| |
XXVIII. Hooftstuk.
Opvoedinge der Kinderen. Zuigen. Wiegen. Hoe zy wiegen. Speel-goed voor de Kinderen. De Vaders leren de Zoons, en de Moeders de Dogters. De Vaders leren de Kinders met de Boog schieten. Zorg der Vaders. Vaardige Schieters, enz:
De Laplandze Vrouwen weten daar van geen Minne-moers, gevende selfs de Kinderen te zuigen, gedurende de tijd van twe, drie en vier jaren. Is 't dat het gebeurt datze siek werden, of datze om enige oorsaak haar Kind niet konnen zuigen, zo geven zy dat Rheën-melk te nuttigen met een lepel; maar als ze zeer dik is, kan men die de Kinderen niet geven, door | |
| |
een Horen, nog men kanze niet door een Zuig-kan laten zuigen, gelijk men elders doet.
Behalven de melk van haar eigen borsten, hebben zy nog veeltijds de gewoonte, van de kinderen allenksken tot de spijze te gewennen; stekende haar een weinig Rheën-vlees in 'er mond, op dat, als ze sulks zuigen, zy daar ook een weinig voedsel konnen uit trekken.
Om d'order van ons werk te houden, zullen wy een weinig spreken wegens de wijze van de kinderen te Wiegen. De Wiegen zijn gemaakt van een groot uitgeholt stuk houts, hebbende de gelijkenisse by na van de vaten daar men in Duitsland de druiven in verkoopt. Van binnen voeren zy dat met leer, en aan het hooft-einde maken zy daar een huive over, rond, gelijkende een weinig na onze Wiegen. Zy leggen daar haar kind t'enemaal blood in, en in plaats van luiren, leggen zy daar een zoort van rode mos onder, zijnde zeer zagt, dieze in de Zomer wel doen drogen, welke zy gedurig omschudden, zo dikwils men het kind daar in legt. Langs de zijden voeren zy het met tenger jong Rheën-leer, daar zy ook de kindertjes boven op mede bedekken.
Deze Wiegen zijn korven genaamt, zo dat ik geloof dat de Schilder van Olaus Magnus, of misschien hy selver, gelegentheid gegeven heeft om sulke manden te verbeelden; hebbende horen zeggen dat de Lappen hare kinderen in korven dragen, derhalven hebben zy zig niet konnen inbeelden, datze anders gemaakt zijn geweest, als wy hier in dit kapittel beschrijven. En boven dat zegt hy nog, dat de Lappen haar | |
| |
kinderen op de rugge in manden dragen: 't Is waar datze hare kinderen dragen, dog niet op de rug, nog in een mand, maar in een Wiegje, even eens als in een sak, en dat op zo een wijze dat het hoofje van het kind, wat hoger leid als d'andere delen.
Vorders wijl het kind niet altijd kan gedragen werden, maar zomtijds het wiegen van doen heeft, zo hangen zy de wieg aan het dak van de Tent, en dus in de lugt hangende, weten zy het van d'ene zijde tot d'andere te bewegen, terwijl het kindjen slaapt.
Zy weten ook met het kind te spelen en 't selve met rinkels te vermaken, deze doenze aan de wieg, bestaande uit verscheide Latoene ringen, met welke zy geluid maken, dit dient in plaats van een ratel, rinkel of belletjes, hier doenze enige teikenen of merken op, zijnde tot goeder geluk dienende van het kind, als ook op des selfs conditie en toekomende bediening. Indien 't een Jongetjen is, maken zy een klein Boogjen aan zijn Wiegjen vast, als ook kleine Pijltjes, en een klein Hellebaartjen, die alle netjes gewerkt zijn, gemaakt van Tin of Rhee-hoorn, op dat de kinderen van jongs aan bekwaam en moedig zouden werden op datze in haar oudere jaren met de Boog en Hellebaart mogten omgaan en haar kost soeken.
Maar zo 't een Dogtertje is, dan zo hangt men aan de wieg vleugels, poten, en de kop van een zeer witte vogel, zijnde een zoort van vogels die hair aan haar poten hebben, om haar daar door t'onderrigten datze zeer zuiver zijn, als ook datze zeer vlug en agijl zijn als | |
| |
een vogel en zeer veerdig om alles uit te werken, daar zy verstant van hebben.
De Laplandze kinderen groeijen niet ras, maar zeer traag, en niet dan van langerhant, 't welk men aan d'uitstekende koude wijten moet en de kwade spijze, ook zijn de Vaders en Moeders gemeenlijk van een korte statuur.
