De roeping der kunst
(1917)–Carel Scharten– Auteursrecht onbekendDe poëzie - Het proza - De Vlaamsche Beweging en de oorlog - Op den weg naar een nieuwe moraal
[pagina 82]
| |
Henriette Roland Holst als treurspel-dichteresGa naar voetnoot1)HENRIETTE Roland Holst-Van der Schalk heeft een tooneelstuk geschreven, ‘De Opstandelingen’, en zij heeft dit een ‘lyrisch treurspel’ genoemd. Doch een lyrische tragedie, dat lijkt wel een contradictio in terminis.... En in waarheid hebben wij dan ook te doen met een vrij omvangrijken bundel lyrische verzen, zoo vol meesleepende tragiek en dramatische werking als deze hartstochtelijke dichteres ze te zingen weet; onderbroken alleen door brokken verhalende en didactische poëzie, die dikwijls eerder aanhoort als proza. Dat er hoogst dramatische wendingen in deze verzen zijn, in de opeenvolging ook der stemmen, van welke soms de tweede in krachtigen toeslag heerlijk bevestigt, en met den rijkdom van zijn rijm bezegelt, datgene waarnaar de eerste halsreikend zich strekte, - wie zal het ontkennen? En wie die haar ‘Opwaartsche Wegen’ heeft mogen bewonderen, zal 't niet geredelijk aannemen? Het onderwerp dezer breede tafereelen: de Russische revolutie, was ook wel van aard, om aan dit groot hart en aan dit edel hoofd al de barnende verontwaardiging en de laaiende liefde, al de wonderzoete vertroosting en de klaar-opbazuinende geloofsbelijdenissen te ontlokken, waartoe de dichteres maar bij machte is. Doch het wezen van het drama eischt toch nog iets | |
[pagina 83]
| |
anders dan hartstochtelijke schildering van tragische toestanden; het eischt objectiveering, het vormen uit eigen hartstocht van zelfstandig levende menschen, het eischt een scheppen van licht en donker, van groepen en figuren, die tegen elkander in-strijden. De menschen van dit ‘treurspel’ nu, zijn al héél weinig geïndividualiseerd; zij zijn allemaal even edelmoedig en onbaatzuchtig, vol liefde en vol hooge en bloesemende gedachten, ze zijn allen even los van het tijdelijke lijden, en van zalige toekomst-verten doortogen.... Geen dezer arme kerels en vrouwen heeft wat met zichzelven te stellen, met verkeerde neigingen of hartstochten; geen is er hard of dwars of bot. En wat zou er van deze inwendige en onderlinge woelingen, binnen den grooten, schoonen stroom omhóóg, een aangrijpend, een diep menschelijk drama te schrijven zijn! - Even vermoeden wij 't, waar in het tweede bedrijf de soldaten onmìddellijk aan 't muiten willen slaan, omdat zij het juk niet langer verdúren, en de beter gëorganiseerde arbeiders nog trachten, hen tegen te houden tot de tijd rijp is. Doch dit is nog meer een groeps-verschil, dan wel een verschil van individuën. Onder hen is nauwelijks de wetenschappelijke sociaal-democraat Petroff iets bezadigder dan de eveneens ernstig-kloeke arbeidersleider Chystaloff, en nauwelijks is de propagandiste Maria iets teêrder en dwepender dan de beide mannen, want ook die zijn vol poëzie en vervoerende beelden. En overigens hebben alle afgevaardigden en jongelingen en arbeiders, of zij Radom en Ismaël heeten dan wel 1e, 2e en 3e ‘stem’.... één stem: die van Henriette Roland Holst. En strijd, ongetwijfeld, strijd is er genoeg, de reusachtige strijd van Arbeid en Kapitaal, doch we zien daarvan maar de ééne zijde; er is één donker of èèn licht. Want de naar den eisch pikzwart gemaakte, rechtsprekende barribals van het derde bedrijf, mogen toch niet gelden als wederpartij! - Alle andere perso- | |
[pagina 84]
| |
