| |
XXI. Hooftstuk.
Uitdeling van Vlees aan de Vrienden. Begraven de beenen. Schieten na de Beeren-huid. Vogel-vangst. Superstitie in de selve Vogel-vangst, enz:
Wat aangaat nu het vlees met het spek dat de Mannen toebehoort, 't is de pligt van die op de Trommel geslagen heeft het selve uit te delen, zo dat deze deling niet alleen geschiet aan die gene welke op de Jagt zijn geweest, maar ook aan hare Makkers, en alle die op de Maaltijd zijn genodigt geworden, krijgende een yder zijn deel van het vlees en spek.
Al nu al dit vlees is gegeten zo van de mannen als de Vrouwen, vergaderen zy de beenen | |
| |
niet om te breken en het merg daar uit te halen, gelijk zy dat doen van andere beesten, maar zy bewaren die heel, en verbergen die alle onder d'aarde.
Die dan de Huid van de Beer toebehoort, hangt hem aan een grote stok, tegens welke huid de Vrouwen met de pijl schieten; even als na een doel. Zy dekken haar oogen toe met haar Kleden, en terwijl deze plegtigheid geschied, zingenze dit Lied:
Batt-Olmai kutti suerigislandi, Polandi, Engelandi, Frankichis, Potte kalka woucki.
Dat is:
Wy schieten jegenwoordig de pijlen, tegens de gene welke komt van Sweden, Polen, Engeland en Vrankrijk.
Die dan van dezen hoop Vrouwen, met haar pijl de huid eerst komt te raken, wert de voornaamste van allen geagt te zijn, en men meint dat dit de Man een goed teiken is, en dat de selve d'opperste van de Maatschappy sal wesen, om een Beer te doden. Men belast dan deze Vrouwe, datze stukken stoffe moet nemen, en met een tinne-draad op een yder van haar, zo veel kruissen te naaijen als hy Beeren heeft dood geslagen, 't zy een of meer, en een yder die by de Jagt geweest is, is gehouden die kruissen van stoffe gemaakt aan zijn hals te hangen, die geduurt tot op derde dag als de Zonne onder gaat.
| |
| |
Seker Hand-schrift sonder naam, getuigt ook het selfde, maar deze pligt om kruissen te naaijen behoort niet aan ene Vrouw alleen, maar elk moet dit doen, en zy moeten die selfs aan de hals harer Mannen hangen, die gehouden zijn die slegts alleenig vier dagen te dragen. Hy doet 'er nog by, dat men ook diergelijken kruis aan de hals van de Rhee doet, die de Beeren met het hout na de Tente gesleept hebben, 't welk daar zo lange aan blijft hangen, tot dat het lind, met welke het kruis gebonden was, aan stukken gebroken is.
Ik heb nog niet wel de reden van deze plegtigheid konnen weten; ondertussen verbeeld ik my, dat deze kruissen voor de Jagers zijn, even als een bewaar-middel tegens alle kwaad, 't welk de Duivels, die in de bomen wonen, haar konnen aandoen om de dood van de beeren te wreken, welke zy dood geslagen hebben. Want het is een zeer out gevoelen 't geen nog huiden ten dagen in swang gaat, dat de Duivels enige beesten in haar bescherminge hebben; 't welk zy alderwaaragtigst schijnen van de beeren te gevoelen, want zy houden een beer voor de Koning van alle wilde dieren, gelijk als by ons de Leeuw onder de vier-voetigen, en den Arend onder de Vogels gerekent wert.
De Lappen nemen niet alleen haar Augurie of Wikkel-raming (dat is, beduiding van goede of kwade voorzeggingen) uit de beeren-huid, maar selfs ook uit de Lever; dit gewey uit het lighaam genomen zijnde, hangen zy 't aan een boom, en schieten daar met pijlen na, even als ze na de huid te voren deden; die het selve | |
| |
dan raakt, is d'eerste onder hare rang, en wert voor de voornaamste aangesien, agtende dat hy door zijn vlijtigheid het volgende jaar wederom andere beeren sal dooden.
Het laaste dezer plegtigheden is, het wederom gaan der Lappen na de Vrouwe-tent, na datze zig drie dagen lang daar van af gehouden hebben: en dan komen zy weder in dezer voegen.
Zy vatten met de hand de ketting, daar de Ketels mede over 't vuur hangen; danssende dan driemaal rontom het vuur, en gaan al lopende uit, d'een na d'ander door de gemene poort der Tente, door welke, namelijk, zo de Vrouwen als de Mans onderscheidelijk ingaan. Ondertussen zingen de Vrouwtjes dit zang.
