Het vermaak der tover-hekzen van Lap- en Fin-land, met haar tover-trommelen, wind-verkopen, enz.
(1716)–Johannes Scheffer– AuteursrechtvrijHier is by-gevoegt de beschryving van Ys- en Groen-land door Do. Dithmarus Blefkenius
[pagina 9]
| |
Ziet hier (of ik bedrieg my in de lof)
Een rijke schat van ongemene stof,
Die billijk kan het gretig hart verzaden,
Of zo het self te onvernoegt en heet,
Van overvloed nog van verzaden weet,
Met wellust en genoegen overladen.
Het gloeijend' Ooft en wat 'er nevens zy,
Stof op zijn Goud en op zijn lekkerny,
Op hel Gesteent of aardrijks ingewanden;
Of op het geen de onverzade vloed
Den Mensch verteert, die 't kwade keurt voor goed,
En werpt wel vaak de winst uit zijne handen.
Het roem zo 't wil, het draag zijn hoogmoet vry,
Op fijn Koraal, op Peerlen-visschery,
Op heilzaam Loof, en Vogels bond van veren,
Op geurig Hout, en wel-begeerde Bast,
Op klinkende Aard, dat al te wonder past,
Om enig Vorst zijn tafel te vereren.
Wat wonders ook den schrandren Elephant,
Verborgen draagt in horen of in tant,
Of tot vermaak of heil van Menschen leven,
Verworpen Noord, zo klein geagt voor heen,
Ga naar voetnoot* Heeft vry wat meer als Goud of Elpenbeen,
Daar van elk een zig poogt de eer te geven.
Nooit gaf Natuur, zo arbeidzaam als rijk,
Van haar vernuft of meer, of klaarder blijk,
Als daar het self de moeders, d'Elementen,
In strijdige aart en eigenschap verrast,
Het Water wort een steun van grove last,
Voor krijgs-gebouw, geschut, en leger-tenten.
| |
[pagina 10]
| |
Daar d'aard' verkeert in ongeleschte gloet,
En weder 't vuur in stroom en water-vloed,
De Lugt in Zout om rotten te verhoeden,
Verenigt wort het over-oud geschil,
Waar heer de stonds des Waters komen wil,
Of wat ons maakt het ebben en het vloeden.
Daar 't woeste vlak zo menig Eiland geeft,
Als 't in Gedrogt en sterke Monsters leeft;
Daar 't gaat of keert, naar dier-verkogte winden;
Daar 't Land-gediert in kolken zig verheft;
Daar 't wonder self het wonder over treft,
En anders niet als wonder is te vinden.
Men spreekt my niet van scheel of ongelijk,
Van 't Noords gewest, en Motenchumas Rijk,
Van Ys-zee en van Indus gulde zanden,
Van 't Lust-priël daar wellust-huist en woont,
En daar zig 's jaars de Zon maar eenmaal toont,
En groen nog gras doet lezen op de stranden.
Uit weeld alleen trekt niemant nut en goet,
Nog gulde leer uit dartele overvloed,
Maar wilt gy dat u goet geluk bejegent,
Zo slaat u oog, en stelt u zinnen vast,
Hoe menig Mensch ook met zijn armoê wast,
Zo zijt gy meer als rijkelijk gezegent,
L. v. Bos. |
|