| |
| |
| |
Reisplannen.
Zooals wij gemeld hebben, was ook de waardige kapitein voor 't
betere vaderland ingeslapen. Zijn wensch was vervuld, en als de hemel door
goede daden verdiend zou kunnen worden, dan maakte hij er dubbel aanspraak op,
om 't gene hij voor de ongelukkige en diep beklagenswaardige Mathilde gedaan
had.
Hij ruste in vrede!
Na zoovele slagen en zulke vreeselijke teleurstellingen, als de
familie L. getroffen hadden, laat het zich gemakkelijk verklaren en behoeft het
geen verontschuldiging dat zij zich aan alles onttrok, wat vermaak heet en de
Surinaamsche samenleving aanbiedt....
Mevrouw, hoezeer zij zich geweld aandeed en kalm en opgeruimd wilde
schijnen, leed veel.
Van 't viertal was haar slechts één kind
overgebleven.
Al haar vooruitzichten waren verijdeld! Alles, alles in rook en damp
vergaan.
Toch zweeg zij, en droeg haar kruis en last in stilte.
Met hart en ziel soldaat, nam de overste zijn dienst waar, met die
stiptheid, alsof hij generaal kon worden en op die bevordering wachtte.
| |
| |
Helaas!... in 't stiefmoederlijk bedeeld en bovendien
zoo schandelijk miskend Suriname, was er 't minste uitzicht niet voor. Zijn
rang was de hoogste in die ongelukkig kolonie.
Suriname werpt immers geene voordeelen af!... Die kolonie is veeleer
een lastpost voor 't moederland.
Poti! poti Srenami! arm! arm Suriname!
Trouwens is 't niet anders!
Wat doet Holland met de West?... Van de Oost hoort gij spreken. Voor
de Oost wordt geijverd. Die Oost heet Indië.... alsof de West een
achterbuurt van Holland was, - een buitenwijk, zoo als Scheveningen
vis-à-vis het vorstelijk 's Gravenhage.
Nog eens: poti Srenami! kende men uw grond, uw klimaat, uwe
bevolking... men zou zoo niet spreken en u niet zoo stiefmoederlijk behandelen
en vertrappen.
Edoch! alles voor de Oost - voor de West betrekkelijk niets.
Men sla maar 't oog op onze dagbladen en spoedig zal men zich
overtuigen dat, wanneer het de Oost geldt, halve couranten vol zijn over dat
gedeelte onzer overzeesche bezittingen. Een regel of wat komt er gewoonlijk in
voor over de West, bij niemand onzer kamermannen bekend en door geen enkelen
hunner bezocht.....
Is 't wonder dat de Neger vraagt: wie, wat is een koning??? Voor
dien titel heeft hij geen woord en zoekt hij er ook geen; omdat hem een koning
of troonsopvolger nooit een bezoek bracht.
Hooger dan Gran-man, Gouverneur, reikt zijn vorstelijke
standaard niet.
Dan... genoeg!.... Over een jaar of wat zeggen wij | |
| |
misschien 't zelfde van de Oost, ook: poti Inja, Hollands Eldorado en
goudmijn... Zoolang althans als 't stand houdt en Indië goud afwerpt - hoe
dan ook - om Hollands schuld te dekken....
De tijd, die roozen baart, brengt ook doornen voort.
Wij zullen zien en wachten. Doch ter zake.
Met buitengewone geestkracht en zelfbeheersching droeg de overste
zijn leed. Hij bracht den meeste tijd op zijn bureau door. Trouwens het werd
meer en meer zichtbaar dat hij gebukt ging onder zijn last. Hij vermagerde en
zat soms uren achtereen in diep gepeins verzonken. Zijn overigens krachtig
gestel was deerlijk geschokt. Meermalen had zijn vriend, de oude geneesheer,
hem den raad gegeven, ter herstelling zijner gezondheid en tevens in 't belang
zijner echtgenoote, verlof aan te vragen en eene reis naar Europa te maken.
Edoch te vergeefs! De overste wees dien voorslag zoo bepaald af, dat de oude
doctor er niet meer op terugkwam. De overste kon niet inzien dat zoo iets eenig
voordeel zou opleveren, terwijl hij ondanks alle treurige herinneringen aan
zijn huis verbonden, niet kon scheiden van de plek, waar hij nog altijd zijn
Mathilde meende te zien en te hooren.
