| |
Bangkok-Buatan-Tg Uban-Buatan-Sg Gerong
11 april 1959
m.s. Stanvac Djirak
Beste Wim,
Vannacht zijn we vertrokken uit Bangkok, en het is nu's avonds tegen achten. Om acht uur begint de pcj, waarschijnlijk wel met het heuglijke bericht dat professor De Kwaai, of hoe je dat schrijft, moeilijkheden heeft met de kabinetsformatie, zoals dat in Holland gebruikelijk is. Ondanks de roomsen en de moeilijkheden in de tweede kamer is het toch een prachtig land om in te wonen en om met verlof te zijn. Ik leef alweer naar mijn volgende verlof toe, hopend dat ik daar even rustig naar toe zal blijven leven als ik sinds het vertrek van Schiphol, op 12 februari, gedaan heb. Deze boot bevalt me goed, al zijn de reisjes dikwijls hetzelfde en erg kort. Nu voor het eerst een reisje naar Bangkok gehad, wat tweemaal vier zeedagen betekent, maar overigens heb ik sinds het vertrek uit het droogdok, op 24 februari, niets anders moeten doen dan Siakvaren. Een keer Djakarta en twee keer Se barok (Singapore) ertussendoor. Maar hoofdzakelijk Buatan, het eindpunt van de pijpleiding die uit Lirik komt. Lirik is een kamp dat midden in de rimboe ligt, tussen de Indragiri en de Siak in, ten Zuiden van Pakan Baru en ten Noorden van Rengat. Het is een heuvelachtig landschap, niet zo zwaar begroeid als de vochtige hete laaglanden, maar toch warm genoeg. Ik ben er één keer geweest, in mijn Mambangtijd, en weet nog dat ik het mooi vond. Ruim, alle huizen op een heuveltop gebouwd (‘prefabricated’ en eenvormig) en echt nog wild. Er zwerven veel tijgers en olifanten rond, behalve kleiner wild,
| |
| |
want er wordt tegenwoordig weinig jacht op gemaakt. Er wordt daar veel olie gevonden, en nu de olievelden van Zuid-Sumatra uitgeput raken, hebben de Amerikanen een pijpleiding gemaakt van Lirik naar de Siakrivier, en het eindpunt van die leiding heet Buatan. Het is, geloof ik, nog een oud Sultanaat, hoewel dan een kleintje, dat Buatan. Je vindt niets meer terug van de Sultanswoning. Er zijn nu tanks op een vlakgemaakt terrein gebouwd; er is een hoog hek om de concessie heen gezet, en verder staan er ook weer diezelfde halfhouten huisjes, waarin de operators van de oliezaken wonen. Kok woont er ook; hij was net als ik bij de svtm, maar heeft een baantje aan de wal gekregen, omdat hij goed aangeschreven stond en niet meer mocht varen vanwege te zwak geworden ogen. (Wij moeten elke twee jaar onze ogen laten keuren, en hij kreeg de boodschap, een paar jaar terug, dat hij een ander baantje moest zoeken, want dat hij voor het laatst was goedgekeurd). Omdat Buatan juist in bedrijf kwam, is hij daar neergezet als een soort van opzichter. Tegen 1 mei a.s. wordt hij overgeplaatst naar Sungei Gerong, want zijn Indonesische underling is intussen (een jaar) zo wijs geworden dat men meent Kok niet langer nodig te hebben. Hijzelf vindt het jammer, want hij houdt wel van het leven in het bos, maar zijn jonge vrouw vindt het een opluchting.
Daar gaan we nu naar toe, voor de zevende keer sinds mijn terugkomst. Dat is altijd vermoeiend, want elke Buatanreis betekent voor mij zo ongeveer dertig uur wakker blijven en opletten, en ik heb weinig gelegenheid om ‘mijn uitgebreide correspondentie’ te verzorgen. Ik hoop daarom dat je me niet al te kwalijk hebt genomen, dat ik je zo weinig heb geschreven; het is drukker varen dan met de Tankhaven II van vorig contract.
Je hebt me weer een prachtig boek gestuurd, na Robert Graves (Goodbye to all that), dat ik ook al echt mooi vond. Ik bedoel Barbara Winchester: Tudor Family Portrait. Over het dagelijks leven in het Engeland van voor Elisabeth.
Robert Graves heeft kans gezien een oorlogsboek te schrijven dat nu eens niet verdrinkt in de verschrikkingen van het moment. Een boek vol vreselijkheden wordt vervelend door de
| |
| |
overdaad. Je ziet hier ondanks alles het dagelijks leven nog doorgaan, al is de dood door moord een naaste buur. Het is prachtig geschreven; ik wou dat ik zo'n boek kon maken over wat dan ook.
