Van den heilighen drien coninghen
(1914)–Johannes de Hildesheim– Auteursrecht onbekend
[pagina 259]
| |
Aantekeningen.De volgende aantekeningen zijn gemaakt bij en verwijzen naar de eerste afgedrukte tekst D. Deze tekst bevat de uitvoerigste en volledigste Mndl. redaktie der Historie vanden heilighen drie Coninghen, die zich het dichtst aansluit bij de lange redaktie van de Latijnse Historia trium Regum. Daar de overige teksten, op een enkele uitzondering na, in inhoud geheel met D. overeenstemmen en zich alleen kenmerken door meerdere beknoptheid, heb ik gemeend te kunnen volstaan met aantekeningen bij de langste tekst. Waar evenwel de andere teksten afwijken of zelfstandig iets hebben ingevoegd, vermeldde ik dit in een afzonderlike aantekening. In Hoofdstuk IV heb ik getracht aan te tonen, hoe de kern van de Driekoningenlegende door Joannes de Hildesheim is samengesteld uit de overleveringen, die vóór zijn tijd bekend waren. Hij heeft evenwel de eigelike legende uitgebreid met een groot aantal biezonderheden van zeer verschillende aard, eveneens ontleend aan reeds bestaande geschriften. Een overzicht hiervan geeft een beeld van de wijze, waarop onze auteur bij zijn kompilatie is te werk gegaan. De legende vangt aan met een profetie van Bileam en een beschuldiging uitgesproken tegen de Joden. Ook verder treffen we voortdurend voorspellingen aan van de Joodse profeten. Deze voorspellingen moeten bewijzen, dat de geboorte van Jezus en de aanbidding der Drie Koningen reeds lang vóór het begin van de gebeurtenissen, in het Nieuwe Testament verteld, waren aangekondigd. In zijn legende volgt Joannes de Hildesheim dus het voorbeeld van de Bijbelkommentaren, die het Oude Testament in overeenstemming willen brengen met het Nieuwe. Verg. fol. 15c, waar hij dit zelf zegt: ‘Ende ist dat gi die scrijftuer wal ondersuect so suldi vinden dat god sinen propheten daniel abacucke ysaias ende alle den anderen gheopenbaert Ende geloeft hadde inden olden | |
[pagina 260]
| |
testament mit fyguren ende mit teiken, dat hi dat alle vervult heeft inden nyen testement.’ Tot de lectiones, die gelezen werden bij de godsdienstoefening op Kerstmis, behoort een preek, die wordt toegeschreven aan de H. Augustinus en die tegen de Joden is gericht. Ondanks de duidelike voorspellingen van hun eigen profeten weigeren ze Jezus als de Messias te erkennen. Augustinus roept de profeten op, om als getuigen op te treden: Jesaja, Jeremia, Daniel, Mozes, David, Habakuk enz. Dit verhoor breekt hij telkens af, om uit te varen tegen de verstoktheid der Joden. Ook Nebukadnezar o.a. wordt aangehaald als getuige van het wonder in de gloeiende ovenGa naar voetnoot1). Zonder twijfel heeft Joannes, die al dezelfde profeten noemt, dus, behalve onder invloed van de Bijbelkommentaren, ook gewerkt in navolging van deze preek. Zijn legende is vol citaten uit het Oude- en Nieuwe Testament. | |
Pag. 92, aant. 3.Dezelfde overgang van Job op Paulus komt voor in verschillende beschrijvingen van het Heilige Land, o.a. bij Theodericus, De Locis SanctisGa naar voetnoot2), Cap. XLIX. | |
Pag. 92, aant. 9.die meester van den tempel: de Grootmeester van de Orde der Tempelieren. In 1239 en 1241 werd de reliquie van de doornenkroon door keizer Boudewijn II van Constantinopel ten geschenke aangeboden aan Lodewijk de Heilige, maar ze werd in pand gehouden door de Venetianen en de TempeliersGa naar voetnoot3). Het kan zijn, dat onze auteur hieraan heeft gedacht. | |
Pag. 95, aant. 5.De naam Bethlehem verklaart men als broodhuis. Nicolaus de Lyra o.a. in Textus Bibliae cum Glossa Ordinaria, Pars V, Cap. II, zegt: ‘Bethlehem domus panis, quia ibi nasciturus erat panis vivus, qui de coelo descendit, qui ponitur in presepio.’ Ook bij andere middeleeuwse schrijvers vond ik deze verklaring. | |
Pag. 96, aant. 1.Burchardus de Monte SionGa naar voetnoot4), Cap. IX, 10, spreekt ook van deze stenen kribben. ‘In fine vero orientali civitatis eiusdem (Bethlehem) sub rupe, | |
[pagina 261]
| |
qui erat iuxta murum civitatis et secundum morem terre illius, videtur fuisse locus pro stabulo, habens presepe excisum de petra, ut moris est facere presepia....’ | |
Pag. 96, aant. 6.Jacobus Vitriacus, Terra SanctaGa naar voetnoot1), Cap. LXXXIII: ‘in mense Augusti nix frigidissima a monte Libano per duas vel plures dietas defertur, ut vino commixta, tanquam glaciem ipsum frigidum reddat. Conservantur autem praedictae nives sub palea, ne fervore solis seu calore aeris dissolvantur.’ | |
Pag. 97, aant. 8.De Drie Koningen waren biezonder geschikt om voorgesteld te worden, uitgedost met prachtige klederen en begeleid door een groot en schitterend gevolg. Dat zij aldus leefden in de middeleeuwse verbeelding blijkt o.a. uit de optocht, die Philips de Schone in 1313 te Parijs hieldGa naar voetnoot2). In 1336, bij een optocht van de Dominikanen te Milaan, reden de Drie Koningen te paard in kostbare klederen, met muziek, dienaren en allerlei vreemde, zeldzame dierenGa naar voetnoot3). Dezelfde voorstelling vinden we in de schilderkunst. | |
Pag. 98, aant. 1.In de middeleeuwen wordt Indië gewoonlik in drie delen verdeeld. Marco Polo spreekt van: Groot-Indië, d.i. het tegenwoordige Voor-Indië; Klein-Indië, d.i. Achter-Indië, en Middel-Indië, d.i. Perzië, Arabië en Abessinië. Ook vindt men de verdeling: India superior, India inferior en India meridionalis. Plano Carpini, Odoricus e.a. geven aan Presbyter Johannes India maior, tertia of superior; in 't algemeen is de voorstelling evenwel zeer verward. | |
Pag. 98, aant. 2.OdoricusGa naar voetnoot4), Cap. XV, pag. 175: ‘De l'isle et du royaume de Natem, autres dient PanthenGa naar voetnoot5). En ceste manière de contrée treuve on une manière de roseaulz aussi grans comme grans arbres, et sont ces roseaulz si grans que ilz ont bien quarante audains (sic) de long.... De ces roseaulz font-ilz voilles a leurs nefs, et aussi en font-ilz maisons et autres ouvrages.’ | |
Pag. 98, aant. 7.Ester I: 1 Ahasweros regeert van Indië tot Aethiopië over honderd | |
[pagina 262]
| |
zevenentwintig provincieën. Deze Ahasweros is Xerxes I, koning van PerziëGa naar voetnoot1). | |
Pag. 98, aant. 9.Verg. de Relatio de Davide, rege Tartarorum ChristianoGa naar voetnoot2), § 40; waar verteld wordt, dat, behalve de Chalief, ook de Patriarch van de Nestorianen in Bagdad resideerde. Deze laatste was het verboden, brieven te schrijven aan enige Christelike koning of iets aangaande het chaliefenrijk te berichten. | |