Eindelijk, 't was een goddelijk schoone avond, op 't balkon
zittende, omringd van Mevrouw, Susette en zijn vriend, kwam hij er zelf op
terug en deelde hij hun mede, dat hij in den loop van den dag over den raad des
geneesheers had nagedacht. Hij gevoelde behoefte aan afleiding en frissche
lucht. Hij hoopte zoodoende weêr op zijn verhaal te komen. Ook Mevrouw en
Susette hadden er behoefte aan, merkte hij aan. Een reis naar en door Eu- | |
| |
ropa
zou allen goed doen. Was kapitein K. te Suriname hij zou er toe
besluiten kunnen om met hem de reis naar Holland te maken, hij had een
uitmuntend schip, en was een zeer beschaafd man.
‘Dat zou u weinig baten!’ viel de doctor hem in de rede.
‘De man is gewoonlijk pas aangekomen, of hij heeft gelost en geladen eer
men er aan denkt. Hij is een van de gelukkigen die nooit op lading te wachten
heeft; evenmin als S., volg mijn raad! Vraag verlof, maak alle toebereidselen
voor uw vertrek en komt een van beiden aan, neem passage! Zoo doende komt alles
behoorlijk en gemakkelijk gereed. Inmiddels erlangt gij afleiding. Mij althans
heeft mijn reisje goed gedaan. Was mijn pensioen niet zoo gering, ik was niet
terug gekomen, maar had mij in 't Zuiden van Frankrijk gevestigd.
Trouwens zonder fortuin zoo als ik, viel er niet aan te denken.....
Ik moet dienen zoolang ik voortkan,’ liet hij er met een zucht op
volgen.
't Is waar, hij was alleen, en leefde met een dochter, die weduwe
was en een dochtertje had van Susette's leeftijd; maar de noodlottige
wederwaardigheden en vreeselijke slagen die hem getroffen hadden, hadden zijn
vermogen verslonden. Langzamerhand was hij die verliezen in zoo verre te boven
gekomen, dat hij onbezwaard en uit zijne schulden geraakt was. Trouwens
middelen bezat hij niet. Hij moest van zijn traktement leven.
Na een oogenblik zwijgens vatte de Overste het woord op en zei met
eene levendigheid hem sedert lang niet eigen en strijkende langs zijn
knevels.
‘Hm! oude! ik wil morgen verlof vragen.... maar!... onder eene
voorwaarde! kunt gij die raden?’.....
| |
| |
‘Onmogelijk!’ was 't antwoord.
‘Hm!... dat gij 't ook voor u aanvraagt!.. Neen! neen!.. val
mij niet in de rede!’...
‘Met uw verlof, overste! dat kan niet! Ik heb geen geld.... en
buitendien, het zou mij geweigerd worden. Ik ben nog geen drie jaren
terug.’
‘Welnu! vraag dan uw pensioen! Gij hebt er al meer dan
vijftien jaren aanspraak op!’
‘Om armoede te lijden?’ vroeg de doctor met zekere
bitterheid en wrevel. ‘Gij weet dat ik van veertien honderd gulden niet
leven kan.’
‘Hm!’ bromde de overste. ‘Hm! wij vragen morgen
beiden verlof aan. Geen vrees. Gij zijt mijn gast! uw dochter en kleindochter
zijn de gasten en reisgezellinnen van mijne dames.’
Allen waren verrast. Mevrouw juichte het plan van den overste toe en
bleef niet in gebreke den ouden geneesheer dringend aan te sporen, dien
voorslag aan te nemen.
De goede man schudde het hoofd en wist niet wat te antwoorden. Die
aanvrage om verlof kon wel eens beantwoord worden met de heusche vermaning om
ten gevolge zijner vergevorderde jaren zijn pensioen aan te vragen. En
dan?....
Hoe wellekom hem dit aanbod was, en hoe gaarne hij Europa nog eens
wilde bezoeken, hij weigerde, terwijl hij de reden daarvan onbewimpeld bloot
legde. Weerhield hem die vreeze niet, hij zou geen oogenblik aarzelen. Een
aanbod als dit zou hem nooit weder gedaan worden.