Ik geloof dat het een boek is waarop lang en ingespannen is gewerkt, niet zomaar een kletsverhaal om een bankrekening te maken. Het is zo simpel en precies van taal, dat die Graves misschien wel jaren besteed heeft om elke zin te beluisteren, beter te doen klinken en ook om onechtheden uit te wieden. Het is een mooi boek, hoor.
Weet je dat ik in mijn hut ook vissen heb? De hoofdmachinist hier, een jonge man die Prins heet, en met wie ik nog op de Mambang heb gevaren, had een klein bakje in zijn hut staan, maar klaagde dat zijn vissen aldoor dood gingen, en ook dat de planten niet wilden groeien. Misschien kwam dat omdat zijn hut vlak boven de machinekamer ligt, zodat alles altijd een beetje trilt. Voor 15 dollar heb ik het hele zaakje overgenomen, en ik heb de derde machinist overgehaald om een lichtkap van gegalvaniseerd plaatijzer voor me te knippen en solderen. Die is nu klaar; ik heb hem zelf geverfd, lichtgroen, net als het aquarium, en er zit een lampje van 15 Watt in, ruim voldoende voor zo'n klein bakje. Met Kok ben ik een keer een eind de weg op naar Lirik gereden (hij heeft in Buatan een pick-up van de company), ongeveer 12 km, waar hij een soort beekje wist waarin vissen zwommen. Nu, vissen heb ik niet gezien, maar ik heb wel een blikje klei meegenomen, en een paar plantjes. Prins had in zijn aquarium alleen scherp zand, helemaal schoon gewassen. Ik heb de hele zaak eruit gehaald, die klei over de bodem uitgespreid en toen het zand er weer in gedaan. Toen de planten weer en laten staan. Dat is nu ongeveer een maand geleden. Moet je de zaak nu zien! Het is gegroeid als kool. Komt natuurlijk ook door het goede licht, want zonder licht willen planten niet groeien, en nog minder stekken. Zelfs de halfvergane waterpest is hard bezig zichzelf compleet te vernieuwen. Vol stekken zit alles. Ik heb hier en daar al wat afgeknepen en in het zand gezet, zodat deze plantenbabies alweer een zelfstandig bestaan zijn gaan leiden.
| |
| |
Als ik hier nog een half jaar rustig kan blijven, zal ik moeten beginnen met uitdunnen, want dan is de bak volgegroeid.
De laatste keer dat ik in Singapore was (om mijn beginnende reputatie van ‘zeer administratief’ te zijn op te houden, deel ik u mede, meneer Hilbers, dat dat was op 1 april jl.) ben ik naar een vissen winkel gereden in een taxi. Ik had maar twee uur de tijd, en ik heb me dus weer, als gewoonlijk, de luxe gepermitteerd van die twee uur een taxi aan te houden die me in ijltempo al mijn boodschappen heeft ‘kunnen laten doen’. Soms loopt een zin vast, als je niet schrijft zoals Robert Graves. Wie is die Graves? Het moet een echte schrijver zijn; ik ga eens zoeken in Singapore en Bangkok, in de opslagplaatsen van pocketbooks etc. die daar hun handel drijven.
Die vissenwinkel ligt aan de Colemanstreet, schuin tegenover Adelphihotel, dit voor het geval je ook nog eens vissen wilt gaan kopen in Singapore. Zo langzamerhand ga ik me daar thuis voelen, hoewel ik het er altijd verschrikkelijk warm heb, en er nog meer dan verschrikkelijk zweet. Ik draag tegenwoordig ‘sweatshirts’ of ‘T-shirts’ van handdoekenstof, zonder kraag. Het staat niet erg sjiek, hebben ze me verteld, een beetje misprijzend, op het Marine Department. Want toen ik een keer naar de nieuwe baas wou, die Haessner heet en die me kort geleden mijn aanstellingsbrief heeft gestuurd (lees de copie maar bij Nettie als je nog eens bij haar komt!), gaf Pothof, de ‘portcaptain’, mij zijn fietssleutel en drong erop aan dat ik gauw naar het schip zou fietsen, eerst, ‘om een behoorlijk hemd aan te trekken’ zoals hij zei. Ik word nogal eens zorgzaam behandeld, als een kleine jongen, moet je weten. Maar ze menen het goed, hoor, over het algemeen. Maar die zweethemden nemen veel vocht op en het prettigste ervan is dat ze niet aan je lijf plakken. Dus draag ik toch maar zweethemden. Ik heb er nu acht, en de boy wast er elke dag een uit voor me. Mijn liefje, wat wil je nog meer. Wat ik meer wil zijn eigenlijk zes nieuwe, want de oude beginnen gaten te vertonen. Ik gebruik ze nu al bijna twee jaar, en het vele wassen is er niet goed voor.
| |
| |
| |
13 april, om precies te zijn
's morgens 10.28 (GMT 0328).
