan voorbarig-hypothetisch kan gewerkt worden; een kunst-term, waarmede wel lustig of lastig geopereerd wordt, doch zonder dat dit laatste filosofisch, theologisch en vooral tegenover den concreten dienst van den levenden God verantwoordis. f. Als wij dan eindelijk ons aanstellen, alsof wij nu heusch de verbinding leggen van ‘Christus’ èn ‘cultuur’, dan komt de voornaamste vraag niet eens altijd voorop te staan: waarover loopt het nu eigenlijk? Is er sprake van ‘de’ cultuur of slechts van ‘een’ cultuur? Is er nog wel ‘een’ vaste, aan eigen stijl kenbare en daaraan getrouwe cultuur, of vinden wij, als wij de kwestie scherp stellen nog alleen maar een wir-war van cultuur- | |
[pagina 14]
| |
tendenzen? Indien niet ‘de’ cultuur bedoeld wordt, doch slechts ‘een’ cultuur, welke is het dan? ‘De’ of ‘een’ nationale? ‘De’ of ‘een’ internationale? ‘De’ of ‘een’ tijdelijk aanwezige? ‘De’ of ‘een’ komende? Is het een (of de) cultuur, die wij zelf opgebouwd hebben of opbouwen móeten, dan wel kùnnen, wij, als christenen wel te verstaan? Of is het een ideale cultuur, welker erkenning, dan wel verwachting, van ons gevraagd wordt? Moeten en kunnen wij als christenen in de wereld met ‘haar’ cultuur reformeerend, revolteerend, optreden? Of is misschien niet meer dan deze bescheiden taak ons opgelegd, dat wij ons zoo goed en zoo kwaad als het gaat, door den versnelden stroom van het bonte wereldleven heenslaan, om dan, aan het eind gekomen, God te danken, dat ons scheepje in de branding nog nèt niet verging? Zou er heusch een positieve taak voor ons als christenen weggelegd zijn, en beteekent het ‘achter Jezus aankomen’ dus toch werkelijk zoo iets als de onvermoeide actualiseering van een uit God ons gegeven scheppend vermogen tot een eigen christelijke cultuur met wereld-veroverende tendenzen? Is de ‘navolging Gods’ te herkennen in concrete handelingen naar de materieele inhouden van goddelijke geboden, en in een overeenkomstige concrete, stabiele houding? Of is het ‘navolgen Gods’ soms een formeel begrip: God schiep de wereld wel, maar verandert ze ook permanent, en eenmaal katastrofaal, weshalve Hem na-volgen juist alleen aanwezig zijn kan bij hem, die ook permanent alle ‘ja’ over de bestaande wereld opheft door een ‘neen’, en dus alle houding uit den booze acht, de revolutionaire evenzeer als de conservatieve, en omgekeerd? Is de handeling van den christen ernst, dan wel spel? Spel - krachtens een vaste ordening, die ons niet meer dan spel toelaat en die dus het ‘spel’ tot den eenig mogelijken ‘ernst’ doet worden? |
|