nen zijn zonder onderscheid de rein-witte aanhangers van het Socialisme; allen zeggen en zingen zij geheel hetzelfde; zij nemen het woord van elkander over en spreken in éénzelfde richting verder; zij verheffen zich in één zelfde hoop en deinzen in één zelfden afschrik. In plaats van een drama, is het een bidstond. Deze bepaling houdt geenszins een afkeuring in; wie wel eens een goede bijeenkomst zag van het Heilsleger of van een reddingslokaal in de Warmoesstraat, in deze tijden van heftig-herlevend Christendom bij den algemeenen afval, die weet dat een bidstond iets prachtigs kan zijn. Deze zeer lange tafereelen nu, hebben volkomen datzelfde driftige drijven naar één punt, datzelfde gedurige, dringende herhalen, datzelfde blanke Ideaal en datzelfde brandend-koortsige verbeiden; - maar ook hetzelfde niet-verder-komen, hetzelfde vermoeiende, ontnuchterende ten leste; want zelfs het mooiste, te zeer gerekt - het is pijnlijk maar waar - verveelt. En ook, waar geloofs- of beginsel-ijver in fanatisme overslaat - het komt in dit werk eenige keeren voor - daar maakt een onwil zich van ons meester. Alleen zijn die bidstonden, zoo dikwijls er wél een strijd gestreden wordt, om een zondaar, die wil maar zich niet kán bekeeren, ietwat dramatischer dan de eensgezinde arbeiders-vergaderingen van Mevr. Roland Holst. Die zijn dat zóó weinig, dat bijv. in het eerste bedrijf de verschillende ‘stemmen’ die, geboeid door de toespraak van Chrystaloff, telkens verder-verlangend haar onderbreken, verreweg boeiender blijken dan die toespraak zelve.... 't geen een zonderling 't binnenst-buitengedraaid effect maakt. En niet minder zonderling is die ‘stem uit het koor’ (een ‘rei’ feitelijk), die, als Radom zal gaan verhalen van de Peters-burgsche slachting, dat verhaal met lyriek erover vóóruitloopt. | |
[pagina 85]
| |
Toespraken noch verhalen zijn eigenlijk haar zaak; zij doen zeer denken aan die van Gorter's ‘Klein Heldendicht’, maar de bezwaren daarvan - plaatselijke dorheid van betoog, onschoone verzengang, die niet zelden tot zeer slecht proza verwordt - vertoonen zij in sterker mate, terwijl zij de sensitieve kracht van andere gedeelten missen; al dragen ook zij, op hun beurt, herhaaldelijk de ‘kruimige’ woorden aan en de breed-gegrepen, diep ìngaande beelden, eigen aan deze dichteres. Intusschen zou men dezer groote vrouw, als Socialiste zoo onverdacht orthodox en ‘zuiver in de leer’, als dichteresse allereerst toewenschen, dat haar taal en vooral haar versbouw (en deze weer voornamelijk in de niet-lyrische gedeelten) mede van den zuurdesem van het socialisme doortrokken werd, en van zijn sterke helderheid en stellige begrenzing wat meekreeg. Deze dikwijls moeilijk zich uitwringende, met zinsbouw en maat knoeiende en haspelende rampen-schilderingen en redevoeringen, - zijn zij ook doorgloord van donkeren gloed, een brokkelig kolenvuur, - zij doven uit tot een zwart-gapenden haard voor den klaren dag van Vondels bode-verhalen. Zij zijn één warrelende anarchie, waar wel de gele vlammen van de geestdrift schoon oplaaien, - maar ten leste gelijken zij eer een puinhoop, waartusschen de heerlijke zuilen en de rijk bewerkte kapiteelen versmeten liggen, dan wel een statig en schoon gebouw. Er blijven ons inmiddels de vele mooie, de prachtige fragmenten, vooral onder de enkel-lyrische stukken 'schoon zij maar énkele malen stijgen tot de hoogten der ‘Opwaartsche Wegen’; - want is het drama te lyrisch, menige dezer theorie-verwerkende zangen is weer niet lyrisch genoeg! Wilt ge, om van een en ander u te overtuigen, nog even het scherm zien opgaan, waarvóór mijne ‘con- | |
[pagina 86]
| |
férence’ u - zoo vindt ge misschien - àl te lang reeds bezighield? Nacht. Een vergadering in een machine-kamer. Chrystaloff spreekt de arbeiders toe: de samenkomst werd uitgeschreven ‘tot wijdblikkend beraad en stout besluiten.’ ‘Welkom, makkers, hier
Zwaar staat de taak, wachtend uw beuren. Moog
zuivre eenswilligheid tusschen ons wonen,
bezonnenheid en moed hier wachters zijn.
