| |
Sungei Gerong-Port Swettenham
21 augustus 1958
m.v. Tankhaven II
Beste Hilbers,
Ik ben erg blij met je brief van 5 augustus en het verslag van de begrafenis. Ook je brief van 31 juli heb ik ontvangen, en dan nog telegrammen van Nettie en Karel, die om een volmacht vroeg. Karel is boven alle lof verheven, en goud waard, met zijn geduld en werkzaamheid. Als ik thuis kom, staat het huis aan de Amtszkade dus nog, als een soort museum, op mij te wachten. Ze hebben het aangehouden tot mijn thuiskomst, zodat ik de inboedel kan verkopen of verdelen. Ik geloof tenminste dat dit de bedoeling is geweest. Ook zal Karel geen tijd hebben om dat allemaal te bedisselen; zijn jaarlijkse vacantie is toch al besteed aan de verpleging van mijn moeder, en vervolgens het afdoen van de laatste dingen. En Christientje ook. Gelukkig dat mijn moeder haar had in de laatste maanden. Het is dus alweer leger geworden in de wereld, nu wel definitief een heleboel leger, zoveel dat ik het ga voelen.
Weet je wie die Indonesische vrouw was? Dat was mijn tante, Itih, ‘met het kleine naampje en het grote hart’. De weduwe van mijn oom Willem, een broer van mijn moeder. In het verhaal De Clan dat in zijn boekje is opgenomen, is zij de hoofdpersoon. Itih, met het kleine naampje en het grote hart, werd geboren in de dessa Tjigoegoer enz. Dat is de eerste regel van dat verhaal. Zij is al sinds 1956 of '55 in Nederland, met al haar 8 kinderen, behalve één. Lies woont nu in Noordwijk aan Zee, haar man is
| |
| |
iets in de handel, en schijnt nog in Medan aan zijn fortuin te scharrelen. Een van de laatsten van de Mohikanen. Verder is er nog een dochter, die Dina heet maar Non genoemd wordt, getrouwd met een Indische jongen, een planter, ook in het Medanse, met een Franse achternaam. Welke naam precies, ben ik vergeten.
Nettie's moeder betrekt alles op zichzelf, geloof ik. Toen wij in Palembang en Sungei Gerong woonden, kwam zij elk jaar over uit Malang, gedeeltelijk per trein, gedeeltelijk per vliegtuig. Zij is een beetje excentriek, reisde bijv. doodgemoedereerd in een militaire trein met het argument dat zij niets te maken had met al dat Merdeka-geroep. Wat voor een ander gevaarlijk had kunnen zijn, heeft haar een comfortabele treinreis van Surabaia naar Djakarta opgeleverd. De soldaten kochten koekjes en stroop voor haar!
Een andere keer maakte ze de reis per vliegtuig, en toen had ze een kip bij zich in een mandje. Die kip heette Henriëtte, genoemd naar haar oudste dochter. Het was haar enige kip, geloof ik, want de anderen waren langzamerhand weggestolen door de hongerige Indonesiërs in de buurt. Die kip werd dus goed bewaakt en was bovendien nog aan de leg, hetgeen haar dubbel waardevol maakte. In Sungei Buah, waar Mama plus kip heelhuids arriveerden, hebben wij die kip nog een hele tijd in leven gehouden. Ik heb er zelfs nog foto's van, toen ze kuikens had, drie stuks. Het was een buitengewoon solitaire kip, die altijd op het dak van ons huis kampeerde, dus als ik thuiskwam met mijn Mambang, moest ik altijd het dak op om de eieren van Henriët te rapen. Dikwijls waren die eieren dan al leeggezogen door ratten.
Toen wij verhuizen moesten naar Sungei Batang, waar de Hollandse dames kamp hielden, moesten wij onze menagerie slachten, want Theo, de haan, kraaide 's middags altijd onder het huis van Kitty Steingröver, als ze haar tukje deed. Een prachthaan was het. Nettie heeft er slag van met beesten om te gaan.
Annetje zal wel gehuild hebben; die had veel op met haar Oma. En Eef ken ik niet goed, net zomin als ik Nettie goed begrijp.
