| |
Sg. Gerong 23 mei '55
Beste Wim,
Zo, na je voorzien te hebben van alle blue tape van mijn baantje (o.a. een geliefd speelgoed van de kinderen, als ze een keer aan boord zijn, om je te bewijzen hoe weinig vrijgevochten ik hier kan zijn) begin ik mijn brief dan maar. Ik ben een beetje geschrokken van je statige aanhef. Ben niet gewend, ja, in de eerste plaats niet meer gewend brieven te ontvangen, en in de tweede plaats niet om zo plechtig te worden toegesproken. Als ik jou bij je achternaam aanspreek, en jij mij bij de voornaam, vind ik de verhouding geheel in orde en, althans voor mij, het prettigste. Je bent nu eenmaal geen twintig jaar meer, ik helaas ook niet, maar
| |
| |
als je mij onburgerlijk noemt (wat ik maar als een compliment zal beschouwen, een van de zeer zeldzame complimenten die ik krijg, ook al heb ik een groot respect en een soort liefde zelfs, voor de grote avonturier-burgers van de 17e eeuw), dan ben ik in werkelijkheid toch burgerlijk genoeg om dat gevoornaam tegen speciaal mannen van over de vijftig een beetje moeilijk te vinden. Tenzij hij een Amerikaan is. Want Amerikanen hebben geen leeftijd. Die worden geboren, leren een ‘trade’ en gaan op een kwade dag dood, net als ze geboren zijn. Er zijn prima mensen onder, zeldzaam zorgeloos en vrij, hoe hard en lang ze ook kunnen werken.
Ik zal verder maar per machine gaan, dat gaat vlugger en luier. Morriën beweerde altijd dat je kon horen welke boeken per pen en welke per schrijfmachine geschreven waren. Die per machine waren altijd zwamneuziger. Nu ik dan eens een keer zelf in contact geweest ben met zo'n Amerikaan in Sg Gerong (ze vormen weer een kolonie op zichzelf, net als de verschillende salarisklassen en verdere rangen bij de Hollanders, de Indonesiërs en de Chinezen), sta ik pas goed versteld van die ‘hoge levensstandaard’ waar je altijd van hoort, over Amerika sprekend. Een familie van vakarbeiders. Vader pijpfitter, zoon pijpfitter, andere zoon ‘scientist’ (weet niet hoe of waar, maar daar kom ik nog wel achter). Wonen in eigen huis, vrij groot en ruim, hebben een botenhuis met een ‘whaleboat’ plus zeil en motor van Pa, het jacht van pijpfitter-zoon (50 voet lang, dus een groot jacht), 3 auto's (Pa, Ma en pijpfitter-zoon), televisie en verschillende radio's, plus een geheel electrische keuken voor Ma. Als je zo wilt leven in Holland, heb je toch minstens 3000 gulden per maand nodig, zou ik denken. Pijpfitter-zoon werkt bij Foster-Wheeler, een soort contractor-firma, die overal ter wereld karweien aanneemt. Nu in Indonesië zo'n 70 millioen dollar wordt geïnvesteerd door de Standard, werkt de zoon voor een paar jaar in Sungei Gerong. Omdat hij buiten de States werkt, vertelt hij, wordt hij beter betaald dan zijn vader, en houdt elke maand circa 1000 dollar schoon over. Is hij klaar met het karwei van pijpen leggen en lassen, dan zegt hij Foster-Wheeler voor enige tijd vaarwel en
| |
| |
gaat een derde deel van zijn spaargeld opmaken. Is dat op, dan vraagt hij weer om een nieuw karweitje. Ergens op de wereld. Zo is hij al in bijna alle landen van Zuid-Amerika geweest, en in Marokko, en nu in Indonesië.
