| |
Poeloe Samboe, 31 juli 1949
m.s. Tankhaven I
Beste Hilbers,
Hartelijk dank voor je prentkaart van Amsterdam en voor je brief met het verhaal over je ziekte en de kersendieverij van de kinderen. Toch nog vijf van de zes dagen werken? Dat is practisch (hoewel, neen!) hetzelfde als voorheen, vooral omdat ik je er sterk van verdenk ook op zaterdag en zondag, zelfs nu, de plichten niet de plichten te kunnen laten. Ik vind het altijd zo jammer dat ‘men in Holland’ en jij in het bijzonder, het er nooit eens lekker van nemen kan. Een paar jaar werken en dan liefst
| |
| |
een vol jaar cadeau krijgen, dat lijkt mij nu een mooie regeling. We krijgen hier vier maanden, na twee jaar, eigenlijk te weinig, en dan nog alleen wanneer je vrouw in Holland is. En dat is ook niet alles. Lang niet. Ik wou dat die laatste zeven maanden nu maar òm waren. Ik begin werkelijk naar maart 1950 te ‘reikhalzen’, zoals het heet. Mooi woord overigens, reikhalzen, vooral bij iemand met een lange nek. Het is me alsof ik in 1950 weer wat nieuws zal beginnen, hoewel het veel waarschijnlijker is dat ik me weer onder de ban van de tropen zal wagen. Wat anders? Goed beschouwd voel ik me hier vrijer en tot meer in staat dan in Holland. Wanneer die boot me maar met rust laat! De Talangakar was een genoeglijke zwarte olieboot, waar goede Chinezen waren die zowat al het werk deden. De Tankhaven I, waar ik nu weer ben, is een benzineboot, met alle beperkingen in de vrijheid van beweging. Ook de Chinezen zijn hier niet goed afgericht. Ze zijn hier nooit vrijgelaten in het werk, komen dus alleen in beweging wanneer je ze precies vertelt wat ze moeten doen, en hebben aan de andere kant een houding van: ‘voor werken moet ik betaald worden’. Dat is waar, natuurlijk, maar het is zo vervelend als je in het werk steeds weer aan die bepaling herinnerd wordt. Om woest van te worden, en dat word ik wel eens, hier. Vanavond nog. Elke boot heeft zijn eigen karakter, dat zie je steeds weer. En de Tankhaven I is een pretentieuze, achterdochtige vakverenigingsman. Wat je noemt een rotboot.
| |
1 aug. '49
Dat was een enorme flater, met het boek van Dostojewski! Nettie vroeg heel vriendelijk of het ‘een grote teleurstelling’ voor me was, dat zij het ‘maar’ geweest was? Ik heb me gehaast haar te bezweren dat ik het nu juist van niemand liever had gekregen dan van haar, en dat dit niet alleen van boeken gold. Nettie is toch eigenlijk het liefste kind dat ik ken, al heb ik met haar altijd veel ‘moeite’ gehad, veel moeten ‘praten’. Ik heb wel eens gedacht dat zij een speciaal talent heeft om mijn goede humeur te bederven, wanneer ik dan in een goed humeur ben. Maar als ik
| |
| |
haar en mijn gedachten goed naging, moest ik haar altijd gelijk geven, al blijf ik vinden dat zij wat al teveel de puntjes op de i zet, in de liefde dan. Maar alweer, goedbeschouwd kun je in de liefde niet tè veeleisend wezen, dus wie heeft ‘gelijk?’
Met dat meisje in Batavia was dat natuurlijk niet zo. In high spirits, zolang ik daar was. Heerlijke tijd. Wolkeloos en net niet te lang. Meisjes, vrouwen ook, zijn het beste, eigenlijk het enige dat helemaal goed is in ‘het leven’. Werk ook soms, maar niet de plichten.
Nettie schrijft mij de laatste tijd nogal vaak dat zij zo in angst en beven zit voor mijn thuiskomst. Ik doe mijn best te snappen waarom, maar ik vind het zo verdrietig dat zij het verlof ‘in principe’ niet als een even groot feest ziet als ik. Niet onmiddellijk een derde kind, hoor! schrijft ze me dan met een uitroepteken, alsof ik van de boot of het vliegtuig af onmiddellijk op haar zal toestormen. Ik ben geen kind van plan; ik denk daar niet eens aan. Al geloof ik wel dat ik blij zal zijn met een nieuw kind, wanneer dat mocht komen. Misschien ook omdat ik de beide andere kinderen ‘per ongeluk’ heb zien komen.