| |
| |
Eefje gaat erg haar eigen gang, sluit zich op met de deur dicht, maar heeft ook veel gevoel voor wat moet gebeuren en wat niet. Ze heeft moed, was altijd de verdedigster van Annetje, als die in het nauw zat. Dat is ze nog wel, geloof ik, hoewel ze de houding krijgt van ‘die gekke Annetje doet altijd zo gek’ en dat voelt ze, geloof ik, een beetje als een terugslag op haar waardigheid. Ze heeft erg veel vaste gewoonten. 's Morgens staat ze vroeg op, scharrelt in haar eentje rond, maakt heet water en thee, dekt de tafel en nog zo het een en ander. Ik vind het een roerend kind, dikwijls, alsof ze van alles wil begrijpen zonder het helemaal te kunnen. En zonder erover te durven praten. Ze heeft ook een harde en eigenzinnige kern, kan bijv. consequent liegen, als ze dat nodig vindt. Met een stalen gezicht, werkelijk. Nettie kan dat ook heel goed. Het is Annetje onmogelijk om onwaarheden te zeggen. Ik heb wel eens gelachen om Nettie's tactiek, als ze wat moest uitvinden van Eef. Eef deed dan het woord voor Annetje en zichzelf. Vertelde een pracht van een story waarvan geen woord waar was. Annetje houdt dan met moeite haar mond dicht en Nettie begrijpt precies hoe de vork in de steel zit. Ikzelf, als ik erbij was, zag zelden of nooit dat Eefje zich grondig op het onderhoud had voorbereid. En dan kwam het moment dat Eefje voorzag en ook vreesde. Want dan moest Annetje, weliswaar vooraf gecoached door haar zuster, haar eigen verhaal vertellen. Annetje kan niet anders dan vertellen wat ze gedaan, gezien en gehoord heeft, dus dan kwam de hele geschiedenis eruit. Met de bijzonderheid dat ze erbij vertelde wat Eefje zei dat ze eigenlijk had moeten vertellen, dit als verontschuldiging aan haar langzamerhand gloeiend verontwaardigde zuster, die deze domme waarheidsliefde als verraad ziet. Ach, vervelend kind! was dan meestal het slot van het onderhoud. De straf draagt Eefje dan werkelijk als een klassieke Indiaan. Zij is iemand die vast niet zou
huilen en smeken aan de martelpaal. Nettie ook niet. Annetje en ik wel.
| |
| |
| |
Telok Anson, 24 september 1958
Ik begin me er nu al een beetje mee te verzoenen dat de situatie geweest is zoals die was. Dat mijn moeder dood is, is een niet te verhelpen of ook vooraf te voorkomen feit, al vind ik dat ze nog wel een tien jaar gezond oud had mogen worden. Nettie schrijft mij: laten we weggaan, naar een warm land, zo ver en zo lang mogelijk. Weg van dat alles!
Het beroerde is dat ik daarentegen helemaal niet weg wil van ‘dat alles’, maar juist ernaar toe, omdat ik het herken als mijn eigen omgeving, mijn thuis voor zover ik dat heb, en als een gezelschap van betrouwbare mensen. Wat geef ik om Spanje of Italië of Frankrijk? Ik zou er naar toe gaan, wel met een zeker plezier, als daar mijn werk lag, maar ik zou mijn ‘vacantie’ toch altijd bij ‘dat alles’ willen doorbrengen. Mijn ‘eigen tijd’, zoals we aan boord zeggen, want op een schip heb je erg weinig eigen tijd.
Ik heb een van mijn jongste Indische nichtjes, Lies Walraven (de verschrijvingen komen van het bier, waarvan ik tegenwoordig gallons per dag drink) een paar weken geleden nota bene in Singapore teruggezien. Haar man is daar om de stiekeme deviezen van zijn Indonesische bazen in veiligheid te brengen. Ze wonen in een van de nieuwe, volgens Hollandse begrippen schreeuwend dure huizen van ongeveer 470 dollar huur per maand, plus ‘teamoney’ oftewel sleutelgeld. Ze wonen heerlijk, rustig, met veel gras eromheen, weinig last van buren, die naar Engelse zede weggescreend zijn door een haag van bomen, ver van het verkeer, plus tweedehands auto waarmee je in een kwartier in de stad bent. Liesje is ouder geworden, nu moeder van twee jongetjes, maar nog even nuchter en matter-of-fact. Ook heel verstandig en understanding. Ik ben er een avond en de volgende dag geweest, en vond het erg prettig. We lagen te lossen in Sebarok en Bukom, twee eilandjes, bunkerstations, bij Singapore. Met een sampan ben je binnen een uur in Singapore, en dan zijn er taxis. Het gekste van de hele zaak is, dat de Indonesiërs (alweer!) een Nederlander gebruiken om hun gestolen
| |
| |
Engelse geld in veiligheid te brengen. Vermoedelijk hebben Hollanders ergens nog de reputatie van betrouwbaarheid-in-het-onbetrouwbare weten te bewaren. Maar hij is al heel veel jaren in dienst van die bepaalde firma.