Wat me het meest opvalt (dat heb ik al vaker gehoord) is de merkwaardige vrijheid tussen werkgever en -nemer. Als ik het in mijn hoofd zou halen om te zeggen dat ik elke maand of twee maanden een reisje thuis wil blijven, op mijn eigen kosten, word ik zeer zeker op staande voet ontslagen, met de boodschap dat ik zelf maar zien moet hoe ik bij de famielje thuiskom. Want dat zou opgevat worden als dienstweigering, en dat is volgens ons democratisch Wet boek van Koophandel een dringende reden voor de reder, om de arbeidsovereenkomst op slag te verbreken, met verbeurdverklaring (wat een lange woorden heb je toch in het Hollands!) van alle afspraken over schadevergoeding. Zoiets kennen de Amerikanen blijkbaar niet. Als Pa (my dad, zegt de zoon) vindt dat het mooi zeilweer is, belt hij zijn baas op om te zeggen dat hij vandaag maar niet komt pijpfitten. En 40 uur per week werken, zaterdag en zondag vrij, wie doet je wat.
En het is geen opscheppen wat die man doet. Ik heb in de Waterkampioen van onze anwb verhalen gelezen van een zekere De Koning, die met zijn bootje ‘Harry’ via de Canarische eilanden naar Amerika is gevaren, en van een Engelse vrouw die in een klein bootje helemaal alleen heen en weer is gegaan naar Amerika, uit piëteit voor haar man nota bene, want dat bootje was een soort van levensdoel voor die man geweest, maar toen hij het eenmaal bezat, en samen met haar op weg was, is hij in een storm in het Engelse Kanaal door de giek over boord geslagen en verdronken. Dus is Ma toen alleen gegaan. Die Amerikaan kent deze mensen. Die Engelse vrouw noemt hij zelfs a very good friend of mine, en hij liet me foto's zien van haar en hem en het beroemde bootje. Die zeilers zijn ook weer een gemeenschap op zichzelf, een van de sympathiekste voor mijn gevoel, want ze hebben niet die beroerde vooroordelen van Roomsen en Communisten. Het zijn eigenlijk de enige ware zeelui, die de wereld nog kent. Ik zou verduiveld graag zo'n boot hebben, en ermee op stap gaan, met
| |
| |
Net, en misschien nog een of twee anderen. Net en ik alleen eigenlijk het liefst, want dan krijg je geen ruzie.
Heb je in Het Parool van 2 april dat stukje gelezen van Max Dendermonde? Die Max ken ik nog een klein beetje uit de oorlog, en hij heeft op Sungei Gerong een zuster wonen, getrouwd met een exploration-man. Hij is een reisje meegeweest met de Willem Ruys, vertelde hij, om een reclameboekje te schrijven, en van Djakarta uit per vliegtuig een weekend naar Sungei Gerong gekomen om zijn zuster op te zoeken. En nu heeft hij dat verhaaltje gemaakt voor Het Parool! Welk een opschudding in het kippenhok! Ze zijn hier vreselijk boos op die Max. Een man die de gastvrijheid van Sungei Gerong heeft genoten, gebruik gemaakt heeft van de company-services, meegefeest heeft in de soos, en dan een trap achterna geeft! Hij is hier anderhalve dag geweest en daarvan nog een dag dronken! zei een Sungei-Geronger verontwaardigd tegen me. Of hij nu dronken is geweest, betwijfd ik, want sommige dingen heeft hij veel te goed gezien. En het feit dat dronken-worden en feesten op Sungei Gerong vrijwel synoniemen zijn, is voor Sungei Gerong nogal een onaangename waarheid. Men is daar buitengewoon gevoelig voor critiek, bang voor een vrije pers, bang zelfs voor iemand die een afwijkende mening verkondigt of alleen maar uit. Men geeft hem ontslag, of als dat niet kan, koopt men hem om. Geld is er nog steeds genoeg, al stellen de Indonesische eigenaars van de olie steeds hoger eisen, en wordt de winstmarge kleiner. Naar ik hoor, althans, want alles gaat hier heel geheimzinnig. Niemand weet wat zijn buurman eigenlijk ‘verdient’, behalve dan van de zeelui, want dat staat open en bloot in het dienstreglement, en die reglementen worden bij honderden gedrukt in Palembang. Dat komt omdat wij een ‘Vakvereniging’ hebben, die namens ons met de ‘directie’ (wie is die directie? Ik weet het werkelijk niet) spreekt en bepaalde desiderata op tafel legt. Velen van ons zijn ervan overtuigd dat wij veel meer geld zouden kunnen krijgen, als wij die vakvereniging