‘Zielsleed doet het mij,’ zei de oude man, ‘dat ik
mij dat genoegen moet ontzeggen en u iets weiger, waar gij | |
| |
op
gesteld zijt en dat gij mij zoo gulhartig en edelmoedig aanbiedt. Maar gij
weet, hoe 't in dienst gaat.’
‘Maar uwe dames dan?’ viel mevrouw hem in de rede.
‘Zij worden toch niet door zulke redenen weerhouden. Wij zouden aan
elkander uitmuntend gezelschap hebben.’
‘Wat mij betreft,’ was 't antwoord, ‘van harte
gaarne! 't Zij mij vergund haar bij mijne t' huiskomst met uw lief aanbod
bekend te maken.’
‘Welnu!’ zeî de overste, ‘weest morgen den
ganschen dag onze gasten, dan zullen wij de zaken gemeenschappelijk verder
behandelen.’
De doctor nam afscheid, vertrok en gunde zich nauwelijks den tijd om
zich bij zijn thuiskomst van jas en hoed en stok te ontdoen, en dochter en
kleindochter naar behooren met het gewichtig nieuws bekend te maken.
Hij zag er wel tegen op zoovele maanden alleen te zijn, trouwens dat
zou zich wel schikken. Hij gunde de dames dien uitstap gaarne.
Dat deze opgetogen waren van blijdschap, is licht te begrijpen. Wie
zou eene reis als deze niet gaarne meêmaken? Immers behalve
Demarary en Rio-Essequebo, hadden zij nooit iets van
de buitenwereld gezien. Het overige van den avond werd onder stil genot en
allerlei plannen doorgebracht, terwijl men zich niet weinig beloofde voor den
volgenden dag.
Doch keeren wij terug tot de familie L.
‘Ik vind uw plan uitmuntend,’ zeide Mevrouw, toen de
doctor vertrokken was, en zij haren echtgenoot hartelijk omhelsde en kuste.
‘Reeds lang koesterde ik dien wensch, toen ons die rampen niet getroffen
hadden. En zeker zou | |
| |
ik u dien voorslag gedaan hebben, als 't
huwelijk onzer onvergetelijke Mathilde ware doorgegaan. Maar nu vind ik het
voor ons allen hoogst noodzakelijk en wenschelijk. Ik hoop maar dat uw
verlofsverzoek wordt ingewilligd.’
‘Hm!’ viel de overste in, ‘zoo niet, dan neem ik
mijn pensioen en deel het met onzen ouden, trouwen doctor. Want hij gaat ook
mede.’
‘Dierbare vriend!’ riep, Mevrouw uit. ‘Zoudt gij
daartoe kunnen besluiten?’
‘Twijfelt gij, melieve? Welnu luister dan. Ik vraag geen
verlof!.... Toen ik den doctor over 't Zuiden van Frankrijk hoorde spreken,
gevoelde ik een vreemdsoortigen trek naar mijn vaderland dat mij alleen bij
name en uit geschriften bekend is. Mijn brave onvergetelijke moeder heeft er
mij veel van verteld en werd alleen weerhouden derwaarts terug te keeren, omdat
zij ons dan verlaten moest en wellicht op aarde niet weêr zou zien.
Niets boeit mij langer aan Suriname, waar wij zoo veel zieleleed en
rouwe hebben doorgestaan. 'k Heb vijf en dertig dienstjaren. Aan middelen
ontbreekt het ons niet. Susette is de eenige voor wie wij te zorgen hebben.
Onze Majoor heeft een talrijk gezin en er is voor hem geene bevordering te
wachten. Welnu, hij is een te knap en te braaf officier om nog langer voor
karig loon te zwoegen. Ik sta hem in den weg en.... zal plaats voor hem maken.
Wij verlaten Suriname.... Nu weet gij alles!’
Zoo ernstig en bepaald had de goede vrouw haar echtgenoot nooit
hooren spreken. Maar ook nooit had hij haar aangenamer tijding kunnen brengen,
dan zij nu vernam. Tra- | |
| |
nen van blijdschap vloeiden langs hare
wangen. Niet dat zij Suriname haatte. Neen! maar na zoo vele slagen en
hartverscheurende verliezen had het alle aantrekkelijks voor haar verloren.