Tedna Kalka Kaino Oggio.
Dat is:
Gy lieden zult een schop vol assche over uw lijf krijgen.
't Welk dan een van haar luiden doet, en smijt de assche op het agterlijf van een yder. Samuël Rheen zegt het selfde, en doet 'er by dat, als sulks gedaan is, den Mannen oorlof gegeven wert om weder by de Vrouwen te komen; want zy agten dat tot die tijd toe de selve door de dood der beeren verontreinigt zijn; zo dat deze twede plegtigheid een zoorte van reininge is, welke haar zuivert van alle vui- | |
| |
ligheden, dieze op de Jagt mogten gekregen hebben.
Dit is dan de wijze van 't Beeren jagen onder de Lappen; maar behalven dit, staat nog aan te merken, dat de Vrouwen het gevangen Dier niet en mogen naderen, nog met haar handen aanraken; ook mogen zy niet door de grote poort na agteren toe gaan, gelijk het ook geschied in d'andere wijzen van jagen: en 't geen opmerkens waardig is, datze door deze poort of liever venster, alles door dat venster smijten in de Tente, 't gene zy van leeftogt konden bezetten; zy brengen daar alles door, wat zy in de bossen krijgen, of in de rivieren en meiren vangen. Zy brengen het daar zo niet in, maar smijten het daar in, misschien door enigen zoort van superstitie of bygelovigheid, even of het haar van den Hemel toegesonden was, en daar neder kwam vallen, wordende aldus in haren schoot gesmeten gelijk als door een grote en sonderlinge voorsienigheid Gods. Zo dat meest alle hare dingen met diergelijke superstitien vervult zijn, volgende daar in zimpelijk de voetstappen van hare Ouders.
Vorders is 'er geen glorieuser saak onder de Lappen, dan een Beer dood geslagen te hebben, daarom begeren zy hier van publijke teiken te dragen, zijnde kwanzuis Mannen, die sulke grote saken konnen verrigten; zy maken enige tinne draden voor aan haar mutze vast, op dat men zoude konnen zien, datze in haar leven zo veel Beeren hebben gedood. Op al haar huis-raad gevenze ook enige teikenen van dezen hoogmoed, voornamelijk op haar Musket.
| |
| |
Ik kan niet wel nalaten, dat d'eerste saak die deze Laplander doet, voor dat hy gaat eten, of tot zijnent komt, is, om dat hy de beeren de huid moet afhalen, het vel uitspannen en in de lugt drogen; zo ras hy dan 's ogtens vroeg op staat, gaat hy, eer hy zig te dege heeft gekleed, om het vel van deze plaats te doen, daar hy het gehangen had.
Ik treed nu over tot de Vogel-vangst, die ook niet, dan van Mannen, gedaan wert, hier van zijn verscheide zoorten, na de verscheide tijden des jaars en Vogelen. De eerste schietenze in de Zomer met pijlen of Musket-kogels, maar 's Winters vangen zy die meest met strikken.
Onder andere hebben ze een sekere Vogel die een zoort van Patrijzen is, hebbende ruige pooten, even of Haze-pooten waren. Zy weten die met een zonderlinge behendigheid te vangen. Zy leggen menigte takken van Berken-bomen op elkander, dieze vlegten als een zeer dunne hegge, daarze menigte van kleine deurtjes aan maken, in welke zy de strikken hangen. Wijl dan deze Vogels de meeste tijd op de sneeuw of aarde gaan, en zeer weinig op de takken der bomen, zo gebeurt het als ze heen en weder lopen, datze ligtelijk in deze strikken gevangen werden. Aangaande d'andere Vogelen, daar is niet zonderlings van aan te teikenen.
Hier by komt nu ook hare gemene bygelovigheid, want alsze een Vogel met een Vuurroer gedood hebben, halenze uit de linker vleugel de twe grooste veren, dieze dan op de plaats smijten, daar het beest gedood is, even | |
| |
als een reininge en verzoeninge aan den vertoornden God der bossen.
Op gelijke wijze doenze gemeenlijk ook met de Eekhorentjes, wanneer zy die op enig boom dood geslagen hebben, 't zy met een kogel, boog, hout of yzer; want zy hangen aan deze boom een klein bordjen, dit maken zy bebloed, hier aan maken zy de vier poten vast, en hangen die aan de zelfde boom.
|
|