| |
| |
| |
XIX. Hooftstuk.
Hoe de Lappen de Herminen vangen. De Jagt van Eekhorentjes. Vangst van Marteldieren. Vosse-vangst. Haze-vangst. Bever-vangst. Hoe men de Wolven vangt. Hoe men de Linxen en Jaerfs vangt. De vangst der Rheën.
Zy vangen het kleine gedierte met Boog en Pijlen, maar de grote met Hellebaarden en Mosketten. Zy vangen de Herminen gemeenlijk door een zoort van strikken, even by na op die wijze gelijk wy de Rotten en Muizen vangen. Zy zetten einige houten dwers tegen elkander aan, waar aan zy zeer dunne koordjes doen, en konnender zo zeven of agt gelijkelijk vangen. Zy konnenze ook in putjes vangen dieze boven op met sneeuw bedekken, op dat het dier de strik niet zoude gewaar werden. Zy vangenze ook wel met hare Honden, die zeer ras konnen lopen, scheppende daar vermaak in, bijtende die met haar tanden dood.
Aangaande d'Eekhorentjes, die schieten zy met pijlen, die van voren niet scherp zijn, maar in tegendeel stomp en polijt, anders mogt hare huid door de scherpe pijlen gekwetst werden, want des self moyigheid is alleen d'oorzaak dat men die vangt.
De jagt van Marteldieren, fijne Martels, en | |
| |
Pirols, zijn niet anders als zoorten van Eekhorentjes, zy vangenze op deze manier. Zy schieten die dikwils met pijlen die scherpe punten hebben, even als de Vossen, Bevers, en andere dieren. Maar indienze de huid heel en ongeschonden willen houden, weten zy die met een aardigheid dood te slaan.
De Vossen betrappen zy in holen, die met kleine takjes van bomen en sneeuw bedekt zijn, om haar in de strik te doen vallen, want zy het Vlees ruikende dat in de strik hangt, zo werden zy bedrogen. Men geeft haar ook dikwils vergiftigde spijs om haar te doen sterven, waar toe de Lappen een zonderlinge zoort van boom-mos gebruiken; 't gebeurt menigmalen dat de Vossen het Vlees niet en eten, 't geen men haar heeft gezet om t'eten, maar zy vangen hier mede sekere velt-rotten, welke dit vlees geern eten, hier op zijn de Vossen zeer verzot, en werden daar vet af. Men vangt ze nog met een andere wijs van strikken, gemaakt van yzer in forme als een tang; zy vangen ze aldus by haar poten, wanneer zy lopen op het spoor dat zy te voren hebben gegaan.
De Hazen vangen zy mede met strikken; zy hangen de strik aan de takken van enige boomtjen, op sulk een wijze, dat wanneer het beest die aanraakt, het zich gevangen bevint, en in de logt hangen blijft. Op diergelijken wijs vangen zy een menigte van meer andere kleine dieren. Zy zijn malkanderen zo getrouw, dat d'een d'andere zijn gehangen strikken niet naderen of aanraken sal; en zo het gebeurt dat ymant zodanigen Haas heeft los gemaakt, of | |
| |
enig ander gevangen beest, zo sal hy het brengen aan den Eigenaar in wiens strik het gevangen is geweest.
Op deze wijze vangen de Lappen van 't Mark van Uma de Castoren of Bevers. Zy maken vierkante Korven, dieze zeer sterk vlegten met kleine takken van Mast-bomen: aan d'ene zijde maken zy een gat, met een poortjen, wordende door een teentjen of bieze open gehouden, deze laten zy in de Korf lopen, hier in hangenze kleine takjes van swarten Populier-bomen, daar de Bevers zeer mede vermaakt zijn. De Bevers daar in komende, en etende die takjes, bijt ook de teen of bies aan stukken, daar het deurtjen mede open hangt, 't welk dan moet neder vallen, sulks dat hy gesloten blijft, door de die daar op leit en met het vallen daar voor schiet. Zo de Castoor daar een uur in gevangen blijft, sterft hy door het water: Maar zo het gebeurt dat 'er twe zijn, een Mannetjen met het Wijfjen, zo staanze malkanderen by, want die buiten is, doet het deurtje weder open, en laat den gevangen Bever daar weder uit.
De Lappen vangen de Wolven in kuilen, alwaar zy die doen invallen; zy dodender nogtans weinig met een Musket-schoot; zy doen haar best om die t'enemaal uit te roeijen, wijlze een zeer grote menigte in haar land hebben, en datze al haar beesten verslinden. Zy vangenze ook met scherpe pijlen, en ander gereedschap, dieze onder de sneeuw verbergen, zo dat indien de Wolven daar komen over te lopen, de selve haar beenen dodelijk kwetzen en afknijpen.
| |
| |
Op de selfde wijze by na gaanze met het vangen der Linxen of Hert-Wolven en Jaerfs of Gulsigaarts te werk. De Jager neemt de tijd waar, wanneer de Jaerf of Gulsigaart met kragt en gewelt na twe bomen loopt, om zijn buik t'ontladen, dan zo weten zy hem met pijlen te schieten, dat hy dood ter neder valt. Men krijgt dit dier ook nog met twe stukken houts, en een zeer dun bind-garen, dat tussen beiden is, zo dat dit dier deze draad een weinigjen aanrakende, gewrogt wert: Men kanze ook vangen in grote holle kuilen die daar toe gemaakt zijn; met doetze in sulke drade holen vallen.