lieten vallen, maar velen ook niet. Ik althans niet, want zeelieden worden betaald naar de marktwaarde, volgens de wet van vraag en aanbod. Is er oorlog, dan gaan de
| |
| |
vrachten omhoog, en worden wij tegen dezelfde gages goedkoper en kostbaarder. Wij worden dan meteen met iets meer égards behandeld, want men is bang dat wij weglopen naar een andere rederij. Is er geen oorlog, dan is er meteen tonnage teveel, en wij worden tegen dezelfde gages duurder en dus ongewenster. Men gaat ons ontslaan om kleinigheden die vroeger weggewuifd zouden zijn of ‘afgedronken’ met het eeuwige biertje of de borrel. Men gaat ons meer werk toeschuiven, administratief werk vooral, dat in voor ons goede tijden op het kantoor werd gedaan. Daarom is een vakvereniging nuttig, want organisatie zorgt ervoor dat dit proces van ups en downs langzamer gaat. Het heeft uiteraard ook nadelen; ons vak wordt er minder vrij door en ambtenaarlijker. Overigens ben ik me gaan interesseren voor de vakvereniging, want daar liggen veel mogelijkheden, ik bedoel niet allereerst financiële mogelijkheden, maar mogelijkheden op grotere persoonlijke vrijheid en ‘waardigheid’. Ik zou die vakvereniging langzamerhand willen maken tot een vrije associatie van vaklieden-ter-zee, die de reders tot gewaardeerde klanten i.p.v. tot meer of minder verfoeide werkgevers zou hebben. Ik voel me niet erg gelukkig als dienstbare van een ‘reder’, d.w.z. tegenwoordig bijna altijd een ‘naamloze vennootschap’, die niet voor niets ‘naamloos’ heet. Wij zijn nu een meer of minder nadelige factor op de kostenrekening en wij worden daarnaar behandeld. Die factor blijven wij, hoe wij ons leven ook organiseren, maar wij zouden veel onafhankelijker kunnen zijn van de grillen van de markt, en ook (vooral) van de grillen van de boekhouder, zoals de ‘operating agent’ van een aantal schepen in het Wet boek van Koophandel heet. Ik heb dat ook gezegd tegen allerlei mensen, aan boord en op het Marine Department, en ik heb het nogal uitvoerig geschreven aan de vertegenwoordiger van
de cko in Djakarta.
Men blijkt dergelijke denkbeelden nogal gevaarlijk en krankzinnig te vinden, behalve dan de vertegenwoordiger in Djakarta, Opmeer, maar bij hem zijn de bezwaren meer van ‘tactischpolitieke’ aard. Hij vindt het een bijna onmogelijke opgaaf, en ziet meer heil in het blijven harrewarren met rederskantoren.
| |
| |
Maar ik voor mij vind dit soort ‘verandering’ eigenlijk het enige waar je je als zeeman met vrucht en interesse druk voor zou kunnen maken. Al het andere is lapwerk, en het heeft mij teveel van gebedel om een steeds groter stukje van de cake; en dat hoeven wij toch waarachtig niet te doen. Ik vind het wel aardig als ik een tientje extra ontvang, elke maand, maar ik kan me daar nooit druk om maken. Zolang ik kan rondkomen zonder al teveel pijn, wil ik zeggen. En dat kan ik. Ik heb de beruchte crisis niet meegemaakt, en ik heb me nooit erg druk kunnen maken om baantjes en geld. Als ik zoiets nodig had, was het er. Wat wel bewijst, denk ik, hoe verwend ik ben, hoe onnadenkend, en hoe onvoorbereid op de klap die wel komen zal. Zo tenminste, voorspellen mij mijn collega's.