In stilte zond zij een vurig dankgebed ten hemel, terwijl weemoedige
vreugde over haar gelaat lag uitgespreid.
Ook Susette gevoelde zich gelukkig. Hare blanke armen om den hals
van den overste geslagen, juichte zij zijn voornemen toe en op zijn knieën
gezeten dankte zij hem voor 't nieuws zooeven vernomen.
De avond was schoon.. 't was of de onbewolkte maan, die al hooger
steeg en de duizende flonkerende sterren de onder leed en rouw gebogenen
eerbiedig gadesloegen en troost in hunne harten wilden uitstorten.
‘Neen! God heeft ons niet verlaten!’ riep mevrouw uit op
een toon zoo plechtig en zielingrijpend, dat zelfs de overste een traan
wegpinkte en vervolgde:
‘Ik hoop dat wij in den vreemde nog eens rustige dagen zullen
slijten!’
Overtuigd dat de overste in eene aangename en hoogstgelukkige
gemoedsstemming verkeerde, waagde Mevrouw het, zich die te nutte te maken, en
knoopte het volgende gesprek aan.
‘Gij zijt alzoo besloten de kolonie vaarwel te zeggen en uw
pensioen te nemen.’
‘Ja!’ was 't antwoord. ‘Het laatste vraag ik niet
voor mij zelven, maar in 't belang van onzen Eskulaap en den Majoor. Ik weet,
de doctor verlangt naar rust. Maar zijne omstandigheden zijn hem in den weg. En
toch spoediger.... | |
| |
dan hij 't misschien vermoedt zal men hem
beleefd te kennen geven, dat het tijd is het aan te vragen.
Ik heb 't verleden jaar nog weten te verhinderen. Trouwens 't kostte
mij moeite. Van mijne afwezigheid zal licht worden gebruik gemaakt en... tegen
wil en dank zal hij er toe moeten besluiten.’
‘Maar onze vaste goederen?’ vervolgde Mevrouw.
‘Verkoopen,’ was 't antwoord, ‘verre van uw goed,
dicht bij uw schade, zegt het spreekwoord. Geen administrateur! Wij weten hoe
't gewoonlijk gaat.
De prijzen der plantages staan tegenwoordig vrij hoog. En daarom
alles vereffend en te gelde gemaakt. Geen zorg en angst over Surinaamsche
aangelegenheden en bezittingen, als wij Braamspunt achter den rug hebben! Mijn
oom heeft leergeld betaald. 't Is waar, zijn meeste bezittingen lagen in
Berbice maar..... schandelijk is er meê omgesprongen. Wie zich aan een
ander spiegelt, spiegelt zich zacht.’
Mevrouw hechtte hare volle en onvoorwaardelijke goedkeuring aan dit
plan, en wenschte niets vuriger dan dat de Dames en de oude doctor zouden
kunnen besluiten met de familie heen te gaan.
‘Geene zwarigheid!’ zei de overste, toen zij dien wensch
uitsprak. ‘Morgen avond is zijn aanvrage om pensioen op 't Gouvernement,
evenzeer als de mijne. De man maakt zich er, niet zonder reden, bezwaard over
dat dat pensioen niet toereikende is, om er met de zijnen in zijn stand van te
leven. Allerminst, omdat hij 't 's buitenslands wil verteeren en er zoodoende
een aanmerkelijke korting op valt.’
Mevrouw begreep, de oude man zou zich zoo gemakkelijk niet laten
vinden. Hij was wel eens wat eigenzinnig | |
| |
en hooghartig. Behalve
dat het nog al iets in had hem behoorlijk aan 't verstand te brengen wat hem
wachtte. De zaak was van teederen aard.
‘Laat maar aan mij over,’ vervolgde de overste,
‘wij kennen elkander. Onze vriend gaat mede.’
Weinig kon men vermoeden dat dit bezwaar op geheel andere wijze uit
den weg zou worden geruimd. Had de overste dien avond de receptie op 't
Gouvernementshuis bijgewoond, hij zou vernomen hebben dat zijn vriend eervol
ontslag was verleend, met aanspraak op pensioen en ter belooning zijner vele en
langdurige diensten benoemd was tot ridder der orde van den Nederlandschen
Leeuw. De hem in dienst volgende geneesheer, was benoemd tot Chirurgijn
Majoor.