Zo ras hare kinderen groot worden, leren zy haar die konsten welke haar noodsakelijk zijn; de Vaders nemen de last op zig om de Jongertjes te leren, en de Moeders wederom de Dogters; want zy hebben nooit andere meesters als hare Ouders, voornamentlijk ontrent die dingen welke alleenig by haar luiden in 't gebruik zijn.
De Vaders leren voornamelijk de Jongens met Pijl en Boog na enig doel-wit te konnen schieten, waar toe zy van ouds gedwongen zijn, gelijk als de volkeren van de Balealrize Eilanden, als ook van Majorque en Minorque, welke al haar leeftogt door middel van Pijlen moeten hebben; want het meeste gedeelte van de Lappen heeft geen andere kost als van de Jagt. Derhalven zijnze gedwongen grote zorg te dragen dat hare kinderen sulks leren, en schieten alle daag na het doel van enige berken-bomen-bast, dieze elders aan op hangen, zijnde gemeenlijk het wit daarze na schieten: Men dreigt de kinderen dikwils geen eten te geven, voor en al eer zy eens geraakt hebben; deze strengigheid maakt haar dan zeer vaardig om met de Boog te schieten.
Olaus Magnus verhaalt van de zorg die de Vaders hebben, om haar Jongetjes met de Boog | |
| |
te leren schieten, om het doel-wit te raken; hy zegt datze haar een witte gordel tot prijs stellen, waar van de kinderen groot werk maken, en behalven dit zomtijds nieuw Bogen.
Hy zegt, dat hy sulke vaardige Schieters, in 't jaar vijftien hondert en agtien, heeft gesien, zonder eens te missen; konnende van verre een duit, spelt of naald raken, die zo verre van de Schieter is, dat menze nauwelijks met het oog kan zien.
De selfde Autheur schrijft, dat men ook de Dogters leert Boog-schieten, daarom vertoont hy in zijn platen enige Vrouw-luiden die met Pijl en Boog toegerust zijn. Maar sulks is hedendaags niet meer in 't gebruik. Men leert de Laplandze Meisjes Leerzen naaijen, als ook Schoenen, Hand-schoenen, Kleden, en al de toetakeling die men, tot een Rhee met een slede uit te rusten, van noden heeft.
Gelijk als de Lappen deze voorsienigheid hebben om hare kinderen te leren, in de tijd wanneer zy die leren konnen tot onderhoud van 't leven, zo zijnze egter nog zorgvuldig om haar van nog andere dingen te voorsien. Zy geven, als boven gezegt is, aan yder Dogter altijd na d'ontfangenis van den Doop, een wijfjen Rhee, en graveren of snijden op de selfde tijd op de hoorns het teiken van de Dogter, op dat men daar niet meer over twisten zou. Zy geven nog aan yder Dogter een andere Rhee, wanneer de selve begint tanden te krijgen. Zo ras de Vader, Moeder, of ymant van de andere Vrienden gewaar wert datze tanden krijgt, die is dan gehouden de selve een wijfjes Rhee te | |
| |
geven, die by haar Pannikeis genoemt wert, dat is te zeggen de Rhee van de tanden. Johannes Tornaeus zegt dat het Vrouwen zijn, welke een Rhee moeten geven.
Deze gewoonte schijnt zijn oorsprong gekregen te hebben van dat, na dat de Kinderen tanden hebben beginnen te krijgen, zy een vaster spijze van noden hebben, zijnde het vlees der Rheën daar toe meest gebruikelijk. Men bewaart dan de Rhee zeer zorgvuldig; en al de jongen die daar uit voort komen werden tot profijten van het Kind bewaart. Sulks doet men ook met d'andere wijfjes Rhee, die d'ouders altijd daar na geven, 't zy aan haar Dogter ofte Zoon, 't welk zy Waddom hieten, dat is zo veel te zeggen als een gegeven Rhee. Alle de jongen nu die van deze Rheën voort komen behooren tot het Kind; welke indien zy die ruilen voor Geld van Silver, Koper, Latoen of Kleden, verstrekt altemaal ten dienste van het Kindjen; en dit doen geloven dat deze Rhee de twede niet en is, maar de derde, ten zy men misschien sulks op verscheide plaatzen verscheidentlijk in 't werk stelde: want de Lappen van Torna geven d'eerste Rhee even na den Doop, maar d'andere geven zy zo ras het Kind zijn eerste tandjes heeft gekregen.
Zo het komt te gebeuren, dat d'Ouders ondertussen komen te sterven, zo geeft men aan de Kinderen behoorlijke Voogden; gelijk andere Natien doen; die de zorg op zig nemen van de Kinderen op te voeden, waar toe men gemeenlijk de naaste Vrienden verkiest.
|
|