| |
| |
| |
XX. Hooftstuk.
Beere-jagt. Uitkiesing van een Trommel-slager. Gaan met order na het Bos. Zy nemen elk een stok. Gezangen van de Jagt. Slaan de Beeren dood. Rust der Rhee die de Beeren trekt. Bouwen een Hutte daarze de Beeren doden, enz:
De Beere-jagt is op een heel zonderlinge wijze, wanneer men na behoren sal spreken. d'Eerste saak die de Lappen doen, is datze vernemen waar de Beeren 's winters haar by een komst plaats hebben.
De Laplander die in den Herfst, en als de eerste sneeuw begint te vallen, de voetstappen van de Beeren heeft waar genomen, en des selverblijf-plaats gevonden, neemt voor de jagt aan te vangen. Hy gaat d'eerste uit tegen de Beeren, zijnde 't hooft van d'andere.
Deze Man is gewoon, na dat hyze ontdekt heeft, met grote blijdschap zijn Ouders te besoeken, als ook alle naaste Vrienden, en die op de jagt te nodigen, even of 'er een grote Maaltijd zouden geschieden; want de Lappen konnen zig niet beter vermaken, en daar is haar geen vlees smakelijker, als dat van de Beeren. Deze vergadering geschied niet voor de maand van Maart of April, wanneer de sneeuw zeer hoog en vast gesloten is, dan is die best | |
| |
om daar over te lopen, en bekwaamste voor de houte schoenen, maar zy soeken deze Beeren voor hare Honden.
Na dat het hooft des Jagers heeft by malkander vergadert, die gene, welke aan de buit deelagtig zullen zijn, doet hy een verkiesinge van ymant die in Lapland best op de Trommel kan slaan, en de toekomende saken ontdekken; zo dat, na dat hy de Trommel heeft geslagen, de uitkomst van de jagt weet te zeggen, en of hy de Beeren sal konnen doden of niet.
Zijnde dan van een goede uitkomst ontrent haar voornemen versekert, gaanze met order na het bos toe, zodanig dat yder zijn rang houd, even als de Soldaten die alle in haar behoorlijke gelederen moeten gaan. Die gene dan die het Beeren-nest eerst ontdekt heeft, gaat voor uit als Kapitein van de gansche troep, en is verbonden d'andere voor te gaan; zy moeten geen andere wapenen mede nemen als een stok; zy maken aan 't eynd dezer stok een ring van latoen. Die gene welke op de Laplandze Trommel geslagen heeft, gaat na de Kapitein; vorders komt die gene welke het belast is, d'eerste slag op de Beeren te doen, en zo vervolgens alle d'ander in order.
Elk een van haar, heeft zijn besondere saken die hy uitvoeren moet, na dat de Beeren zijn dood geslagen; d'ene zijn pligt is dan het vlees Koken, een ander te hakken en in stukken te houwen, zommige wederom brengen hout aan, of water, zo veel nodig is. Elk die is dan bezig, en heeft het even drok, om zijn pligt behoorlijk uit te voeren.
| |
| |
Zijnde dan in deze order tot het Beere-nest gekomen, beginnen zy een sekere Zang te zingen, even of het een Victori-teiken was: want zy zijn gewoon in deze jagt veelderlei liederen te zingen, waar van het eerste aldus begint.
Kittulis Pourra, Kittulis Jiskada, Soubbi Jaella Zaiiti.
De zin van deze woorden is, datze de Beeren bedanken, waar doorze getuigen dat hare komst zeer aangenaam is; zy danken haar, dat ze haar geen kwaad gedaan, nog de stok gebroken hebben of Hellebaarts, daarze mede dood geslagen zijn. Die gene welke de stok draagt met de latoene ring, en die de Kapitein is van de gansche troepe, moet zo wel het eerste van deze Zang beginnen, als de rest, zijnde dan als meester van de Muzijk, en de eerste wijs-houder van 't gezang.
Wanneer zy dan aldus haar overwinninge hebben geviert, halen zy de Beeren uit haar holen, dan slaan en smijten zy die met stokken en kluppels. Dan leggen zy die op de sleede, latende die door een Rhee na haar Tente toe voeren, alwaar zy hebben t'zaam gestemt het vlees te Koken. Zy volgen malkander dan buiten maten vrolijk zijnde, gevende daar genoegzame getuigenis af, zingende met een andere Zang, aldus:
Ji paha talki oggi, ij paka talki pharonis.