Ik heb gemerkt, zoals ik zei, dat men niet gesteld is op het voeren van gesprekken over die dingen. Men is er bang voor, zowel aan boord als in Sungei Gerong. Men vermijdt dergelijke gesprekken, want men is onzeker over de gevolgen; denkt onmiddellijk aan ‘moeilijkheden’, moeilijkheden met ‘de baas’, en men vindt bovendien al dat soort dingen verdacht. Het is werkelijk waar wat Max schrijft over Elsevier en de Groene. Elsevier is sinds kort verboden in Indonesië, maar via Singapore komen toch nog heel wat nummers binnen. En Elsevier is de enige krant van Sg. Gerong, met De Nieuwe Rotterdammer en het Handelsblad. De Telegraaf is voor de olie niet ‘deftig’ genoeg, en wordt weinig gelezen. Wie de Groene leest, zegt Max, is verdacht. Maar wie leest nu de Groene? Ik ken er geen. Het Parool is voor Sg. Gerong een ‘rooie’ krant, en het Vrije Volk durft niemand over te laten komen. Om van de Waar heid maar te zwijgen. Ik ben overtuigd dat op het lezen van de Waar heid onmiddellijk ontslag zou volgen, zij het dan natuurlijk om een andere reden. Zo'n reden is makkelijk te vinden voor wie hem vinden wil. Aan de andere kant is het stukje van Max wel typisch een stukje van iemand die nooit in Indië is geweest, en anderen napraat. Want Indonesië is wel dorps, wat de Hollandse gemeenschap aangaat (die wordt intussen steeds kleiner en minder invloedrijk), maar aan de andere kant hebben de Hollanders toch niet
| |
| |
alleen maar ‘dik gedaan’ hier. Ze doen het nog niet. Want al zit zo'n Hollander dan 's avonds in de soos met een mooie schone broek, een hemd met een dasje en eventueel nog een jasje, die avond is voorafgegaan door een dag vol werk, zweet en meestal ook nog vloeken. Ik heb me erop betrapt, vooral indertijd op de Mambang die vaak in Singapore lag, dat ik 's avonds graag ‘toilet’ maakte en eens niet in een khaki broekje en een singlet rondliep. Dan waste ik het zweet en het stof van me af en ging voor 5 dollar eten en drinken bij Pavilion, een Engels eet-instituut met air-conditioning en wat niet al. Beschaafd-keuvelende dames en heren, mooi aangeklede vrouwen die met zichzelf en hun mannen liepen of zaten te pronken, stille djongossen (boys heten ze nog steeds in Singapore) en ijskoud bier. Het staat Max vrij dat protserig te vinden, maar voor mij en ongetwijfeld ook voor veel Europeanen in Indië is dat een werkelijke ontspanning, zelfs een bijzonder prettige ontspanning. Vooral als je een kameraad hebt die ook wel eens graag zo ‘dik’ doet, en voor de afwisseling zijn stem wat laat dalen. Want aan boord schallen de stemmen de hele dag, en aan het ajo nou van de wal hoef ik ook niemand te herinneren.