Nederl. tijd: 0428.
Op het ogenblik slaap je nog, wil ik hopen. Kun je goed slapen, en drink je 's avonds niet teveel jenever? Ik drink tegen twaalven 's avonds meestal wel vier of vijf flesjes Drie Hoefijzer bier, wat natuurlijk niet goed is voor me, maar dat me zonder meer in slaap doet vallen als ik het sombere, blikken hok inga om de rest van de nacht allenig te passeren. Weer een dag voorbij, denk ik dan, niet zonder spijt dat die dag meestal zo slecht besteed is.
In die Colemanstreet drijft een beetje mismaakte Chinees handel in vis. Levende aquariumvis, welteverstaan. Hij heeft ook een spraakgebrek, maar kijkt verder met vertrouwende hondenogen zijn klanten aan. Je weet nooit, daar zijn handel al jaren bestaat en dus wel goed zal floreren, moet hij volgens mij handelsgeest bezitten en iets van de professionele oplichter in zijn karakter hebben. Maar welke Chinees kan niet rekenen? Toch schijnt deze vraag ook alweer te berusten op een opinie die de werkelijkheid der Chinezen maar heel gedeeltelijk weergeeft, net zoals de opinies van Graham Greene over de Amerikanen in zijn boekje ‘The quiet American’. Ik wil heel graag geloven dat Chinezen berekenende, desnoods wrede, maar toch ook van het goede der aarde genietende filosofen zijn, maar het schijnt niet waar te zijn. Hoe verklaar je dan de fanatieke en allesbehalve flegmatische hervormingslusten van Mao Tse Tung en de zijnen? Is dat een fanatisme van het intellect, een doorslaan ervan, een ziekte ervan? De Chinezen in China heb ik nooit gezien en ze zijn ver weg, ook gebeurt het verwoesten van menselijk leven en het aanrichten van menselijk leed op zo'n massale schaal dat de berichten erover op een van de vele ‘oorlogsboeken’ gaan lijken. Alleen de held van het verhaal komt er levend af, dat weet je van tevoren, en in China gebeurt dat zelfs niet eens. Er zijn 650 millioen Chinezen, heeft een regeringspersoon verklaard, en in geval van oorlog beschouwen wij 300 millioen Chinezen
| |
| |
‘expendable’. Alsjeblieft. De automaten in Peking beschouwen hun slaven dus ongeveer als wij in Holland de veestapel.
Je komt er nooit achter wat je van iemand moet denken. Toen ik je boekje The quiet American ontving, een keer in Singapore, heb ik dat dadelijk gelezen, hopend dat Graham Greene iets te vertellen zou hebben over die merkwaardige kerels van over de Oceaan, dat opheldering zou kunnen verschaffen. Maar neen. Allemaal gemeenplaatsen, gemengd met rancune en domme verwatenheid. De Amerikanen worden in dat boekje geportretteerd zoals herabgekommene Engelsen en Hollanders over hen praten en willen denken. De Fransen hebben ronduit een hekel aan de Yankees; dat is weer een andere houding, meer te begrijpen en te respecteren zelfs. Die Fransen zijn helemaal in de war, blijkbaar, en misschien slepen ze ons nog eens mee in hun waanzin. Niettemin missen ze hypocrisie en lamme verwaandheid. Ja, het is een misleidend boekje, dat van Greene. Aardig om te lezen, want hij is blijkbaar een geroutineerd verteller en ‘uiteenzetter’ van zijn plot. En dan loopt weer zo'n Annamitische door zijn verhaal, Phuong. Hij benaderd haar alleen van de buitenkant, al geeft Fowler hier en daar ‘verklaringen’ die toch onjuist zijn en er dus niets toe doen. De Phuongs zijn altijd de sympatieksten in zo'n verhaal, want ze zijn zorgzaam op hun manier, babbelen veel en praten weinig. De Amerikanen in dat boek zijn niet meer dan flauwe blauwdrukken van een vooroordeel, een Europees vooroordeel. Het schijnt wel waar te zijn dat de meeste Aziaten een hekel aan Amerikanen krijgen, zelfs in Indonesië, een feit waarover Europeanen zich natuurlijk gleefully verkneuteren. En het is ook waar dat ik op den duur niet luisteren kan naar Amerikaanse radio-programma's. Afschuwelijke stemmen, onbenullig nieuws, slecht commentaar als er commentaar is, en het afgrijselijkst zijn de vrome uitzendingen, met harmony-singing en slogans als ‘deciare for Christ’, ‘Christ is alive’, en meer van dat spul.