Pag. 98, aant. 13.Yule, l.c. pag. 348, noot 1. De middeleeuwse voorstelling was de volgende: Door het Paradijs stromen vier rivieren. Eén daarvan is de Gyon. Verschillende kerkvaders dachten, dat de Gyon uit het Paradijs onder de grond doorging om weer te voorschijn te komen als Nijl en dat de andere rivieren evenzo stroomden. Verg. ook Liber peregrinationis ThietmariGa naar voetnoot3), Cap. XVII, 11-12. | |
Pag. 98, aant. 15.Verg. Jacobus Vitriacus, Cap. LXXXIV; Liber peregrinationis Thietmari, Cap. XVII. | |
Pag. 98, aant. 16.BoldenseleGa naar voetnoot4) Cap. III, l.c., pag. 342. | |
Pag. 98, aant. 17.Yule, l.c. pag. 348, noot 2. In de veertiende eeuw wordt het land van Priester Johannes soms naar Afrika verplaatst, naar Abessinië. De sultan van Egypte moet dan tribuut betalen aan Priester Johannes, omdat deze de Nijl in zijn bezit heeft. Zuid-Azië en Oost-Afrika werden vaak verward, n.l. Indië, Aethiopië en Abessinië. Waarschijnlik omdat de bewoners allen een donkere gelaatskleur hadden. | |
Pag. 98, aant. 18.Godolia. Volgens onze legende omvatte het eerste Indië: Nubië en Arabië, het twede: Saba en Godolië. Welk Saba hiermee wordt bedoeld heb ik trachten aan te tonen in Hoofdstuk IV. De vormen, die in de verschillende Hss. voor godolia voorkomen zijn: godolia, godolie, godolien, godolyen, godolient, godelien, golodien. B., cap. 20 weet te vertellen, dat hier eens was ‘des conincs godelius rike’. In de Vulgata, II Koningen 22-24 is sprake van zekere Godolias, die, na de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar in 586, door deze over het achter- | |
[pagina 263]
| |
gebleven volk van Juda werd aangesteld. Het is mogelik, dat het rijk Godolia in verband staat met de naam Godolias. | |
Pag. 98, aant. 20.Marco Polo, Boek III, vertelt hetzelfde van een stad in de provincie Aden, in het Zuid-Oosten van Arabië. | |
Pag. 98, aant. 22.Van koning Jasper wordt gezegd, dat hij koning was van het rijk ‘van tharsen’ en van een eiland, dat hier egrudula wordt genoemd, doch waarvan de naam in de meeste Hss. luidt Egrisoulla. Dit zal te verklaren zijn uit de op pag. 44 aangehaalde tekst reges tharsis et insulae munera offerent, waarin insulae een pluralis is, volgens de geleerden een aanduiding van de kusten der Middellandse Zee. Uit die plaats moet de uitdrukking rex tharsis et insulae zijn ontstaan, waarin insulae als gen. sing. werd opgevat, doch waarbij nu een eigennaam werd vereist. Hoe is men aan die naam gekomen? Die vraag is zeer moeilik te beantwoorden, men kan slechts gissingen maken. Er wordt hier van het eiland verteld, dat ‘daer weest die merre inden lande meer Ende beter, dan tot anderen lande....’ In deze beschrijving is iets, dat doet denken aan het fabuleuze eiland Panchaia, vanwaar veel mirre heette te komen. Anders is er slechts één aanduiding, n.l. dat ‘daer lecht sinte thomas licham des apostels’. Nu heeft men wel oude overleveringen, dat Thomas in Voor-Indië heeft gepredikt en gestorven is, en door Marco Polo werd het eerst bericht, dat Thomas zijn graf had in ‘de provincie Maabar’ op de kust van Coromandel. Ook Odoricus, l.c. pag. 113 spreekt van ‘le royaume de Mobarum’. Zo is het te begrijpen, dat in de 16de eeuwGa naar voetnoot1) de traditie ontstond, dat Thomas zou zijn begraven te Mylapore bij Madras. Volgens de andere overleveringen echter is hij gestorven en aanvankelik begraven in een Indiese stad, die Καλαμήνη, Καλαμίνη, Καλαμίτη, Calamia, Calimaia wordt genoemdGa naar voetnoot2). DahlmannGa naar voetnoot3) ziet in dit Καλαμίνη de havenstad Caliene of Calyana in Noordwest Indië, waar een christelike bisschop was. Vanwege verschillende eigennamen, die in de geschiedenis van Thomas voorkomen, menen anderen, dat ook de naam van de plaats, waar hij werd begraven, in een Iraans land moet worden gezocht. Volgens | |
[pagina 264]
| |
Gutschmid is met Καλαμίτη bedoeld het tegenwoordige Kalmat, gelegen aan de kust van Beludžistan; bij Arrianus, Historia Indica staat ἐν Καλάμοισιν ὁϱμίζονταιGa naar voetnoot1). Dit heet een ϰώμη, waarvan dus de naam in het Grieks τὰ Κάλαμα kan zijn geweest. Dicht bij het strand aldaar ligt een eiland, dat in de handschriften van Arrianus o.a. Καϱβίνη en Κάϱμινα heet, en dat nu op de kaarten Astalu wordt genoemd. In de oudheid heette het Asthala, en Ptolemaeus geeft ᾽Ασϑόλαν νῆσονGa naar voetnoot2). Neemt men in aanmerking, dat de Latijnse teksten van de Historia Trium Regum het eiland noemen egrisoule, -soulle, -soulla, -seule, -seula, -sculla, dan komt men op het denkbeeld, dat al die spellingen zijn ontstaan uit -stala, waarin de t beurtelings zou zijn vervangen door c, e en o en de a eens vooral door u. Er zou dan een traditie moeten zijn geweest, volgens welke de apostel niet te Kalmat was begraven, maar op het onmiddellik daarbij gelegen eiland, en, zoals bij Pauly-Wissowa wordt opgemerkt, ‘an diese Insel knüpfen sich viele Schiffersagen’Ga naar voetnoot3). Doch wat is dan egri- (of egro-, dat een enkele maal in een Nederlandse tekst voorkomt)? Dit moet een ander woord zijn geweest, dat men niet als zodanig heeft herkend en dat men met de naam Asthala moet hebben verbonden, zó dat men die verbinding hield voor de naam van het eiland. De landstreek aan de kust, waarbij Asthala ligt, heet Mekran, waarvan tans een deel behoort tot Perzië en een deel tot Beludžistan. Die naam is waarschijnlik aan de ouden even goed bekend geweest als Kirman en andere dergelike lokale namen in Perzië. Ook op de kaart uit de eerste helft van de veertiende eeuw, door Yule, l.c. gepubliceerd, komt dit Mekran voor. Indien men nu mocht aannemen, dat Mekran door Grieken was opgevat als een acc. sing., dan zou men zich kunnen voorstellen, dat in een middeleeuwse tekst, waarin over Mekran werd gesproken, van het daar tegenover liggende eiland Asthala b.v. werd gezegd ‘*insulam objectam mecre astalam dictam’, dat men daarin de twee vóórlaatste woorden als één had beschouwd en dat de m was verloren gegaan, doordat ook het voorafgaande woord op m eindigde. De spellingen | |
[pagina 265]
| |
egrisoula en egrisculla zouden dan ouder zijn egrisolula, egrisosola e.a. | |
Pag. 102, aant. 10.Hier o.a. weer een parallel getrokken tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Dezelfde vergelijking bij Chrysostomus, Homilia VI in Matthaeum. | |
Pag. 102, aant. 11.Fulgentius (468-533) was gedurende meer dan 25 jaar bisschop van Ruspe in de provincie Byzacene in Afrika. Verg. Sermo IV in: Migne, Patrologia Latina, 65, kolom 732. | |
