| |
VI. Hooftstuk.
Van de Rijkdom der Yslanders.
Ik heb gezegt dat Ysland een ruw Land is, daar veel sneeuw valt. Maar daar zijn ook veel steen-klippen, ja zodanig, dat in dit Land niet een Akker is.
Zy hebben geen Hoven, en weten van geen Kooren, Peren, Appelen, Karssen of enig ander Ooft. Maar 't geen 't welk het ongelooffelijkste schijnt, is dat zy geen Brood en Zout gebruiken, en egter een goede gestalte hebben en sterk zijn.
In 't gehele eiland is geen Stad; en men vind nauwelijks twe of drie Huizen aan malkander staan. Zy hebben hun Woning by de Zee, uit oorsaak van de Visschery. Zy wonen onder d'aarde om de felle winden. Zy gebruiken geen Geld, maar verwisselen Waren tegen Waren. In 't Zuiden, en by na in 't gehele eiland wort Swavel gevonden, 't welk in grote menigte van daar gehaalt, en gezuivert zijnde voor een kleine prijs verkogt wort.
Zy hebben geen Goud-, Silver- of Koper-mijnen. Zy bruiken yzer dat zy wel bewaren. Men vind selden jemant, die niet enige yzere spijkers in zijn zak draagt, daar meê zy de | |
| |
hoef-yzers der Paarden vast maken. Hun Woningen zijn onder d'aarde; want zy hebben geen bouwstoffen.
Daar zijn geen bomen in 't gehele eiland, behalven zodaning een zoort als de genen die men Berke-bomen noemt, die zo groot gelijk een Man zijn, en om de felle wind niet hoger konnen opschieten. Zy beginnen eerst groen te worden, als de Zon des Zomers op haar hoogste geweest heeft. De bladen daar af zijn zoet van reuk; en men gebruikt die in de Maal-tijden en Hutten tot vermaak. In Ysland is zomtijds een grote menigte van Denne-bomen aangekomen, die met de golven en 't ys door de wind uit Tartarien en andere plaatsen gedreven waren. Zy gebruiken die egter meest onder d'aarde, vermits zy nauwelijks Woningen op 't aardrijk konnen hebben, uit oorsaak van de grote wind, die de Paarden en de genen, die daar op zitten, neêrwerpt. Zy hebben overvloed van Boter, 't welk uit de grote vettigheid van 't gras spruid, dat daar zo vet is, dat men de beesten uit de weiden moet drijven, uit vrees van dat zy barsten zouden. Het gras is zo zoet van ruek, dat de Duitzen dit in hun kisten by hun klederen strooijen. Zy leggen, om dat zy gebrek van vaten hebben, de Boter ongezouten in een hoek van 't Huis, gelijk wy de Kalk. Zy hebben ook Koeijen, maar zonder hoornen. Hun Paarden zijn meest bekwaam om pakken te dragen. Zy hebben grote Schapen, maar geen Varkens of Hoenders. Als zy in de Winter geen voer of Hooy voor hun Beesten hebben, zo voeden zy hen met Vis. | |
| |
Zy hebben tot hun lust en vermaak ruige Honden, die zonder staart en ooren geboren zijn; en die zy dier verkopen, en in hoge waarde houden, schoon zy die aan hun Kinderen om niet geven, zo zy hen begeren. In dit Eiland zijn ook witte Vossen en witte Beeren, die heel groot zijn.
De Vogels die zy hebben zijn niet kostelijk, en vliegen niet over 't water, maar zijn aan ons onbekent. Men vind daar egter Ravens, die oud en wit geworden zijn. Men ziet daar ook uitnemende Valken, en onder anderen witte, die van de Spanjaarden en Portugezen nauw gezogt, en die gevangen zijnde, in grote menigte weg gevoert worden; daar af ik, terwijl ik in dit Eiland was, grote winst trok. Zy hebben ook witte Veld-hoenen.
In dit gehele Eiland zijn zoete Rivieren, in de welken veel Visschen, als Salm en Steur gevonden worden. Men vind daar een brug van Walvis-been gemaakt. Men gaat over al door Land, zonder dat 'er enige betreden weg is: zy nemen hun streek op 't Kompas; gelijk de Schippers in de zee. Men vind omtrent Ysland een grote diepte in de golven; en in de wellen en afgronden zijn Walvisschen van onuitsprekelijke grootheid. Daar zijn ook Zee-gedrogten, die niet van de Menschen gevangen of gedood, maar van 't ys, door de kragt van de wind aan Klippen gedreven en gedood worden. Ik heb dusdanig een Zee-gedrogt dat dertig ellen lang en zo hoog als een spiets, aan de strand opgeworpen en dood gesien. Als de Walvis dood is, maken d'Inwoonders van de beenen Huizen, | |
| |
Stoelen, Banken, Tafels en andere dingen, die tot het Menschelijk gebruik noodsakelijk zijn; en schaven dit gebeente zo glad als elpen-been. Men zegt dat de genen die in deze Huizen slapen, dromen dat zy verdrenken en schip-breuk lijden. Hoe wel deze Walvis of dit Gedrogt, van 't welk wy gesproken hebben, een groot en vervarelijk beest is en grote kragt heeft, zo wort hy egter van zijn ontzaggelijke vyand; Orka genoemd; niet alleenlijk bestreden, maar eindelijk verwonnen. Dit beest Orke is even als de kiel van een schip, en heeft op zijn rug langen en scherpe vinnen, daar meê zy de Walvis, die voor dit beest grotelijks bevreest is, in 't week van de buik kwetst en dood.