In Bangkok zag ik twee boeken liggen die ik heb gekocht. Ik moet daar altijd naar de douane om allerlei papieren af te tekenen, en ik word daarheen gebracht door een stationcar van de
| |
| |
svoc. Daar kan ik nooit onderuit, dus of ik wil of niet, ik moet daar altijd een schoon hemd en een lange broek aantrekken. Prins ging met me mee, dit keer, om eens van de boot weg te zijn. Gewoonlijk neem ik alle brieven mee die te posten zijn, en ga ook langs de Consul (hier is het zelfs een Ambassade) om de mensen te monsteren die nog te monsteren zijn. Onze Ambassade is hier gevestigd in een paleisje dat vroeger door een van de Siamese prinsen bewoond werd. Het is een romantisch gebouw tussen bomen en ander gewas, midden in een prachtig aangelegd en ruim park. Onze gezant en zijn satellieten wonen daar wat je noemt in een riante villa.
Na afloop van zo'n tocht brengt de auto me weer naar het postkantoor terug en dan ga ik of gaan we een paar koele biertjes drinken in Prince's, een airconditioned hotel.
Naast het postkantoor is een boekhandel, nogal groot en welvoorzien. Daar heb ik die boeken gekocht, waar ik over sprak. Grosset's Universal Library (Grosset & Dunlap, New York). Die boeken zijn van groter formaat (kwarto, geloof ik) dan pocketbooks, wel paperbound maar op goed papier gedrukt en niet duur. Ze kostten minder dan een tientje per stuk en dat is niet duur in de Oost. Het ene boek heet ‘The shorter novels of Herman Melville’. Ik heb datzelfde boek al thuis staan, en als ik me niet vergis op precies hetzelfde papier en in dezelfde letter. Ik denk dus dat die Grosset een hele stapel onverkochte vellen heeft opgekocht, en het boek in een felgekleurd papieren omslag opnieuw op de markt heeft gegooid tegen lage prijs. Ik heb het gekocht omdat er een lange ‘Introduction’ in staat over Melville's leven en werk, en ik ben altijd nieuwsgierig naar deze mislukte zeeman.
Het andere boek is een biografie van Guy de Maupassant, geschreven door Francis Steegmüller, dezelfde van La Grande Mademoiselle, een mooie biografie uit de tijd van Lodewijk xiv, die je me twee contracten geleden hebt gestuurd, en die nu in Lekkerkerk naast de schoorsteen staat. Heel de litteraire Parnassus van de tweede helft van de 19e eeuw zie je aan je voorbijtrekken, met de syphilitische Maupassant als centrale figuur.
| |
| |
Steegmüller zal wel een import-Amerikaan zijn, denk ik als verwaande Europeaan, want ik vind die twee boeken erg mooi. Bij de Chinees aan de Colemanstreet heb ik drie Sumatraantjes gekocht en drie rode plaatjes, zodat mijn bakje nu bevolkt is door acht visjes. Elke dag geef ik ze wat voer, liefst geschraapt vlees, als surrogaat voor levend voer, en verder droog voer uit een fles van de Chinees (het is, geloof ik, niets anders dan gedroogde viskuit). Ze hebben allemaal ronde buikjes en het schijnt ze net zo goed te gaan als de planten. Gelukkig hebben we tot nu toe aldoor mooi weer, en het water in de bak is vrij rustig. Helemaal volmaken durf ik het niet, omdat je altijd kans hebt op een harde bui met zeegang, en dan zou het water eruit slingeren.
Een andere bron van genoegen is mijn nieuwe radio, een Eddystone zoals ik thuis ook had. Heel de wereld praat door die radio, al kennen de praters mij niet persoonlijk. Hij doet het best; ik zal de fabriek in Engeland vertellen dat ik dit keer geboft schijn te hebben met mijn apparaat.
Vannacht gaan we Straat Singapore weer in, op weg naar Buatan. Morgen is de laatste halve zeedag, want tegen elven 's avonds zijn we waar we zijn moeten. Tegen vieren's morgens weer weg, tegen tienen over de bank van de Siak, en dan zijn we twintig uur later in Tg Uban. Dat zal dus zijn op 16 april, 's morgens om ongeveer 6 uur. Vervolgens 12 uur lossen, weer naar Buatan en dan naar Sungei Gerong, waar ik post hoop te vinden.
Dag, ouwenheer, tot ziens.
Frans.
|
|