Pag. 103, aant. 5.Aan de uitgave van Odoricus door Cordier is toegevoegd een appendix van Marchesino de Bassano en Henri de GlatzGa naar voetnoot1). In deze appendix lezen we: ‘Et coustume est quant ceulz que ceulz qui vont à ce seigneur (n.l. de grote Chan) portent tousjours aucune chose ali offrir et gardent l'auctorité de l'ancienne loi qui dit: “Tu ne vendras pas vuide devant moi” et pour ce nous portames pommes et l'en offrimes moult honorablement sus un trechouer et il prist de ces pommes et en menja....’ | |
Pag. 103, aant. 6.Fulgentius, Sermo IV, l.c. kolom 736. | |
Pag. 103, aant. 11.De overlevering kleedt Maria altijd in het blauw. Dit steunt op het Oud-Joodse gebruikGa naar voetnoot2). | |
Pag. 103, aant. 12.De gehele beschrijving van het toneel te Bethlehem is blijkbaar ontleend aan een afbeelding daarvan. | |
Pag. 104, aant. 2.Joannes de Plano Carpini, Historia MongalorumGa naar voetnoot3), Cap. V, § 1:10 vermeldt hoe Džingiz optrekt tegen het Oosten en daar een volk vindt, dat onder de grond woont. Hij trekt vandaar weg o.a. ‘quia etiam solis sonitum sustinere non poterant.’ | |
[pagina 266]
| |
Pag. 104, aant. 5.Voor een kogel als symbool van de wereldheerschappij verg. Du Cange, Glossarium, Tom. 7 (Parijs 1850), Appendix, pag. 157. Deze gouden appel is bewaard in de rijksappel, die in de elfde eeuw nog dikwels zonder kruis voorkomtGa naar voetnoot1). Soms ziet men op schilderijen, dat het kind Jezus de geheimzinnige appel in zijn hand heeft of die zijn moeder aanbiedt. | |
Pag. 104, aant. 7.Verg. Bernardus in Migne, Patrol. Lat. 183, kolom 750. | |
Pag. 104, aant. 8.Hetzelfde verhaal over het branden van wierook in de appendix van Henri de Glatz bij het reisverhaal van Odoricus, ed. Cordier. | |
Pag. 106, aant. 3.syler. De plaats, waar deze naam voorkomt, luidt in I. ‘Herodes et seniores.... ipsos.... fuerunt secuti.... et specialiter tharsenses cylicie.... Herodes ipsis tharsensibus ex invidia culpam imposuit quod ipsos fluvium syler transire permiserunt.’ In de mndl. hss. staat: syler, siler, seiler. Er is hier sprake van Tarsus in het Zuid-Oosten van Klein-Azië en van een rivier daar in de buurt, waarover de bewoners van Tarsus de Drie Koningen hebben gevoerd. Wellicht is dus bedoeld de rivier, die tegenwoordig Seihun heet, de grootste rivier in de nabijheid van Tarsus. | |
Pag. 106, aant. 8.Verg. Historia Scolastica, l.c. Cap. VII: ‘a magnitudine scientie magi nuncupati sunt.’ | |
Pag. 106, aant. 9.Nicolaus de Lyra, l.c. Pars V, Cap. II, zinspeelt op de magi als kokelere, zeggende: ‘magi non malefici, sed philosophi Chaldaeorum.’ | |
Pag. 107, aant. 5.Te Maastricht o.a. vereerde men in St. Servaas een deel van Maria's mantel, rok en haren en ook enige druppels moedermelkGa naar voetnoot2). Dit waren waarschijnlik kleine brokjes kalkaarde uit de grot te BethlehemGa naar voetnoot3). | |
[pagina 267]
| |
Pag. 108, aant. 4.ierho: Jericho. Theodericus, l.c. Cap. XXX spreekt over de rozen van Jericho. Het volksgeloof meent, dat deze roos is ontsproten onder de schreden van Maria. Al is de plant ook nog zo lang vedroogd, in het water ontsluit ze zich steeds opnieuw. Later heeft men het ontluiken van de roos van Jericho uitsluitend in de Kerstnacht geplaatstGa naar voetnoot1). | |
Pag. 108, aant. 5.badwijn: Bedowienen. Burchardus de Monte Sion, l.c. Cap. XIII, 6 spreekt van de Bodwini, d.z. de Bedowienen. | |
Pag. 108, aant. 7.Dit is in Matarea, het tegenwoordige MatarijeGa naar voetnoot2). Volgens Jacobus Vitriacus, l.c., Cap. LXXXV bevonden zich daar zes bronnen. Verg. H. pag. 224a, waar gesproken wordt van ‘seven fonteynen.’ De tuin met balsem wordt besproeid door de bron, waarin Maria haar kind baadde. Daarom kan de balsem ook daar alleen groeien. De gehele beschrijving van de balsem schijnt Joannes de Hildesheim ontleend te hebben aan verschillende andere auteurs. Gedeeltelik toch stemt hij overeen met Boldensele, l.c. Cap. III, gedeeltelik met Jac. Vitriacus, l.c. Cap. LXXXV of Historia Hierosolymitana Lib. III, l.c. pag. 1128 en met Burchardus de Monte Sion, l.c. Cap. VII, 52. Verg. ook Liber peregrinationis Thietmari, Cap. XII. Jacobus Vitriacus vertelt bovendien, hoe vroeger de balsem alleen groeide in het Heilige Land in Jericho. Burchardus weet dan verder, dat ten tijde van Herodes de Grote Cleopatra, koningin van Egypte, de balsem voor Antonius heeft gebracht naar Babylon in Egypte. Er bestonden verschillende soorten balsem. De soort, die men verkreeg door insnijding van de bast, heette opobalsamum (verg. Jac. Vitriacus); dit was de beste. Ook kreeg men ze uit de vrucht: carpobalsamum. Een veel mindere soort was de xylobalsamum uit het afgekookte jonge houtGa naar voetnoot3). | |
Pag. 110, aant. 6.Verg. Arculfus, De Locis SanctisGa naar voetnoot4) (± 670), Cap. XX; Jacobus Vitriacus, Cap. LXIV. | |
[pagina 268]
| |
Pag. 110, aant. 9.Titus, de zoon van Vespasianus, stak 2 Sept. 70 Jeruzalem in brandGa naar voetnoot1). Beschreven door Flavius Josephus. | |
Pag. 110, aant. 10.Deze geschiedenis van de dertig penningen vermeldt ook Gottfried van Viterbo († ± 1186), in zijn PantheonGa naar voetnoot2). Hier en daar wijkt onze auteur in zijn verhaal af van Gottfried, doch dan volgt hij de Duitse redaktie van de legende. Door vergelijking met het gedicht van Gottfried van Viterbo wordt tevens verklaard, hoe het komt, dat Joannes plotseling overgaat op de rok zonder naad van Jezus, die niet in het verband past. Gottfried wijdt daaraan n.l. enige regels. | |
Pag. 111, aant. 11.Herhaaldelik wordt Thomas in de legende met andere apostels in verband gebracht, die dan ook in Parthië of Indië zouden hebben gepredikt. Of zelfs hij wordt met hen geïdentificeerdGa naar voetnoot3). Dit is o.a. het geval met Bartholomeus, Simon Chananaeus en Judas Thaddaeus. | |
Pag. 113, aant. 6.Verg. Odoricus, l.c. XVII, pag. 201 en pag. 209, noot 3. Volgens Cordier wordt deze geschiedenis geplaatst in Azië, Afrika, Europa en Amerika. Verg. ook Joan. de Plano Carpini, Cap. V, § 1: VIII. | |
Pag. 114, aant. 4.Iets dergeliks lezen we bij Gregorius, Homilia X, in Migne, Patr. Lat., 76. | |
Pag. 115, aant. 4.Volgens de Acta Sanctorum is Caspar gestorven op 1 Januarie, Melchior op 6 Januarie en Balthasar op 11 Januarie. | |
