vrijheid. Enfin, de vraag doet zich vervolgens voor wat ik eigenlijk aan die vrijheid zou hebben. Zolang niet een ander een soort profijt heeft van mijn handelingen en vrijheden, zolang is het leven eigenlijk ook nutteloos, las ik in een ander boekje. En dat is ook al waar. Dus laat ik dan maar blijven behoren tot de burgerij van Lekkerkerk.
Kemink heeft mij twee exemplaren van Der Banditendoktor gestuurd. Er was geen rekening bij, dus ik vermoed dat jij betaald hebt. Zeer bedankt! Om je niet al teveel op kosten te jagen, heb ik het dubbele exemplaar onmiddellijk teruggestuurd, aangetekend en per zeepost. Kemink moet het nu ongeveer ontvangen hebben. Ik dank je wel, hoor, voor deze tekenen van zorg en vriendschap. Dat is heel prettig.
Ook het boekje van Heinrich Hauser is met succes gelezen, hier aan boord. Een soortement classic van de zeilvaart; ik kende het nog niet, wel een van de liedjes die erin voorkomen. ‘Was die Seemannsliebe tut’, dat zong een leerling op de Poelau Laut, toen ik 18 jaar was. Ik ben natuurlijk heel blij dat de tijd van de zeilvaart (van de grote zeilvaart, de commerciële) voorbij is; wat een ellende moet dat geweest zijn. Puisten, rauwe handen en armen, ontstoken ogen, ongewassen lichamen, gebrek aan zoet water, aan goed eten, aan accommodatie, vooral ook aan slaap natuurlijk (maar dat is eigenlijk nog zo, al hoeven we dan niet meer in masten te klimmen, om te maken de touwetjes vast). En verder natte kleren, natte bedden of ‘kooien’, alles nat en zout, boeh. Wekenlang. Neen, dan maar de Stanvac Pendopo. De vertaling van juffrouw de Raedt-Canter is schrikbarend slecht. ‘Scheve winden’ schrijft ze. Kardaanse ringen; een kamer als ze een hut bedoelt. Ik begrijp het wel, maar het klinkt zo lullig.
Tot ziens, en nogmaals bedankt. Over een half uurtje zijn we in Sungei Gerong en dan moet de brief op de post. Zo dadelijk moet ik op de brug zijn, vanwege de aankomst. Dag, en het beste.
Frans.