Zal het wel goed gaan? vraagt zij steeds. Wat zou dat toch zijn, die angst voor teleurstellingen, voor niet tevreden zullen zijn, voor niet tevreden zijn, dikwijls. Het komt niet doordat ik weg ben, want ook vroeger was dat zo. Al voor we trouwden. Enfin, ik zal proberen er een goed halfjaar van te maken. En dan gaan we samen naar Indië. Dat denk ik tenminste.
Nu over die twee stukjes. In Batavia vroeg Rob Nieuwenhuys mij of ik boekbesprekingen wilde maken voor de Nieuwsgier. Dat is een kleine, ‘vooruitstrevende’ krant in Batavia. Het grote, Elsevierachtige blad daar is Het Dagblad, rijk natuurlijk, voor zover iemand hier rijk is, op de Chinezen na, en met vele abonné's. Nu, ik zei van wel, en toen ben ik begonnen. Eerst het verhaal over mijn oom dat in het Walraven-nummer van Oriëntatie komt (augustus a.s.). Toen Dostojewski, Horizon Stories en Korthuys. Daarna overgeplaatst naar Tankhaven I en niets meer. Ook het komende examen speelt me door het hoofd.
Rob schreef dat hij de drie recensies òf in Oriëntatie òf in de
| |
| |
Nieuwsgier zou zetten; dat moest hij nog uitmaken. Kan ik nu zonder meer ingaan op je aanbod ook in Holland ruimte te zoeken? Ik zou ze eventueel aan Morriën kunnen sturen, voor het Litterair Paspoort, hoewel Vrij Nederland beter lijkt. Maar die stukjes van mij hebben in Nederland-zelf weinig zin eigenlijk. Ik vertel over Dostojewski niets bijzonders; iedereen weet dat wel, en wie het in Holland niet weet, heeft er geen belangstelling voor, want zo iemand had het allang kunnen weten. Holland is in dat opzicht, voor een journalist of schrijver, een versleten land. De belangstelling is er lauw, de half- en betweterij en de pedante eigenwijsheid groot. Van de besten spreek ik niet. Wat hier in Indië is gebeurd, het gemodder in het akelige ‘Parlement’, het gezwam van dat bolle hoofd Romme, het is te beroerd om aan te denken zelfs maar. Maar ik ben eigenlijk onbillijk, omdat de Amerikanen alles wel heel moeilijk hebben gemaakt. Je ziet dat ik ietwat terugkom op de in Holland heersende opinie omtrent de Republiek. Afwachten is het; maar alles gaat nu ineens zo overhaast, dat je je afvraagt of het zonder bloed zal gaan.
Hier in Indonesië heb je voor je geschrijf meer ruimte, en tegelijk minder. Indië is mij dichter nabij dan Holland, soms. Wat zal ik zeggen. Doe voorlopig geen moeite voor die stukjes, lijkt mij. Misschien zou ik ruzie krijgen met Rob of de Nieuwsgier, wanneer plotseling in Holland, zonder hun voorkennis, hetzelfde verscheen. Het lijkt wel of het gewichtig is!
We gaan binnenkort naar Batavia en dan naar Saigon! En de tijd schiet zo op! Wou dat ik thuis was. Wat heeft Nettie toch?
Ik wens je een vlugge beterschap en dan een lange periode om helemaal op je verhaal te komen. Een jaar in Italië of Spanje. Wat!? Groeten ook aan Louk. Je, Frans.