Pag. 115, aant. 6.Het geloof aan de wonderdadige macht der Drie Koningen om allerlei ziekten te genezen was in de middeleeuwen algemeen verspreid. In 't biezonder genazen zij de vallende ziekte. De andere handschriften van onze tekst en ook I. noemen deze ziekte afzonderlik in dit verband. Verg. | |
[pagina 269]
| |
b.v. B. fol. 4b. Men schreef hun namen op een reepje perkament, dat men bij zich droeg. Zappert, l.c. pag. 343 vermeldt een toverformule, die daarvoor werd gebruikt. ‘† Melchius † Pabtizar portans haec nomina † Caspar solvitur a morbo Christi pietate caduco.’ (Uit een twaalfde eeuws handschrift te Reichenau). Ook P. MeyerGa naar voetnoot1) spreekt van een dergelike amulet, voorkomend in een dertiende eeuws handschrift uit de Bibl. Nat. no. 4267: ‘Jaspar fert mirram, thus melcio, Baltasar aurum, Hec tria qui secum portabit nomina regum, Solvi secundum pietate caduco.’ (dit moet zijn: solvitur a morbo Christi pietate caduco). Ook in Nederland bestond het geloof aan de genezende kracht van de Drie KoningenGa naar voetnoot2). Een ander volksgeloof was, dat degene, die een stukje perkament, beschreven met de namen der Drie Koningen, in zijn schoen deed, op één dag een weg kon afleggen, waarover een ander drie dagen deedGa naar voetnoot3). | |
Pag. 116, aant. 4.St. Silvester was paus te Rome 314-335. Reeds heel vroeg is hij door de legende in nauwe betrekking gebracht met de eerste Christelike keizer, doch op een zeer onhistoriese manier. Constantinus de Grote (306-337) nam in 312 het Christendom aan na zijn overwinning op Maxentius. De legenden, die betrekking hebben op St. Silvester en Constantinus vindt men in de Vita beati Sylvestri. Verg. Surius, Vitae Sanctorum, VI, 1173. Ook in de Legenda Aurea o.a. wordt de melaatsheid van Constantinus genezen door St. Sylvester. Daarop volgt dan het bekende dispuut tussen de Joden en de Christenen, waarna Helena wordt bekeerd. | |
Pag. 116, aant. 5.In de Acta Sanctorum, Aug. III, pag. 558, § V worden allerlei bronnen opgenoemd, waarin van Helena wordt verteld, dat ze een Jodin was, vóórdat ze Christin werd, en dat ze het Joodse geloof zeer heeft bevorderd en het Christelike geloof bespot. Verg. o.a. Speculum Historiale, l.c. Lib. XIII, Cap. 50. | |
[pagina 270]
| |
Pag. 116, aant. 6.In de vierde eeuw wordt het eerst melding gemaakt van het kruishout door Cyrillus, bisschop van Jeruzalem sedert 350 of 351. Rufinus, Historia Ecclesiastica, I, VIII beschrijft, hoe het kruis werd gevondenGa naar voetnoot1). Ten tijde van Helena was Macarius bisschop van Jeruzalem. Toen zij nu de drie kruisen van Jezus en de twee misdadigers vond en niet wist, welk van Jezus was, liet Macarius een zeer zieke vrouw bij Helena brengen. Nadat hij gebeden had, werd de vrouw, toen ze met een van de drie kruisen was aangeraakt, onmiddellik beter. Verg. ook de Legenda Aurea, l.c. Inventio Sanctae Crucis. In de reeks van Heiligendagen valt de herinnering hieraan op 3 Mei. | |
Pag. 116, aant. 11.Eusebius, Vita Constantini, Lib. III, Cap. XXVIII vlgg. beschrijft de kerk, die Constantinus op de berg van Calvarië stichtte. Verg. ook Boldensele, Cap. VII, l.c. pag. 348. | |
Pag. 117, aant. 5.karolus: Karel de Grote. Het verhaal, dat hier met Karel de Grote in betrekking wordt gebracht, berust niet op een historiese gebeurtenis onder zijn regering. Er bestaat een sage, dat Karel de Grote te Jeruzalem zou zijn geweest. Deze sage is waarschijnlik ontstaan door zijn overwinningen op de Sarracenen en zijn vriendschap met Chalief Harun al RašidGa naar voetnoot2). De biezonderheden, die hier van Karel's tocht naar het H. Land worden verteld, zijn, naar ik meen, gebaseerd op een gebeurtenis ten tijde van Heraclius, keizer van Byzantium. Toen was geheel Syrië met Damascus en Jeruzalem in handen van de Perzen. De Patriarch Zacharias was met het echte kruis uit Jeruzalem weggevoerd. Heraclius versloeg evenwel de Perzen, die zich in 628 aan hem onderwierpen. Daarna ging de keizer terug naar Constantinopel en bracht het kruis weer naar JeruzalemGa naar voetnoot3). | |
Pag. 117, aant. 9.Marco Polo, ed. Pauthier, Chap. XLVI, pag. 122 vertelt van de vrouwen uit de hogere standen in Balašan (een landstreek ten Oosten van Balch), dat zij klederen dragen, waarvoor ze, al naar haar middelen toelaten, honderd, tachtig of zestig el fijn linnen gebruiken. | |
[pagina 271]
| |
Bethlehem. De beschrijving van deze kerk geeft Boldensele, Cap. V, l.c. pag. 346. | |
Pag. 118, aant. 5.Deze biezonderheden, aangaande Hieronymus vermeld, zijn histories juistGa naar voetnoot1). | |
Pag. 118, aant. 7.Burchardus de Monte Sion, l.c. Cap. IX, 10 geeft een uitvoerige beschrijving van de kerk te Bethlehem en spreekt van het wonder, waarop Joannes de Hildesheim hier waarschijnlik doelt, alsof hij het zelf heeft bijgewoond. ‘Vidi ego in ecclesia ista miraculum gloriosum. Soldanus, videns in ecclesia illa ornamentum et tabulas et columpnas omnes preciosas valde, precepit omnia deponi et portari in Babyloniam, volens inde palacium suum edificare. Mira res! artificibus cum instrumentis accedentibus ipso adhuc astante Soldano cum multis aliis, de sano et integro pariete, quem nec acus videbatur penetrare, serpens mire magnitudinis exivit primeque tabule, que occurrit, morsum dedit. Tabula per transversum crepuit. Secundam adiit, terciamque et quartam, et deinceps usque ad tricesimam et ita omnibus accidit. Remansit igitur ecclesia et remanet usque hodie sicut prius; vestigia tamen corporis serpentis apparent usque hodie eciam singulis tabulis, quas transivit, quasi combustio quedam igne facta....’ | |
Pag. 119, aant. 2.Deze woorden zijn ontleend aan een preek van bisschop Ambrosius, De obitu Theodosii Imperatoris, aangehaald bij Surius, Vitae Sanctorum, 3 Mei. Ambrosius zegt: ‘Stabulariam hanc primo fuisse asserunt, sic cognitam Constantio seniori, qui postea regnum adeptus est. Bona stabularia, quae tam diligenter praesepe Domini quaesivisset.’ Hij maakt dus een toespeling op de eenvoudige afkomst van Helena. | |
Pag. 119, aant. 3.Bij de Driekoningenspelen in de kerk werd dikwels een ster aan een draad voortgetrokken door het kerkgebouw. Ook in ons land kende men dit gebruik, wat blijkt uit de beschrijving van een ‘spul van de drie Coningen’ in 1498 te Delft, waarin we lezen, dat ‘dair quam een sterre scietende van after wt die Kercke nae thoech Outair toe, ende bleeff dair staen wijsende die drie Coningen den nieuwen geboren Coninck’Ga naar voetnoot2). | |
Pag. 119, aant. 5.Deze opmerkingen over Nazareth stemmen bijna woordelik overeen met Mandeville, l.c. kolom 94. 15 vlgg. Zie over de bronnen, waaraan | |