In den laten namiddag was een schip uit Holland opgekomen, dat een
en ander had meegebracht.
Den volgenden morgen treffen wij den overste reeds vroeger dan naar
gewoonte op zijn bureau aan. Het voor hem liggend gezegeld papier, zooeven nog
eens ingezien en nagelezen, getuigde dat hij geschreven had.
't Was zijn verzoek om eervol ontslag uit zijner Majesteits dienst
en 't aan zijn rang verbonden pensioen. Redenen in 't belang zijner gezondheid
en die zijner diep geschokte familie noopten hem tot dien stap.
Nauwelijks sloeg de klok half negen, of in groot uniform zien wij
hem zijne woning verlaten en eenige minuten later de ruime vestibule van 't
gouvernementshôtel binnengaan.
De overste werd verzocht binnen te treden. De ordonnans opende de
beide vleugeldeuren en liet hem vrijen toegang tot zijne Excellentie.
| |
| |
De ontvangst was hartelijk.
Eerst trachtte de gouverneur hem te bewegen, zijn verzoek in te
trekken en met verlof te gaan, maar bekend met het karakter van den overste,
die 't eens gezegde en geschrevene niet introk, - maar ook deernis met zijn
toestand en dien zijner familie hebbende, moest hij berusten en zag hij van
verdere pogingen af.
Toen vooral, toen de overste hem wees op zijn langdurigen diensttijd
en het wenschelijke, dat het lot van den majoor wierde verbeterd, aarzelde de
gouverneur geen oogenblik hem bij monde eervol te ontslaan en binnen weinige
dagen het schriftelijk bewijs daarvan onder nadere goedkeuring des konings te
doen geworden.
Niet weinig stond hij verbaasd toen hij vernam, wat zijn vriend den
chirurgijn-majoor was toegedacht.
‘Op twee en zestigjarigen leeftijd,’ merkte de
gouverneur aan, ‘en in 't belang van den dienst en 't overig personeel
der geneeskundige macht, had hij zich gedrongen gevoeld hierop aan te dringen.
Hij had reeds bericht dat het hem aangenaam zijn zou den majoor tegen tien uren
bij zich te zien. Hij zou hem dan op de meest heusche wijze van een en ander
verslag geven.’
De overste boog en wilde zich verwijderen.
‘Een enkel woord nog!’ merkte zijne excellentie aan.
‘Vertrekt gij spoedig?’
‘Zoodra mogelijk!’ was 't antwoord, ‘Dit hangt van
uwe excellentie af. Zij wete echter dat ik gaarne zou zien dat men voortgang
maakte, mijn opvolger benoemde en ik daardoor in staat gesteld wierde mijne
zaken te regelen.’
| |
| |
‘Komt gij dan niet terug?’ vroeg de
gouverneur eenigszins verbaasd.
‘Neen! uwe excellentie!’ was 't antwoord. ‘Ik zal
alles vereffenen en te gelde maken. Ik ben voornemens mij in Europa te
vestigen. Suriname heeft voor mij niets aantrekkelijks meer.’
‘Ook dan niet als gij mijn opvolger kondt worden?’
‘Ook dan niet, excellentie, ik haak naar rust. En zoo ik ooit
een welgemeend Goddank heb uitgesproken, 't zal dan zijn, als ik met de
mijnen Braampunt ben uitgezeild.’
‘Overste! het doet mij leed. Mijn tijd is in de kolonie
verstreken. U heb ik tot mijn opvolger voorgedragen. Ik kan u onder
geheimhouding verzekeren dat gij het zoudt worden.’
‘Dank voor die eervolle onderscheiding en uw
vertrouwen!’
De overste boog andermaal.
De gouverneur reikte hem de hand, drukte de zijne en na een
hartelijk afscheid, keerde de overste huiswaarts, in 't voorbijgaan den majoor,
die 't gouvernementshuis passeerde, uitnoodigende hem ten spoedigste te komen
zien. Hij had veel met hem te behandelen.
