Verzameld werk. Deel 7(1978)–Arthur van Schendel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Shakespeare Het Spartaanse ras Theseus: Dat een van U de jachtopziener zoek', Want onze meibegroeting is volbracht; En daar de dag zich nu heeft aangemeld, Verneem' mijn bruid der honden jachtmuziek. - Ontkoppelt hen in 't westlijk dal; vooruit! En zoekt, zeg ik, de jachtopziener op. - Mijn schone bruid, beklim met mij de berg; Daar klinkt zo schoon 't verwarde hondgeblaf, Dat met der dalen echo's samensmelt. Hippolyta: Ik was met Hercules en Cadmus eens, Die met Spartaanse honden op een beer In Kreta's bossen jaagden; 'k hoorde nooit Een schoner jachtrumoer; niet enkel 't woud, Ook hemel, beek en veld, heel de omtrek was Eén roep en tegenroep; ik hoorde nooit Een zoeter wanklank, liefelijker donder. [pagina 637] [p. 637] Theseus: Mijn honden zijn van 't echt Spartaanse ras, Breedlippig, geel; hun oren hangen laag En vagen van het gras de morgendauw; Krombenig, met een kossem als een stier; Niet snel, maar bij het blaffen fraai gestemd Als klokkenspel. Welluidender geblaf Klonk nooit bij jachtgeroep of horenschal, In Kreta, Sparta noch Thessalia. Vorige Volgende