Mogen de daden, die beraadslaging
kronen als kelk de stengel kroont, uitstortend
edelste sap in haar, proletariaat
heilzaam zijn, en door hem, menschheid tot heil.’
Mooi is het, ondanks twee treffende beelden, niet. Nu vallen de stemmen in, niet om te ‘beraadslagen’ en zoo spoedig mogelijk tot het ‘stoute besluit’ te komen, maar om het historisch materialisme uiteen te zetten en de twee hoofdfactoren der socialistische leer, kennis, en organisatie, voorop te stellen.
Stem uit het koor.
‘O donkre, veel-gewondene paden
waarlangs historie ons opwaarts voert!
Ellende hield ons geboeid en gekluisterd,
ons lichaam was wrak, onze geest ontluisterd:
Een andere stem.
Kennis is 't, die de ketens ontsnoert.
De eerste stem.
Onze willen zwenkten verward door elkander,
omknakkend voor meesters barsch aangezicht,
als riet bij der winden barsche bevelen;
verenkling boog neer onze brooze velenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 87]
| |
De twee de stem.
Eenparigheid heeft ze opgericht.’
Het blijkt reeds aanstonds, dat deze ‘stemmen’ de verdere theoretische voorlichting van Chrystaloff niet behoeven. Maar tevens: het is schoone poëzie, deze beurtzang! Gij vindt die op tallooze plekken in dit boek; ondoenlijk is het, de plaatsen die ik aanstreepte te gaan opsommen. Ik wil alleen nog bizonderlijk noemen het fraaie dramatische effect van het vaak voorkomende: ‘De eerste stem.
Luistert,
De tweede stem.
Weest stil nu,
De derde stem.
.. .. .. .. .. .. .. De makker gaat spreken.’
- gevolgd door een ruischenden rijmregel tot slot, waarna weer het rijmloos verhaal verder gaat. En ik noem nog de troostliederen over de bloemenbestrooide baren in het tweede bedrijf; en in het derde de afscheids-zangen der martelaren, die sterk aan de hooge tragiek der eerste Christentijden herinnerenGa naar voetnoot1). Voor de schoonheid past het ons, dankbaar te zijn; een bloemlezing lyriek uit dit treurspel zou het beschamend doen zien: dat wij voor de falende dramaturge, de geboren Dichteres niet vergeten mogen!
1910 | |
[pagina 88]
| |
Opmerking van 1917. Sindsdien gaf Henriette Roland Holst, in ‘Thomas More’, een treurspel dat niet langer ‘lyrisch’ heet en niet behóeft te heeten, want véél meer dan in ‘De Opstandelingen’ wordt hier inderdaad een treurspel geboden. De hoofdpersoon, Thomas More, de beroemde humanist en auteur der Utopia, is een figuur, die niets met de schrijfster gemeen heeft dan een edel en sterk idealisme. De botsing van dit zeer eigen en compleet, evenzeer als groot karakter, met More's weldoener en tyran, Hendrik VIII, heeft zij wel degelijk dramatisch beeldend, tot een van compositie zeer zeker nog zwak, maar niettemin op verscheidene plaatsen aangrijpend tooneelwerk weten te herscheppen. |
|