De zin van deze woorden is, datze de Bee- | |
| |
ren bidden, haar geen onweder toe te zenden, nog geen kwaad te veroorsaken aan die gene welke metgezellen van hare dood zijn geweest. Zy schijnen al lagchende te willen zeggen, gelijk zy haar gelukkig maakten voor d'aankomst der Beeren: Zo wy niet willen geloof slaan, 't geen zy zig in beelden, dat het een gevaarlijke saak is voor een Jager die dit beest of een ander te doden, 't welk een yder onder haar jegenwoordig nog gelooft.
Samuël Rheen verhaalt een andere reden van haar zingen: 't Is, zegt hy, datze God danken, om dat hy deze wilde beesten geschapen heeft tot het gebruik, en haar met moed en kragt begiftigt, om sulk een beest furieuselijk t'overweldigen. Het kan ondertussen geschieden, datze alle op twe wijzen zingen, en datze deze laaste Zang by d'eerste voegen.
Wat aangaat de Rhee die de Beeren heeft gesleept; het is aan Man nog Vrouw, het gansche jaar door niet geoorloft den selve elders toe te gebruiken, ja selfs voor geen slede te spannen: doende hem dan een gansch jaar rusten.
Zy hebben ook een gewoonte van op de selfde plaats, daarze de Beeren hebben gedood, een Tent of Hutte op te rigten, om de Beeren te villen en het vlees te Koken; wijlze de materiälen dieze tot het bouwen van een Tent nodig hebben, op die plaats bekwaamlijk konnen vinden, of ten minsten op een plaats die niet verre van daar gelegen is, alwaar bomen en takken in menigte genoegzaam te vinden zijn.
Haar Vrouwen blijven onderwijlen op die | |
| |
plaatsen om het Beeren-vlees te eten, alwaar zy met grote blijdschap haar Mannen van de jagt wederom verwagten, welke dan met een ander nieuw gezang aankomen, door welke zy haar Vrouwen bidden datze schorsen van Elsen bomen zullen nemen, knauwende die tussen hare tanden zeer fijn en klein, om haar te werpen en in 't aansigt te smijten.
De reden waarom ze dus bidden, is, na datze de Beeren in de hutte hebben over gebragt, alwaar menze moet Koken, dat dan een yder van haar verpligt is in een andere Tente te gaan, alwaar zijn Vrouw gehouden is hem in dezer voegen t'ontvangen. Zy bedienen haar van de schorsen van Elsen bomen, welke geknauwt en met de tanden vermaalt zijnde, een rode koleur geven, hier mede zijn de Lappen gewoon hare meubelen te verven, gelijk men met rode oker of bloed doet. Dan spouwen zy dit gekoleurde spog in 't aansigt van hare Mannen, om datze zouden schijnen t'enemaal in 't bloed van de Beeren-vangst gewentelt te zijn, om te doen blijken de kenteikenen en kragt van haar moet.
Zy zijn gewoon in de Tente gaan, niet door de gemene poort, maar door 't agter deurtjen; door het welke, na dat het is open gedaan, zy na binnen zien: Onderwijl sluiten de Vrouwen het een oog en zien met het ander door een latoene ring, even ofze elders wilden op mikken, houdende die als een vuurslag, dan spouwen zy haar deze geknauwe schorsen op het aansigt, en aldus zien zy der even eens uit of ze in 't bloed van de Beeren gewentelt | |
| |
waren. Samuël Rheen zegt het selfde met dit onderscheid, dat 'er maar een Vrouw is die sulks doet, zijnde van die geen, welke het Beeren hol eerst ontdekt hadde, wesende de voorganger op de Jagt van deze Lappen, die om deze reden d'eerste moet in gaan, en eerst in de Tente zien.
Hare saken vaardigen zy dan aldus af; zy zijn gewoon twe Tenten op te rigten, een voor de Mannen, alwaar men de Beeren moet in brengen, het vel af te stropen, in stukken hakken, en doen Koken; d'andere Tent is voor de Vrouwen, in welke de Mannen moeten komen om daar een deftige Maaltijd aan te rigten, na datze de Beeren hebben gevangen en t'huis gebragt. Dan zo komenze in deze twede Tent, alwaar de Kapitein met zijn genodigde vergaderen. Alle dan by een versamelt zijnde in de Vrouwen Tent, zingen zy een laag gezang; namelijk:
Kittelis pouro toukoris.