Wat ik werkelijk tegen het verhaal van Max heb, is dat hij het heeft over een toestand die niet meer bestaat. Evenals Pieter 't Hoen in de tijd van de politionele acties is hij hier gekomen met een denkbeeld van wat hij hier zou zien, en dat denkbeeld is hier en daar nog makkelijk te bevestigen met de werkelijkheid. De restanten zijn er nog, net als de ruïnes van de forten van de Compagnie. Maar de werkelijke Hollandse invloed is verdwenen, en de Hollanders zelf zijn een weinig gewaardeerd groepje vreemdelingen geworden. De zgn. luxe van Sungei Gerong en Pladju is geen echte luxe, maar grotendeels noodzaak, zoals ook de ene of hoogstens het tweetal baboe's noodzaak zijn. Die baboe's doen voor een gezin hier (ook voor een Chinees of een Indonesisch gezin) wat in Holland gedaan wordt door de kruidenier, de bakker, de groentenman en de melkboer op het hoekje. Die boeren en mannen zijn hier nl. niet. Er is alleen een pasar, een markt zogezeid. Er is ook geen electriciën, geen radio-installateur, geen
| |
| |
loodgieter, geen timmerman in de buurt. Zulke karweitjes knapt Pa op, of, als hij zo gelukkig is dat zijn vrouw zulk een baboe heeft, de eventueel handige man van die baboe. Allemaal tegen betaling, vanzelf. Die baboe werkt alleen bij je, als ze bij je wonen kan, met haar man of wat voor haar man doorgaat, want Islamieten en dan nog Oosterlingen zijn erg los wat de huwelijksbanden betreft. Soms is er ook nog een kind bij die baboe, van haarzelf, of van een arme familie-relatie. Want baboe's wonen en hebben te eten, dus dan kan er nog wel eentje mee eten, nietwaar? Omdat de baboe-bevolking moet wonen om Jan de Hollander of de Amerikaan in staat te stellen zijn dagen zoek te brengen op het bedrijf (anders zou hij naar de pasar moeten, of op de kinderen moeten passen, of weet ik wat doen), moeten de huizen berekend zijn op inwonende baboe's. Vandaar de ‘bijgebouwen’, zoals men nog steeds breeduit zegt. Meestal een of twee kleine kamertjes, hoor, zelfs in huizen die voor de oorlog gebouwd zijn. Met een baboe-wc (zo'n hurk-wc) en een badkamer, want zonder water, heel veel water, begin je in Indië niets niemendal.
En dat slapen's middags. Natuurlijk! Niets is vervelender en eindelozer dan zo'n hete, blakerende, windstille namiddag in de laagvlakte. Als ‘de dienstje roept’, in godsnaam, maar anders? Weg en dood voor de wereld! Als je dat mogelijk is. Mij lukt het alleen als ik een fan heb, die pal op mijn lijf staat, en als ik poedelnaakt op strakgespannen lakens kan liggen in een heel groot bed. Evengoed word ik dan nog nat en stinkend van het zweet wakker, en ga dan onmiddellijk onder de douche van lauw water, vooral veel water. En als ik 's avonds nog thuis kan zijn, ben ik inderdaad min of meer gereed voor de bla-bla-bla-platitudes of de kaarten. Maar meestal toch alleen voor babbelen met Nettie, wat lezen en zo. Meestal intussen moet ik 's avonds weer varen, of al 's middags, of 's nachts, al naar het tij is. Ik ben nooit lang thuis, maar ik ben dan ook geen Sungei Geronger. Ik ben de enige zeeman die in Sg. Gerong woont, vanwege Nettie en haar school.
Verveel ik je met dat gepraat? Ik kan nog meer vertellen. O.a.
| |
| |
dat Max het helemaal niet heeft, gemakshalve, over de Amerikaanse bevolking van Sg. Gerong, die in aantal op het ogenblik even groot is als de Hollandse. En wat voor een Hollander nog luxe is, is voor een Amerikaan al behelpen. Voor 1950 maakte het aantal Amerikanen nog geen 10% van de Sg. Gerongse bevolking uit, nu al 50%. Tekenen des tijds! En die trend zet steeds meer door. Het beste. We gaan naar huis met de Willem Ruys, die op 26 augustus uit Singapore vertrekt en op 15 september in Rotterdam aankomt. Tot diens, want ik kom je ongetwijfeld lastig vallen.
Frans.
|
|