| |
| |
| |
Sungei Gerong, 10-9-49
m.s. Tankhaven I
Beste Hilbers,
Vandaag je brief van 27 augustus. We zijn naar Belawan geweest; daarom krijg ik je brief nu pas. Ik weet niet wat ik je terug zal schrijven, ik ben alleen beroerd van het bericht op de laatste bladzij van je brief. Vrouwen zijn in staat tot de grootste opofferingen, maar toch ook tot de grootste wreedheden; wreedheden die je van een mannelijke vriend niet zou ‘nemen’, niet zonder protest althans, want incasseren moet je natuurlijk toch. En zodoende is protesteren ook al overbodig. Ik zou misschien helemaal niet moeten praten over wat je me schreef, niet alleen niet tegen anderen, maar zelfs niet tegen jou, maar ik kan het toch niet laten. Toen je me eens schreef dat Slotemaker ging scheiden van zijn vrouw, heeft me dat ook lang bezig gehouden. Niet eens zozeer om Slotemaker misschien, die voor mij eigenlijk meer een eigenaardig verschijnsel is geweest, zo veraf, dan een gewone man. Iemand die ‘altijd hetzelfde is’, zoals men dan zegt, als compliment nog wel, kan ik niet goed begrijpen, niet helemaal vertrouwen zelfs. Wat meent-ie nou eigenlijk, denk ik altijd bij zo iemand. Van Lennep is mij liever, met al zijn wispelturigheden en verschillen in ‘temperatuur’. En toen ging Slotemaker ineens van zijn vrouw weg. Misschien komt het omdat ik op zee ben en niet zou kunnen varen wanneer er ‘thuis’, achter mijn rug, iets niet in orde was. Wanneer Nettie wegliep, zou ik waarschijnlijk onmiddellijk terug komen, maar even waarschijnlijk zou ik weer weggaan, wanneer het met de kinderen en al het andere weer op orde was. Scheiding moet je accepteren, geloof ik, er zit niets anders op, maar het lijkt mij het verschrikkelijkste wat een mens kan overkomen. In sommige gevallen althans. Zowat alles valt immers weg, dan.
En ieder zijn vrijheid? Ik weet niet niet. Mijn vrijheid is: met Nettie te leven, en zelfs wanneer zij daartegen bezwaar zou hebben, zou dat aan mijn verlangen niets afdoen. Geen enkele theo- | |
| |
rie zou daar iets aan afdoen. Misschien dat ik haar zonder al te groot bezwaar zou kunnen laten gaan, wanneer we niet getrouwd waren en niet vijf jaar zo hadden geleefd. Of eigenlijk: ik zou haar altijd moeten laten gaan, op voorwaarde dat zij geen grapjes uithaalt zolang het huwelijk, het ‘contract’ loopt. Ik voel alles voor een contract. Zegt zij het op, en wacht zij met het hernemen van haar zgn. ‘vrijheid’ tot het verbroken is, dan zijn geen verwijten mogelijk. Maar dan ook helemaal uit mijn gezichtskring, en vooral geen theorieën. Ik zou immers toch blijven zitten met mijn ‘gevoel’, ook al zijn er nog heel veel andere vrouwen. Maar welke nieuwe vrouw maak ik tot wat Nettie was? Voor mij, partiklier sadja. Een huwelijk is voor mij ook zoiets als een ‘baan’, een ‘carrière’, en de belangrijkste van alle. Enfin, het spijt me dat ik zo lang zeur, en dat ik toch eigenlijk zwam, want zoiets gebeurt of gebeurt niet, met of zonder theorieën. Dat het met jou gebeurt, doet me verdriet, en ik kan dat Louk niet vergeven, zelfs al heb ik er zogenaamd niets mee te maken, en zelfs al zou zij met haar‘vrijheid’ in de zevende hemel zijn, en ook al weet ik niets van alle waaroms en daaroms.
Ja, niet kunnen is niet willen. Denksport voor gevorderden. Geen kruiswoordraadsels, maar zoiets. Bewijs: niet kunnen is niet willen. Oplossing, bedacht door Slotemaker, op pagina 15. Bewijs: niet willen is niet kunnen. Oplossing, door meneer X, op pagina 16. Vraag: bewijs dat God niet bestaat. Antwoord, door een heer Sartre, op pagina 3. Vraag: bewijs dat God wel bestaat. Antwoord, door pater Stokman S.J., op pagina 4. Tweede antwoord, weer door Sartre, op pagina 5.
Al die theorieën. Waar het allemaal op neerkomt is hoe ieder voor zich het vindt, of voelt, of wat in zijn belang is. En daarmee uit, althans wat het ‘waarheidsgehalte’ in theorieën betreft. Waarheid heb ik haast nooit in theorieën gevonden. Nooit. En hartelijk dank voor je berichten over mijn vader, moeder en de anderen. Je schrijft altijd heel veel in weinig woorden. Ik heb je brieven bewaard, ja. Ik bewaar bijna alle brieven. Maar deze zal ik verscheuren, nu je dat wilt.
Kan ik iets aan je sturen? Wat kun je eigenlijk verdomd weinig
| |
| |
voor mekaar doen. Heel hartelijk gegroet, en tot ziens over zes maanden.
Frans.
|
|