Men doet dit ook door middel van sekere Kisten die de Sweden Jaerfbaos noemen, dat is te zeggen Kamers van de Gulsigaars: men hangt daar onder een stuk vlees aan een klein stokjen of sparretjen vast gemaakt, dat het deksel op hout. De Gulsigaart eet dit stukjen vlees, met grote gulsigheid, en maakt dat deze sparre moet vallen, waar in hy dan gevangen is en verplettert wort.
De Lappen bedienen zig jegenwoordig gemeenlijk van Musketten om de Elanden te doden, dieze tegen komen, 't welk nogtans zeer selden gebeurt. Zy houden ook Jagt-honden, welke afgeveerdigt zijn om die t'agtervolgen, dat gemeenlijk in den Herfst geschied, wijlze dan hitzig zijn; want dit dier heeft dan in 't besonder, dat 't in geselschap gaat, in 't getal van vijf of zes, en dat het na de plaatze gaat alwaar men der een heeft dood geslagen, om op te soeken; zo wanneer de Laplander met | |
| |
zijn Musket een heeft dood geslagen, zo kan men ligtelijk alle d'andere vangen, welke zo ras wederom komen, als 't geluid van de slag haar heeft op de vlugt gejaagt.
Daar zijn geen beesten, dieze met groter yver navolgen dan de Wilde Rheën en Beren: Zy jagen de Rheën met strikken, Hellebaarts, Pijlen en Musketten; dit geschied in de Herfst of Lente: In de Herfst onrent St. Matthaeus, want dan zijn de Rheën ritzig; de Lappen die dan op de plaatzen van het bos, alwaar zy weten dat de wilde Mannetjes Rheën zijn, aldaar leiden zy hare Huis-Rheën, dat Wijfjes zijn, en binden die aan de bomen; het Wijfjen van de Rheën roept dan het Mannetjen toe, en als zy by elkander zijn, heeft de Jager zig elders verborgen, en slaat hem dan met een Musket dood of schiet of met een pijl om verre. In de Lente vangen zy die, als de sneeuw uitnement hoog is, en deze dieren als in de sneeuw versinken en versmoren, maar de Jagers komen daar zeer veerdig over lopen, hebbende houte schoenen aan, die daar toe gemaakt zijn, zo dat zy deze beesten ligtelijk komen te bespringen. Lundius verhaalt een Laplander gekent te hebben, welke op deze wijze zestien Rheën op ene dag had gekregen.
Alwaar in de bosschagien eenige Meiren en Morassen zijn, daar zetten zy staken in d'aarde, ter hoogte ontrent van twe ellen; op sulk een wijze dat d'een aan d'ander gevoegt is; zy laten daar ook enige spatien tussen beiden, in maniere van opene poorten, alwaar zy in de logt einige pijlen zodanig hangen, dat de | |
| |
Rheën niet over dwers konnen door de staken passeren, nog niet overspringen, zo moeten zy dan door deze poorten passeren; maar zo ras zy aan het touw raken daar de pijlen aan vast zijn, werden zy doorschoten en gedood.
Zy hitzen ook wel de Honden aan, die de selve in de strikken jagen, dieze tussen twe bomen spannen, door welken zy weten dat de Rheën gewoon zijn te passeren; zy maken van gelijken diepe kuilen, en steken in de grond zeer scherp palen, dekkende de tronk met mosch; de Rhee daar dan invallende, kwetst zig en is gevangen.
Zy hebben ook enige staketten in 't gebruik, welke zijn gevlogte staken, op de wijzen als de grote hagen op het veld, welke met ribben aan den ander zijn, wesende zeer lang dikwils van een paar mijlen; de Rheën hier dan na toe gejaagt zijnde, blijven dan binnen, welke in 't vlugten gedwongen zijn in grote kuilen te vallen, die daar expres aan 't eynd van 't werk gegraven zijn.
De Lappen gebruiken deze wijze vaan jagen op haar eigen land, en die de bossen wonen, laten aan de Berg-lappen toe, die zeer weinig wilde Rheën hebben, datze in haar land, ontrent het Feest der Koningen, mogen komen jagen, zy gaan door haar land, om ter Kermis te gaan, wanneer het Markt-dagen zijn; het gebeurt wel dat een Laplander uit het bos wel tien gasten krijgt, welke hy onthaalt tot de dag van Boodschap Marie.
|
|