De duivel
De hond behoorde in de middeleeuwen tot de dieren die emblemen van de duivel waren. Reeds in de oudheid verscheen de hond in de cultus van Hecate, die steeds gevolgd werd door een pak honden. Zij was de gebiedster van geesten en spoken en wanneer zij werd aangeroepen door tovenaars en bezweerders verscheen zij begeleid door haar woedend blaffende, zwarte honden. De herinnering aan Cerberus, de hellehond, bleef in de middeleeuwen bewaard. Op een kapiteel van een der zuilen van de Sint-Maartens kerk te Tarascon ziet men een driekoppige hond.
De aanvallen van de duivel werden vaak vergeleken bij beten, vandaar het geloof dat de geest der duisternis zich voordeed in de gedaante van een hond, een gedaante echter die slechts gezichtsbedrog was. Soms waren het echte honden waarin hij tijdelijk woonde, en dan altijd zwarte, en zo verscheen hij steeds voor tovenaars en magiërs wanneer hij aangeroepen werd.
In de heksenprocessen bekenden de beschuldigden herhaaldelijk dat de boze hun verschenen was in de gedaante van een hond. Men geloofde ook dat tovenaars altijd een duivel nabij zich hadden in de hond die hen vergezelde.
In sommige streken van Bretagne vertellen bijgelovige lieden dat er 's avonds een zwarte hond rondzwerft, die een mens aanvalten meesleurt naar een rivier waar hij hem verdrinkt.
In het dal van de Loire gaat het verhaal dat het kasteel van Chambord soms onveilig is van de duivel die er verschijnt, rijdend op een zwarte hond. Wie hem tegenkomt valt dood neer.
Van paus Alexander vi werd verteld dat, bij zijn begrafenis, een zwarte hond achter de baar kwam lopen, die niemand anders was dan de gevreesde uit de hel.