[pagina 272]
| |
waarschijnlik is ontleend, Mandeville, l.c. pag. XI. Over de kerk schrijft Ricoldus de Monte CrucisGa naar voetnoot1), Cap. II. | |
Pag. 119, aant. 6.Verg. voor de genezende kracht van het bronwater te Nazareth de aantekening bij pag. 130, aant. 3. | |
Pag. 119, aant. 7.Beda Venerabilis ± 720, De Locis SanctisGa naar voetnoot2), vertelt hetzelfde van een bron te Bethlehem. | |
Pag. 119, aant. 8.die edelinge van hes. De Latijnse tekst van I., die overeenkomt met de beide plaatsen waar hes of hees voorkomt (pag. 119b. en 192b.), luidt aldus: ‘sed capella servatur illesa, quia degunt ibi pauperes nobiles saraceni, qui vocantur nobiles de hes.’ Aahgezien met die naam nobiles de hes een soort van Sarracenen worden aangeduid, die de kapel bewaken, is het niet onmogelik, dat hes een Arabies woord voorstelt. Nu betekent, naar ik verneem, arab. hars of hers: toezicht, opzicht, bewaking. Wellicht is dus met nobiles de hes een uitdrukking weergegeven, die aanduidt personen belast met toezicht. Een vorm, die met dit hars in verband staat (harasî), betekent in moderner Arabies b.v. een agent van politie (Dozy, Supplém. I, 270). | |
Pag. 120, aant. 4.Toen in de vierde eeuw de berg Thabor een bedevaartplaats was geworden, werden daar kerken en kapellen opgericht. In 1101 bouwden de Benediktijnen de gebouwen, die vervallen waren, weer op en stichtten daar een versterkt klooster, waarin ze verschillende aanvallen van de Sarracenen weerstonden. In 1187 moesten ze echter de berg verlaten. De geschiedenis meldt niet, dat Helena daar een klooster heeft gebouwdGa naar voetnoot3). | |
Pag. 120, aant. 5.sinte sixtus, felisimus ende agapici: St. Sixtus, Felicissimus en Agapitus. Hun feestdag valt op 6 Augustus. | |
Pag. 120, aant. 9.In 1212 bouwde sultan Malek al Adel een grote, sterke burcht op de berg Thabor, die hij echter in 1217 weer liet slechten. Van een burcht der Christenen aan de voet van de berg Thabor is niets bekend, tenzij hiermee is bedoeld Castra Peregrinorum, dat slechts zes mijlen van de | |
[pagina 273]
| |
Thabor verwijderd was. Sommige geschiedschrijvers beweren n.l. dat de sultan zijn burcht heeft geslecht, omdat Castra Peregrinorum door de Christenen weer was opgebouwdGa naar voetnoot1). | |
Pag. 120, aant. 11.blansegaerden. De Latijnse tekst van I., die overeenkomt met deze plaats, luidt: ‘cristiani.... aliud castrum fecerunt.... cui nomen blansegarda imposuerunt et ex illo castro et nomine maxima et nobilis progenies surrexit, qui ibidem nobiles de blansegarda vocantur in presentem diem.’ In de mndl. teksten luidt de naam: blansegaerden, blansegaerdy, blantegarde, blansegardi, blansegarda. Ik weet evenwel niet welke plaats of welk geslacht met deze naam wordt bedoeld. | |
Pag. 121, aant. 6.Bij dezelfde gelegenheid dat Helena het kruishout vond, zou zij ook de nagelen, waarmee Jezus aan het kruis werd geslagen, hebben gevonden. Zie aant. 6 bij pag. 116. | |
Pag. 122, aant. 2.De reliquie van de doornenkroon kreeg Lodewijk de Heilige in 1239 en 1241 van Keizer Boudewijn II van Constantinopel, omdat hij hem geholpen had tegen de Sarracenen. Deze reliquie is in Notre-Dame te Parijs; het zijn de z.g.n. ‘reliques de la Passion’ of ‘grandes reliques.’ Verg. pag. 92, aant. 9. | |
Pag. 122, aant. 4.Ontleend aan Boldensele, l.c. Cap. I, pag. 337. Volgens de aant. bij Mandeville, l.c. 6. 34 is dit het bronzen ruiterstandbeeld, dat Justinianus in 543 voor zich zelf heeft opgericht op het Forum Augusteum. | |
Pag. 122, aant. 8.In 867 beschuldigde Phocius Paus Nicolaas I van ketterij op het punt van de DrieëenheidGa naar voetnoot2). Toen ontstond een scheiding tussen de Oosterse en de Westerse kerk, die in 1054 zeer werd verscherptGa naar voetnoot3). | |
Pag. 122, aant. 9.martijn: Flavius Tiberius Mauritius, Keizer van Byzantium 582-602. Hij streed tegen de Perzen. Hij wordt genoemd ‘primus imperator Romanorum.’ De Byzantijnse keizers maakten aanspraak op deze titelGa naar voetnoot4) | |
[pagina 274]
| |
in het Latijn. Frederik I betwistte hen dat recht. De chronologie is bij Joannes de Hildesheim in de war. | |
Pag. 122, aant. 10.manuel: Emanuel Comnenus 1143-1180. Aan hem was de brief van Priester Johannes gericht. Verg. Hoofdstuk IV, pap. 62. | |
Pag. 122, aant. 13.die prediker: De Dominikanen. Ze bezaten sedert 1220 de kerk van de H. Eustorgius te MilaanGa naar voetnoot1). | |
Pag. 123, aant. 5.Verg. Relacio de tribus magis, ed. Floss, pag. 120. Duitse koningen en keizers bezochten persoonlik met groot gevolg de heilige gebeentenGa naar voetnoot2). Op Driekoningendag 1249 kwam koning Willem van Holland naar Keulen. Paus Innocentius IV verleende in 1245 en 1247 aan de vrome bezoekers van de Heilige Drie Koningen een aflaat. Hij spreekt van de vele wonderen, die bij hun reliquieën geschieddenGa naar voetnoot3). | |
Pag. 123, aant. 12.nestronus: Nestorius. Verg. de aantekening bij pag. 124, aant. 4. | |
Pag. 123, aant. 14.Deze gehele beschouwing is woordelik overgenomen uit Fulgentius, Sermo IV; verg. Migne, Patrologia Latina, 65, kolom 736. | |
Pag. 123, aant. 15.dat overste georgien: Georgië, ten Noorden van Groot-Armenië, tussen de Zwarte Zee en de Kaspiese Zee. | |
Pag. 124, aant. 1.Vroeger brachten in de mis, naast de priester, ook de leken hun offergave. De keizers genoten hierbij het voorrecht, dat ze hun gaven op het altaar mochten neerleggen. Langzamerhand werd dit gebruik beperkt en toen brachten de leken hun offer vooral op Epiphania, d.i. DriekoningendagGa naar voetnoot4). | |
Pag. 124, aant. 2.Het overzicht, dat Joannes de Hildesheim in de nu volgende bladzijden geeft van de verschillende sekten, is vrij verward. Hij heeft zich daarvan geen duidelike voorstelling gemaakt en waarschijnlik nageschreven, wat hij bij vroegere schrijvers over hen vond. In het Oosten woonden vooreerst Rooms-Katholieken, door hem Latini genoemd. Verder Grieks-Katholieken, d.z. hier de Grieken. Daarnaast hadden twee ketterse opvattingen grote invloed, vertegenwoordigd door de Nestorianen en de Monophysieten. | |
[pagina 275]
| |
Pag. 124, aant. 3.nvbianen: behoren tot de Monophysieten, ze zijn Jacobieten of KoptenGa naar voetnoot1). | |
Pag. 124. aant. 4.nestroyus: Nestorius, bisschop van Constantinopel. In de middeleeuwen woonde een patriarch der Nestorianen te BagdadGa naar voetnoot2). | |