Er zijn veel Indonesiërs in Singapore, o.a. de verslagen rebellen van Sumatra en Celebes. De echtgenoot vertelde dat Kaliwarang, de voorman van Celebes of Sulawesi, met een stelletje kontjo's in Prince's Hotel woont, en dat het gezelschap met geld smijt. Prince's is een van de duurste hotels van Singapore, en ik heb de tijd hier nog meegemaakt dat daar geen ‘persoon van Aziatische bloede’ werd toegelaten. No Asiatics. Op het ogenblik komt me dat zo wonderlijk voor, dat het wel een andere wereld lijkt. Vroeger leek het me ook een andere en ongeloofwaardige wereld, die van ‘No Asiactis’, en zo blijf je in het irreële ronddwarrelen. Ik was destijds nogal begaan met het lot van die Asiatics, niet beseffend dat de kwantiteit het gedurende mijn leven van de kwaliteit zou gaan winnen. Het nu wel definitief gewonnen heeft.
Vanmorgen kreeg ik in Port Swettenham een krant van de agent, natuurlijk een Chinees die vroeger Asiatic werd genoemd en onwaardig werd gekeurd om zich namens de firma Boustead op een schip te vertonen. In die krant stond een typisch verhaal, dat ik ook ben tegengekomen in Mother India, een boek over Brits-Indië van een Amerikaanse journaliste (uit ± 1928). Zij vertelt dat jonge Bengali's die een Universiteit hadden afgelopen, onmachtig waren om zich te handhaven in de destijds koloniale samenleving in India. Sommigen pleegden zelfs zelfmoord, om deze reden: ze konden geen werk krijgen dat hen in de ‘white-collar’ klasse bracht. Ze konden destijds ook zakenman worden, of boekhouder, of lagere bestuurs-ambtenaar (een klein percentage van hen), maar ze konden niet allemaal een eigen kantoor met een eigen schrijfbureau veroveren. Dus dan maar zelfmoord. Het schijnt in India nog zo te zijn.
Ik zal dat verhaaltje van die Chinese jongens achterop de brief plakken. Dat is de echte koloniale mentaliteit van de ‘Asiatics’; je raakt een training van een of meer eeuwen niet zo gauw kwijt,
| |
| |
en nog veel minder makkelijk je eigen karakter. Waar ben je ‘vrij’ voor? Toch zeker om je zin te krijgen in alles? En om een regering te hebben die je aan een fijn baantje en een makkelijk leven helpt, als je die commodities niet onmiddellijk zelf vindt klaarliggen? Zo denken die jonge mensen. Hoe denken zulke mensen in Europa? Of liever: in Amerika, want Europa is geen maat meer en telt in niets meer mee.
Ik denk wel eens dat in Europa ook die kennelijk-koloniale geest gaat heersen, die je herkent in de ‘Asiatics’. Nu niet doordat er altijd een soortement van verdrukking (en tegelijk ook goede zorg) is geweest, waarvoor men nu de rose toekomst van de ‘vrijheid’ in ruil heeft gekregen, maar omdat allerlei onkosten van Europese regeringen en bedrijven vroeger betaald werden met geld dat ‘in de koloniën’ verdiend was. Dat geld ontbreekt nu, en men ontdekt dat allerlei luxe als Volkswagens, Renaults, ijskasten, ruime huizen etc. alleen betaald kan worden ten koste van iets. Iets essentieels, als bijv. een redelijk weerbaar leger. Het verval van Europa zit hem naar mijn idee niet in het verlies van de koloniën, maar in de onmacht zich die luxe te willen ontzeggen, ook in de onmacht zich te verenigen en de verdediging van dat Europa niet over te laten aan de Amerikanen, maar die zelf ter hand te nemen. En zodoende een werkelijk onafhankelijk Europa te ‘stichten’, dat zijn eigen geliefde karakter kan bewaren, voor zover te verenigen met een sterke ‘weermacht’ en een ‘verenigd’ Europa. Het aantrekkelijke van Europa (vooral voor een Europeaan!) zit hem misschien juist in die versplintering en verscheidenheid. Maar die is nu onhoudbaar en onvergeeflijk geworden, want wij zijn niet meer in staat onszelf te verdedigen. En dat is immers het alfa en omega van alle politieke organisaties.
Nu, Heer Willem, ik sluit de brief en groet je alvast, want er is mij beloofd dat ik 10 oktober op Schiphol zal landen. Als ik via Singapore naar huis ga, zal ik eraan denken eerst bij Robinson aan te lopen voor je Churchman No. 1 sigaretten.
(Een verhaaltje van een oude hoofdmachinist, die hier in de buurt lang gevaren heeft, bij de kpm, voor de oorlog. Hij kwam nogal
| |
| |
eens aan huis bij een Armenische familie, na de Eerste Wereldoorlog gevlucht uit hun stamland, en aangeland in Rangoon. De mevrouw was een soort nationaliste in die tijd, zoals iedereen die lezen en schrijven kon. Zij zei: ‘Wij leven onder het juk van Engeland, maar het is een zacht juk.’)
Frans.
|
|