In de zee by Ysland is een gedrogt, daar af de naam onbekent is, en van gedaante als een Walvis schijnt: Dit zee-gedrogt zijn hooft boven 't water uitstekende, verschrikt door zijn aanschouwing de Menschen zodanig, dat zy als dood ter aarde vallen. Het heeft een vierkant hooft, vlammige oogen en op 't hooft lange hoornen. Als men 't by nagt ziet zijn d'oogen als vuur; in voegen dat men dan zijn hooft, 't welk het boven 't water uitsteekt, volkomentlijk kan zien. Het lighaam is swart, en zodanig met swarte vinnen bezet, dat men niets schrikkelijker bedenken of schilderen kan.
Olaus de Groot spreekt in zijn twintigste Boek van dit beest, en zegt dat het twaalf ellebogen lang is.
Zodanig een gedrogt verscheurde een Visschers schuit, daar drie Visschers in waren, die verdronken: Maar een van hen, het net in zijn | |
| |
handen hebbende; ontkwam 't op een plank, daar hy op dreef. Deze die in mijn tegenwoordigheid sulks aan d'Overste vertelde, zeide dat hy door Gods hulp behouden was, om zijn Kinderen, die andersins van honger vergaan zouden te verzorgen; dewijl, gelijk hy zeide, d'anderen geen Kinderen hadden. Men ziet en vangt daar ook dikwijls een ander zee-gedrogt, dat tien of twaalf ellen lang, en; Kakkal genoemt zijnde, niets anders dan smeer is. Het vangen van dit gedrogt gaat wonderlijk toe: zy nemen een lange spiets, daar zy yzer aan maken, 't welk twe-hoekig is, in voegen dat het niet weêrkeren kan. Dit hout daar een lange koort aan vast gemaakt is, wort neêrgelaten; en als het gedrogt naar een schip swemt, daar Menschen in zijn, die het tot zijn roof begeert, zo kwetzen zy 't met de spiets. Dit gedrogt voelende dat het gewond is, verbergt zig in de diepte, en verliest zo lang zijn bloed tot dat het sterft. De Visschers binden; gelijk gezegt is; touwen aan de spietzen, en brengen het dus te land.
Daar zijn nog andere verscheide zee-gedrogten, als Zee-honden, die hun hoofden boven 't water uitstekende, blaffen en hun jongen die op 't water spelen, weêr in hun buik nemen, tot dat zy groot worden. Men vind ook Zee-paarden en Zee-koeijen Seker 't is wonder dat de natuur zo konstig is, om alderhande gedierten voort te brengen.
Niemant kon my wijsgemaakt hebben dat deze dingen waar zijn, schoon Aristoteles dit tienmaal gezegt had, zo ik het niet met mijn | |
| |
eige oogen had gesien. Niemant zeg dieshalven dat dit verdigtzelen zijn.
De Bremers, Lubekers en Hamburgers plegen in grote menigte dit eiland tot hun groot voordeel te besoeken. Maar nu is van de Koning by Placcaat bevolen, dat niemant van de Duitzen zijn Knegten daar sal laten overwinteren, om Koopmanschap te doen en de spraak te leren, gelijk dikwijls gebeurde. Ik sal d'oorsaak van dit verbod verhalen.
In 't jaar onzes Heren vijftien hondert een-en-tsestig, overwinterde in Ysland een Burger van Hamburg, Koenraat Blom genoemt. Deze onthielt zig in Schalholden by de Bisschop, om Koopmanschap te doen en de spraak te leren. De Visschers van de Bisschop vonden op het ys een gehele Hoorn van zodanig een beest, dat men Eenhoorn noemt. Men meent dat het daar uit Groenland; daar nu de Eenhoorns zijn; gebragt is. De Visschers wanende dat het een tant van een Walvis was, bragten dat voor de Bisschop, die ook niet anders geloofde. De Bisschop schonk de Hoorn aan Koenraat, die hem daar om bad. Deze wat wijzer en voorsigtiger dan d'anderen zijnde, verkogt de selve na die tijd om de waarde van enige duizenden tot Antwerpen. De Koning van Deenemarken dit verstaan hebbende, beval dat niemant van de Duitzen voortaan in Ysland overwinteren zou, om hoedanig een oorsaak het ook is.
|
|