Pag. 124, aant. 6.Verg. Marco Polo, Liber III, Cap. XXVI, l.c. pag. 458, die hetzelfde vertelt van de bewoners in de ‘provincie Maabar’, op de kust van Coromandel. | |
Pag. 125, aant. 3.Bedoeld is de asterikus, een instrument, gebruikt bij de Grieks-Katholieke mis. Het bestaat uit twee gebogen banden van zilver of goud, die elkaar met een hoek kruisen. Het wordt over het gezegende brood geplaatst. Gewoonlik vindt men op de asterikus een kruis en dikwijls hangt een kleine ster in het midden. Wanneer de priester de asterikus opneemt, zegt hij: ‘En de ster kwam op en stond boven de plaats, waar het kind was.’Ga naar voetnoot3) | |
Pag. 125, aant. 6.gegorde kersten: I. heeft: christiani de cinctiva. Blijkbaar zijn bedoeld de Christiani de cincturaGa naar voetnoot4). Boldensele, Cap. VI schrijft: ‘Sectae multae sunt Christianorum in his ultramarinis partibus, ritibus et diversis nominibus discrepantes. Sunt enim ibi Graeci, Syriani, Nestorini, Jacobitae, Christiani Cructurani (bij Canisuis, l.c. Decentuani), Nubiani, Aethiopes, Indici, Presbyteri Johannis fidem tenentes et Georgiani.’ Verg. Du Cange l.c. T. II, pag. 340. Ook andere schrijvers geven deze opsomming van sekten. | |
Pag. 125, aant. 7.sinte berberen avent: St. Barbara: 4 Desember. In martyrologia van de 9e eeuw: 16 Desember. Eén van de overleveringen deelt mee, dat St. Barbara gemarteld is te Heliopolis in EgypteGa naar voetnoot5). | |
Pag. 125, aant. 8.sinte martens avent: St. Martinus: 11 November. | |
Pag. 125, aant. 9.wijn ende olie: Ricoldus de Monte Crucis, l.c. Cap. XX vertelt dit van de Nestorianen. | |
Pag. 125, aant. 10.meche: Mekka; machemetus: Mohammed. Joannes de Hildesheim is hier in de war met de geografiese woonplaats van de Gregorianen, d.z. | |
[pagina 276]
| |
Armeniërs. Het overste georgien lag tussen de Zwarte en de Kaspiese Zee. Het is Groot Armenië. Verg. Liber peregrinationis Thietmari, l.c. Cap. XXVIII; Jacobus Vitriacus, l.c. Cap. LXXIX. De H. Gregorius (295) is de apostel van Armenië. Verg. Du Cange i.v. Georgiani. | |
Pag. 125, aant. 11.sinte katrinen closter. Op de berg Sinaï bevond zich een klooster van St. Katharina, in 527 door Justinianus gesticht. St. Katharina is te Alexandrië onthoofd ten tijde van de Christenvervolging onder Maximinus (4e eeuw.) Het klooster was versterkt als een kasteel, met een vierkante muur er omheen, om de monniken en pelgrims te beschermen tegen de Sarracenen. In 550 richtte Justinianus hier een kerk op, die vroeger genoemd werd de kerk van de TransfiguratieGa naar voetnoot1). Het komt me vreemd voor, dat de Georgiani een aartsbisschop zouden hebben op de Sinaï. Waarschijnlik verwart Joannes de Hildesheim hier twee sekten. | |
Pag. 125, aant. 12.St. Anthonius († 356/357) is de stichter van het Christelike monnikenwezen. St. Macharius was de bisschop van Jeruzalem, die bekend is geworden door het vinden van het kruis. Ik weet niet, of hij een regel heeft gemaakt. | |
Pag. 125, aant. 13.Verg. Jac. Vitriacus, Cap. LXXIX. | |
Pag. 126, aant. 2.abcas: Abchazië, tussen de zuidelike helling van de Kaukasus en de Zwarte Zee. Het land is zeer bergachtig. Onze auteur verwart Groot- en Klein-Armenië. | |
Pag. 126, aant. 4.In Groot-Armenië ligt de berg Ararat. Algemeen geloofde men, dat een stuk van de ark van Noach daar nog was achtergebleven. Onze tekst stemt het meest overeen met de voorstelling, die Hayton, l.c. daarvan geeft. Deze berg is werkelik zeer hoog, zodat de top moeilik te bereiken is, omdat men er altijd sneeuw vindt. | |
Pag. 126, aant. 5.henissen: de verschillende vormen, waaronder deze naam voorkomt, zijn: henissen, henyssen, heynissen, Heysen. De beschrijving, die in onze tekst van dit land wordt gegeven, vertoont veel overeenkomst met die van een land, dat bij Mandeville, l.c. 220. 41 vlgg. bonichauissen heet. | |
[pagina 277]
| |
In de aant. bij deze plaats gegeven, wordt verondersteld dat bedoeld is het distrikt Hemschin of Hamschen tussen de Zwarte Zee en de Balkhar Dagh. | |
Pag. 126, aant. 7.Deze beschrijving is ontleend aan Hayton, l.c. pag. 145, die spreekt van ‘une province Hamsen en Georgie’. | |
Pag. 126, aant. 8.eractinus: Heraclius, keizer van Byzantium 610-641. Geheel Syrië kwam toen in handen van de Perzen onder Chosroës IIGa naar voetnoot1). | |
Pag. 126, aant. 9.iacobiten: Jacobieten, zo genoemd naar Jacobus Baradaeus, die als bisschop werd aangesteld door Theodora, de gemalin van JustinianusGa naar voetnoot2). | |
Pag. 126, aant. 10.Verg. Liber peregrinationis Thietmari, l.c. Cap. XXVIII en Jac. Vitriacus, l.c. Cap. LXXV. | |
Pag. 126, aant. 11.marroniten: Maronieten. Hun oorsprong is onzeker. Eén overlevering beweert, dat ze hun naam hebben gekregen naar een zekere Maro, een Syriese monnik, die in de 5e eeuw is gestorven. Deze had enige volgelingen om zich verzameld aan de oevers van de Orontes. Ze zijn goede katholieken, doch wijken in sommige gebruiken af van de kerk te RomeGa naar voetnoot3). Verg. Jac. Vitriacus, l.c. Cap. LXXVII. | |
Pag. 126, aant. 13.Hetzelfde vertelt Ricoldus de Monte Crucis, l.c. Cap. XX van de Nestorianen. | |
Pag. 126, aant. 14.Verg. Ricoldus de Monte Crucis, Cap. XVII over de Jacobini. | |
Pag. 126, aant. 15.die heimelicheit sinte peters: is hiermee misschien bedoeld de Acta St. Petri, een apokrief evangelie? | |
Pag. 127, aant. 2.ysini: waarschijnlik zijn de Abessiniërs bedoeld. Precies hetzelfde verhaal aangaande de Isini vinden we in het Liber peregrinationis Thietmari, l.c., Cap. XXIV, 16-20. | |
Pag. 127, aant. 3.De H. Drie Koningen werden dikwels aangeroepen als reispatronen. Dit blijkt uit een gebed, reeds voorkomend in een twaalfde eeuws handschrift, dat luidt: Pro itineris prosperitate. ‘Deus, qui beatos tres magos orientales Caspar, Walthesar, Melchior ad coeterni filii tui cunabula, ut te misticis revererentur muneribus, stella duce ab oriente sine periculo conduxisti, misticis ipsorum muneribus fidem sancte trinitatis insinuans: | |
[pagina 278]
| |
fac nobis ipsorum et omnium electorum tuorum suffragantibus meritis, duce sancto spiritu secure, lete, et prospere itinera, que intendimus peragere, cunctaque negocia nostra eundo seu redeundo fine optato salubriter terminare’Ga naar voetnoot1). Een dergelik gebed de tribus magis pro iter agentibus is afgedrukt bij Daniël, Thesaurus hymnologicus, dl. I. Ook in het Missale Trajectense komt, volgens de vriendelike mededeling van P. fr. Bonaventura Kruitwagen in een z.g.n. Votiefmis Pro itinerantibus een gebed voor, dat begint met: ‘Deus, qui tres magos.....’ De insignieën van de pelgrims naar Jeruzalem werden gezegend. Langzamerhand werd deze zegen een eenvoudige reiszegen, uit welks oude vorm ook enige gebeden zijn voortgekomen. In het eerste gebed van deze nieuwe vorm worden de H. Drie Koningen herdachtGa naar voetnoot2). Verg. de aantekening bij pag. 135, aant. 8, waar op het papiertje, dat aan de hoofden van de Drie Koningen te Keulen was aangeraakt, o.a. staat, dat het goed is ‘voor rysenden Persoonen tegen de Ongelücken der Wegen.’ | |