Dat is:
Wy danken onze lieve Mannen, datze ons deze roof hebben t'huis gebragt, en wy scheppen groot behagen, dat gy lieden de beeren hebt dood geslagen.
Zy houden dan het Vreugde-maal in deze Tent, alwaar de Mannen en de Vrouwen te zamen zijn, en daar alderlei uitstekende rare spijzen, voor zo veel zy in die tijd by een konnen krijgen, opgedist werden, zonder yetswes van het beeren vlees op te schaffen. | |
| |
Zo dan, als het Feest in de Vrouwen Tent geëyndigt is, gaan de Mannen weg; want het is aan niemant van de Lappen geoorlooft wanneer hy op de Beere-jagt en by het doodslaan der beeren tegenwoordig is geweest, die nagt by zijn Vrouw te zijn, nog de selve in drie dagen aan te raken: en die gene welke Kapitein van de troepe was, doet zig vijf volkomene dagen van de zijne afhouden. Zy gaan dan na de Tent alwaar de beeren zijn, stropende die de huit af, houwenze in stukken, Koken die, en bereiden een maal, zijnde alleen voor de Mannen in de selfde Tente.
De huid behoort aan de gene, die het hol heeft ontdekt, alwaar de beeren wilden over Winteren, en die sulks aan de anderen te kennen gaf. Men laat voornamelijk het vlees van het beest Koken, als mede het spek en het bloed. Men Kookt 'et in Ketels en men schept 'er al het boven drijvende vet af, dat men in een houte bak doet op welke men zo veel latoene deksels legt, als 'er beeren gekookt werden, men gebruikt 'er een als 'er een beer is, en twe als 'er twe beeren zijn, en zo voorts als 'er meer zijn.
Alle de gene welke op deze Jagt hebben geweest, zitten op order rontom den haart, terwijl het vlees Kookt; zo dat 'er niemant gevonden wert, die deze order zoude durven breken, en zig in een ander mans plaatze zetten. Die het beeren-nest ontdekt heeft, zit op d'hoogste plaats aan de regterhand; de Laplander die op de Trommel geslagen heeft, neemt de twede plaats, naast het hooft of Kapitein; die dan d' | |
| |
eerste slag op de beeren gaf, heeft de derde. Die nu het hout klieft neemt d'eerste plaats aan de linker hand, de twede is voor die het water toebragt, en zo vervolgens neemt een yder van dit geselschap alzo zijn plaats.
Het vlees nu gekookt zijnde, deilt men dat in twe delen, een voor de Mannen, en een voor Vrouwen, die ook haar deel van het vlees en vet krijgen na bescheidentheid van den Laplander die de stok met de ring droeg, welke is de voorganger van d'andere, aan deze staat het reglement van te deilen aan de Vrouwen, en hoe veel men bysonder sal leggen. In dit deilen nemen zy wel agt datze de bil-stukken aan de Vrouwen niet geven, nog geen van alle d'agter delen der beeren, want die alleen aan de Mannen behoren. Sulks en nemen zy niet alleen waar ontrent de beeren, maar ontrent alle andere Dieren en Vogelen, 't zy Eekhorentjes, Hazen of wilde Rheën.
De deilinge gedaan zijnde, zend men twe Lappen om de Vrouwen haar deel te brengen in haar Tente, want zy durven by de Mannen niet komen, terwijl het vlees gekookt wert, 't welk haar wel uitdrukkelijk verboden is. Deze twe Mannen die de Vrouwen het vlees t'huis brengen, hebben ook enig gezang, 't welk zy onder het brengen zingen; waar door zy van verre komende, te kennen geven datze met haar geschenk aankomen; 't gezang luit aldus:
Olmai potti suerigislandi, Polandi, Engelandi, Frankichis.
| |
| |
Dat is:
Ziet hier de Mannen komende van Sweden, Polen, Engeland, Vrankrijk. Zo ras de Vrouwen dan horen datze komen, gaanze na voren; en om te betuigen datze met verlangen verwagten, en datze welkom zijn; antwoorden zy haar met een andere zang, zeggende:
Gy Mannen die uit Sweden, Polen, Engeland en Vrankrijk komt, wy zullen uw rood wolle draad-werk om het lijf hangen.
't welk ook op de selfde tijd gezongen wert.
|
|