Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Eenzaamheid.aant.Een Joodsche vrouw, innig gelukkig getrouwd, gaat uit... keert niet weer. Razzia, opgepakt, Westerbork, Polen. Haar man, geen ‘dichter’ tracht uitdrukking te geven aan zijn verdriet: Je lippen, die ik heb gekust,
Je haren, donker en verward,
En dan je hart, je jonge hart,
Waaraan 'k zoo heerlijk heb gerust......
Ik denk: het heeft zoo moeten zijn.
Soms is 't, alsof je bent gestorven.
Wie weet, hoe ver, in leed en pijn
Wij zullen hebben rondgezworven,
Voordat wij weer tezamen zijn.
Een lentemorgen trad je uit ons huis,
In een dun bloesje, zonnig en tevreden
En geen van beiden hoorde 't zacht geruisch
Of zag de vale schaduw neergegleden
Van 't noodlot wiekend boven 't jonge hoofd,
Dat glimlachend zich nog eens naar me wendde......
Ik heb een ganschen nacht en dag geloofd,
Dat ik die vlotte, lichte tred herkende
En toen niet meer. Toen kwam het formulier
Met naam en stempel, nummer van barak,
Verzoek om warme kleeren. Ach, toen brak
Mijn hart natuurlijk niet. Mijn oogen zagen
Jou ergens ver, aan een rivier
Van Babylon de slavenketen dragen.
Dan rijst in het menschenhart het zwaar verlangen om te gaan tot de verlorene en de herinnering aan sprookjes uit de kinderjaren spreekt: Had ik van Aladin de wonderlamp,
Het zweeftapijt van khaliefs en sultanen,
Ik zou een weg mij door de wolken banen,
Totdat ik neerstreek in je jodenkamp.
Mijn armen zouden je zoo vast omsnoeren,
Alsof ik je niet los meer laten kon
En door de sterrenluchten zou 'k je laten voeren
| |
[pagina 65]
| |
Naar 't eiland van Epipsychidion:
Orplid, Ogygie, vergeten stranden,
En daar zouden wij rusten bij elkaar
En dan zou ik je kussen: eerst je handen,
Waarmee je hebt geboend, gedweild, geschrobd,
Kannen geschuurd, de vuile wasch gesopt:
Je handen eerst. En dan je donk're haar.
Ach, wie zegt, dat er nog een weerzien is? Wie weet niet, dat de folteringen ginds één doel slechts kennen: afsnoering van den levensdraad, vaak maar zoo kort gesponnen? En toch: Wie zou kunnen leven zonder hoop? Misschien mag ik nog eenmaal vinden,
Het oord, dat eens mij scheen beloofd,
Waar zacht en spelend gaan de winden
En rijp en geurig hangt het ooft
En zij, die ik zob diep beminde
Mij streelen zal het moede hoofd.
De laatste kus duurde één seconde:
Het afscheid tusschen jou en mij.
't Gleed in 't contact van onze monden
Vluchtig, een glimlach kort, voorbij.
Peinzend de trage gang der uren
Op 't weerzien, dat mijn hart verbeidt,
Weet ik nu reeds, hoe lang zal duren
Onze eerste kus: een eeuwigheid......
|
|