Pag. 127, aant. 4.maroniny: zijn misschien de Maronieten bedoeld? | |
Pag. 127, aant. 5.nycolayeen: de Nicolaïeten. | |
Pag. 127, aant. 7.De Nicolaïeten worden genoemd en veroordeeld in de Openbaring van Johannes, 2:6 en 15. Waarschijnlik is hun geschiedenis en die van hun stichter Nicolaus niet histories. Misschien bestonden ze alleen in de eerste eeuw na Christus en waren ze een tuchteloze sekte der gnosticiGa naar voetnoot3). Vele kerkelike schrijvers spreken hun afschuw over hen uit. Joannes de Hildesheim heeft hier dezelfde overlevering, die ik ook bij anderen vond. | |
Pag. 127, aant. 8.orenus: Origenes, 185-253 (254). Hij schreef o.a. een kommentaar op Matthaeus. | |
Pag. 128, aant. 6.mandopoli:? De beschrijving van deze sekte doet denken aan de levenswijze en de gewoonten van de Zigeuners. In I. staat mandopolos. In de Mndl. hss. mandopoli, mandopolijn, mandopolos, mandapolos, mandeopolos, madropolos. Onder de namen van Aziatiese Zigeuners bij de Goeje, Migrations des Tsiganes à travers l'Asie, is er geen die op mandopoli gelijkt. | |
[pagina 279]
| |
Pag. 130, aant. 1.In ieder geval reeds sedert de 6e eeuw kwamen grote scharen pelgrims op Epiphania naar de Jordaan, waar ze het zegenen van het water bijwoonden en een genezend bad namen. Vele zieken werden van alle kanten daarheen gebracht om genezing te vindenGa naar voetnoot1). Verg. Antoninus Martyr, De Locis SanctisGa naar voetnoot2), ± 570, Cap. XI en Liber peregrin. Thietmari, Cap. XI, 20, 21, 22. | |
Pag. 130, aant. 3.De bewoners van Antiochië nemen in de nacht vóór Epiphania water mee uit de Jordaan, dat wel een jaar lang goed blijft. Men gelooft, dat alle ziekten, lichamelike zowel als geestelike, genezen kunnen worden door het gebruik van dit gezegende water. Hierover schrijft reeds Chrysostomus in een van zijn homilieën. Ook tegenwoordig nog trekt men op Driekoningendag naar de JordaanGa naar voetnoot3). | |
Pag. 130, aant. 4.moncost:? | |
Pag. 130, aant. 6.Bedoeld is Machaerus ten Oosten van de Dode Zee, volgens Plinius het sterkste Joodse kasteel. Johannes de Doper werd daar door Antipas opgesloten en te recht gesteldGa naar voetnoot4). | |
Pag. 130, aant. 10.Vergelijk voor deze beschrijving van de Jordaan: Boldensele, Cap. IX, l.c., pag. 352. | |
Pag. 130, aant. 13.Verg. Jac. Vitriacus, Historia Hierosolymitana, Cap. LIII. | |
Pag. 130, aant. 15.Verg. Theodericus, De Locis Sanctis, Cap. XXXV en Liber peregr. Thietmari, Cap. XI, 26-30, Burchardus de Monte Sion, l.c. Cap. VII, 46. | |
Pag. 130, aant. 16.Jacobus Vitriacus, Hist. Hierosol. Cap. LIII. | |
Pag. 130, aant. 17.Ontleend aan Jac. Vitriacus, Terra Sancta, Cap. LXXXVII. Verg. ook Antoninus Martyr, l.c. pag. 123. | |
Pag. 132, aant. 6.Verg. de aantek. bij pag. 124, aant. 4 en pag. 124, aant. 6. Ook Jac. Vitriacus, l.c. Cap. LXXVI; Ricoldus de Monte Crucis, Cap. XX. | |
Pag. 132, aant. 8.Bedoeld zijn hier de Tataren of Mongolen. Stichter van het Mongolenrijk was Temudžin. In 1206 nam hij de titel aan van Džingiz Chan. | |
[pagina 280]
| |
Hij had toen reeds de Kerait onderworpen en was daardoor zo krachtig, dat hij in 1211 een gelukkige veldtocht kon ondernemen tegen Noord-China. In 1214 trouwde hij met de dochter van de Keizer van China. In 1217 begon hij de strijd tegen de Karakitai, die een rijk in Oost-Turkestan bezaten, dat in 1126 gesticht was door de z.g.n. Priester Johannes. Hij onderwierp hen in 1218. Toen grensden de Mongolen aan het land van de Chowarezm-Šah, die in 1217 het gehele Westen van Perzië had veroverd en op het punt stond tegen Bagdad op te trekken. In 1219 versloegen de Mongolen de Chowarezm-Šah. Het schijnt dat de chalief hen te hulp had geroepenGa naar voetnoot1). | |
Pag. 132, aant. 11.Verg. Guilielmus de Rubruquis, Itinerarium, l.c. pag. 213. Bij hem zijn de Karakitai, het volk van Priester Johannes, Nestorianen. De aanvoerder der Mongolen wordt ‘Chingis, faber quidam’. Hierop slaat dus het eerste gedeelte van het verhaal bij Joannes de Hildesheim. | |
Pag. 132, aant. 12.sambalach: In de Latijnse tekst genoemd Cambalech, elders anders getranscribeerd. Volgens de deskundigen betekent deze naam: de stad van de Chan, waarmee de latere stad Peking is gemeeend. In 1215 werd de stad door Džingiz Chan ingenomenGa naar voetnoot2). | |
Pag. 132, aant. 14.baldach: Bagdad. Onze auteur springt hier een halve eeuw over en spreekt van de verovering van Bagdad in 1258 door Hulagu, broeder van Mangu Chan, kleinzoon van Džingiz. | |
Pag. 132, aant. 15.Verg. Boldensele, l.c. Cap. III. ‘Dicunt aliqui, quod civitas, quae nunc Baldacum dicitur, sit ipsa antiqua Babylonia, quae sita est super flumen Eufraten; alii asserunt prope Baldacum ipsam fuisse et destructam....’ | |
Pag. 132, aant. 18.Verg. voor het verhaal van de hongerdood van de chalief: Marco Polo, Hayton, l.c. pag. 182, Ricoldus de Monte Crucis, l.c. Cap. XIII. De laatste vertelt: ‘Venientes autem Baldacum invenerunt Califam residentem in mirabili palacio, ubi congregaverat infinitos thesauros. Qui, Deo ipsum excecante, nullo modo poterat credere referentibus, quod Tartari intrassent. Comprehendentes autem eum, fecerunt cum eo durissimum sed iustum iudicium. Nam cum per tres dies nichil ei darent ad comedendum, et ipse tamen peteret comedere, posuerunt coram eo aurum et argentum et lapides preciosos, ut comederet.’ Deze chalief was | |
[pagina 281]
| |
Mostassim Billah, de laatste van de Abbasiden-Chaliefen, door Hulagu in 1258 gedood. | |
Pag. 132, aant. 19.Verg. Boldensele, l.c. Cap. III. De vermelding van draken en serpenten in de ruïnes van Babylon is volgens de aant. bij Mandeville, l.c. 32. 11, misschien ontleend aan de profetie in Jesaja XIII. | |
Pag. 133, aant. 7.Verg. Odoricus, ed. Cordier, pag. 19, II, De la cité de Thoris. Ook Marco Polo spreekt herhaaldelik van de dorre boom, die hij meestal in Noord-Oost Perzië plaatst. Zarncke, l.c. eerste stuk, zegt naar aanleiding van de legende van de dorre boom: Na Constantinus de Grote ontstonden in het Oost-Romeinse rijk allerlei voorstellingen van het einde aller dingen, het rijk van de Antichrist en de rol, die hierbij het Christelik keizerrijk zou vervullen. Naar het droomgezicht van Daniël had men de wereldgeschiedenis in vier periodes verdeeld. De laatste periode, de heerschappij van de Romeinse monarchie, zou duren tot het einde van de wereld. Vóór die tijd zou deze monarchie evenwel nog alle landen van de aarde onderwerpen en alle Heidenen tot Christenen maken. Hierna zou, volgens de sage van de Antichrist, de keizer zich naar Jerusalem op de berg Golgotha begeven en daar bij het kruis, schepter en kroon neerleggen. Het kruis zou dan ten hemel gevoerd worden. Daarop zou het rijk van de Antichrist beginnen en daarna de jongste dag. Dit kruis nu is de dorre boom, de dorre tak. Toen de eigelike betekenis hiervan niet meer werd begrepen, kwam men tot nieuwe opvattingen. De boom had opgehouden groen te worden en te bloeien, toen Christus gekruizigd werd en zou dor blijven, totdat de wens van een algemeen Christendom vervuld was. De keizer legde nu zijn kroon niet meer daar neer, maar hing zijn schild aan de dorre tak, als een teken dat de laatste grote strijd zou beginnen. Nog een biezondere vorm kreeg de sage van de dorre boom. Alle opvattingen verplaatsten hem naar het Oosten. Wie hem daar vond en zijn schild eraan ophing, die zou alle Heidenen overwinnen en de wereldheerschappij stichten. Zo ontstond, toen de Mongolen in de dertiende eeuw het Westen met schrik en verbazing vervulden, de sage, dat de Chan van de Mongolen de dorre boom had gevonden en daaraan zijn schild had opgehangen; vandaar zijn wereldmacht. De Tataren bewaakten de boom zeer zorgvuldig, opdat geen Christelik held hem zou vinden en zijn schild eraan zou ophangen. | |
Pag. 133, aant. 8.cathagie: Chatay, d.i. China. Ten tijde van Joannes de Hildesheim | |
[pagina 282]
| |
was de keizer van China geen heer meer in deze landen. Hij schrijft hier waarschijnlik zijn bron na, die betrekking heeft op een andere tijd. | |
Pag. 133, aant. 9.nabogodonosar: Nebukadnezar, arphaxat: Arphaxad, in het apokriefe Boek Judith genoemd: koning van EcbatanaGa naar voetnoot1), ten tijde van Nebukadnezar; assverus: Xerxes I. | |
Pag. 133, aant. 10.Džingiz Chan had het Boeddhisme, het Christendom en de Islam in zijn staten gelijke rechten gegevenGa naar voetnoot2), en de beheersers van de Mongolen namen deel aan de ceremonieën van alle drie de godsdiensten. Verg. Ruusbroek, l.c. pag. 313 over Mangu Chan (1248-1259). Marco Polo vertelt hetzelfde van Hulagu. | |
Pag. 133, aant. 14.Verg. de brief in 1305 door Joannes de Monte Corvino uit Peking geschrevenGa naar voetnoot3). Hij was een Franciskaan. Hij bouwde te Peking een kerk. Verder bericht hij: ‘Langzamerhand heb ik 150 zeven- tot elfjarige Heidense jongens, die nog geen geloof hadden, gedoopt. Ik onderrichtte hen in het Latijn en het Grieks volgens onze ritus en schreef voor hen Psalteria, Hymnaria en Breviaria, waardoor reeds elf jongens onze godsdienst kennen.’ | |
Pag. 133, aant. 16.In dezelfde bovengenoemde brief van 1305 schrijft Joannes de Monte Corvino, dat hij de taal der Tataren heeft geleerd, en dat hij reeds het gehele Nieuwe Testament in die taal heeft vertaald. Het jaartal 1300 van D. is dus waarschijnlik beter dan 1340 van I. en H. | |
Pag. 133, aant. 18.Džingiz Chan had vier zonen. In de Relacio de Davide rege Tartarorum Christiano, l.c., is David de jongste zoon van koning Johannes. | |
Pag. 135, aant. 4.Ontleend aan De adventu patriarchae Indorum ad Urbem sub Calisto papa secundoGa naar voetnoot4). Op de feestdag van de apostel komen gelovigen en ongelovigen van alle kanten naar de kerk van de H. Thomas, die boven op een alleenstaande berg buiten de stad is, en vinden daar genezing voor hun kwalen. | |
[pagina 283]
| |
Pag. 135, aant. 6.Verg. Marco Polo in Hoofdstuk IV, pag. 46. | |
Pag. 135, aant. 7.De legende van Barlaham en Josaphat speelt in Indië, waar velen bekeerd waren door de apostel Thomas. Hun lichamen zijn overgebracht naar Indië en verrichten daar wonderen. Verg. Spec. Hist. en Legenda Aurea. | |
Pag. 135, aant. 8.Verg. H. pag. 262a. Met deze ringen had men de hoofden van de Drie Koningen te Keulen aangeraakt, waardoor ze genezende kracht hadden gekregen. Verg. de aant. 3 bij pag. 127. P. fr. Bonaventura Kruitwagen had de vriendelikheid mij twee papiertjes te sturen, waarsch. gedrukt in de 2e helft van de 18e eeuw, waaraan men dezelfde macht toeschreefGa naar voetnoot1). Op een daarvan staat, naast een primitief plaatje, de aanbidding van de Drie Koningen voorstellende: H. Dry Coningen Het andere papiertje heeft precies hetzelfde opschrift in het Duits. | |
Pag. 135, aant. 9.Marco Polo vertelt, dat de Christenen, die naar Ma'bar komen, aarde meenemen van de plaats, waar Thomas gedood is. Deze aarde verricht allerlei wonderen en geneest, in water opgelost, de zieken. Verg. Odoricus, ed. Cordier, pag. 85. In de negende of het begin van de tiende eeuw komt de legende van St. Ursula en de elfduizend maagden op. Ze zijn van Engelse afkomst en worden door de Hunen te Keulen gedood. Sinds de twaalfde eeuw werd een groot aantal reliquieën, van haar afkomstig, uit Keulen door de gehele wereld gezonden, zelfs naar Indië en ChinaGa naar voetnoot2). | |
[pagina 284]
| |
Pag. 137, aant. 3.Joannes de Hildesheim eindigt met een lofrede op de stad Keulen. Inderdaad was deze stad, sedert de lichamen van de Drie Koningen in 1164 binnen haar muren waren gebracht, buitengewoon in bloei toegenomen. Reeds de Relacio (Floss, l.c. pag. 120) weet hiervan te berichten. ‘Ab illo tempore cepit colonia magis proficere et fama et gloria, ita ut usque hodie sanctorum regum odore attracti et illecti ex insulis maris et diversis regionibus fideles confluere non desinant. scoti. brittones. anglici. hispani. de italia etiam. Sicilia, et utraque gallia.’ Ficker, l.c. pag. 68 zegt: ‘Nächst dem H. Grabe zu Jerusalem, den Gräbern der Apostel zu Rom, den Gebeinen des h. Jacob zu Kompostella war vorzüglich Köln das Ziel, wo das ganze Mittelalter hindurch gläubige Gemüther Befriedigung des religiösen Bedürfnisses suchten. Dadurch hob sich bald der Reichthum und der Handel der Stadt....’ De grote verering, die de Drie Koningen genoten en de macht van Keulen hebben Florentius van Wevelkoven zeker op de gedachte gebracht de Historia Trium Regum te laten vervaardigen. |
|