‘Alles in orde!’ riep hij met vaste stem, toen hij t'
huis gekomen, den trap opklom, die naar de zaal geleidde. ‘Alles in
orde!’ herhaalde hij glimlachende terwijl hij zijn klak op tafel legde en
zijn degen losgespte. ‘Onder nadere goedkeuring des konings
gepensioneerd. Dat is de eerste stap!’
‘Is 't waar?’ klonk het uit twee monden.
‘In den loop der week schriftelijk. Bij monde is 't reeds
gegeven.’
| |
| |
Nu verhaalde hij hoe heusch hij was ontvangen en zijn
diensten op prijs werden gesteld. Eerst had de gouverneur al het mogelijke
beproefd, om hem te bewegen dat hij verlof zou vragen, om eene buitenlandsche
reize te doen, - en eindelijk dat deze hem meegedeeld had hoe zeer 't hem
speet, dat de overste de kolonie voor goed verliet. De gouverneur had hem
voorgedragen als gouverneur-generaal van Neerlands West-Indië. Die
voordracht was in den Haag gunstig opgenomen.
Mevrouw verbleekte. En Susette?
‘Papa, wij komen immers terug en gij wordt gouverneur!’
riep zij uit, de handen vouwende, alsof zij haren vader wilde bidden, dat
aanbod niet af te wijzen.
‘Papa wordt geen gouverneur. Susette!’ was 't beslissend
antwoord. ‘Wij hebben rust noodig. Eens was er een tijd, en dat was goed,
toen ik naar bevordering jaagde. Die tijd is voorbij. Ik ben als soldaat in
dienst gegaan en geworden wat ik thans ben. Meer verlang ik niet. Had ons dit
niet getroffen’..... zijne stem daalde, ‘wat Gods hand ons heeft
toegebracht, nooit had ik de kolonie verlaten. Maar nu..... neen! geen
gouverneur van Suriname. Ik ben er na zoovele wederwaardigheden niet geschikt
voor. Ik verlang naar rust.’
‘Voor een paar jaren,’ vervolgde hij langzaam.
‘Ja! dan had mij zoo iets gestreeld. Ware het met goud te koopen geweest,
mijne eerzucht zou geen offer te groot hebben geacht. Maar!... na zoovele
offers... vraag ik naar rang, stand of grootheid meer.’
‘Majoor N.!’ berichtte de foetoeboi.
‘Ik kom!’ klonk de stem van den overste.
| |
| |
Een oogenblik later zaten beide hoofdofficieren in
vertrouwelijk gesprek met elkander. De een vernam zijn heuchelijke
lotsverwisseling met innige blijdschap, en dankte zijn chef voor zijne
edelmoedige handelwijze. Terwijl de overste hem verzocht, den volgenden morgen
de bureaudienst over te nemen en zich voorloopig te belasten met alles, wat aan
die betrekking verbonden was. Nauwelijks had deze zich verwijderd of de oude
doctor werd aangediend en trad binnen.
De brave man had den gouverneur gesproken en deze had hem met de
meeste voorkomendheid rneêgedeeld, wat de Hooge Regeering in 't
moederland had besloten.
Dat het op zijner Excellenties voordracht was geschied, was
verzwegen. Zijn eervol ontslag had hem gegriefd. Maar! Zijne benoeming tot
ridder had den goeden oude verkwikt en goed gedaan aan 't harte.
Hij had er lang op gehoopt en gedurig lint en kruis verwacht als er
iets bijzonders was gebeurd; maar altijd te vergeefs.
Trouwens, wat gezegd en wat gedaan, als hij thuis kwam bij zijn
dochter en kleinkind. Veertien honderd gulden pensioen! En zij waren vreemd in
Holland, ja! overal in de wereld.
Wel lachte het ridderkruis hem aan... maar!.... 't geeft geen brood.
En zielslief als hij de zijnen had, kon hij ze niet zien lijden en
ontbeeren.
Dat nooit!
Hij durfde niet naar huis gaan.
‘Eerst naar den overste!’ sprak hij in zich zelven, toen
hij den Gouverneur verlaten had. ‘Zou hij 't geweten hebben?’
Moed had hij om dezen, niet om zijne dochter en klein- | |
| |
dochter
onder de oogen te zien. En... in trouwe! hij deed wel, dat hij
naar den overste ging.
Naast God - niemand beter. De overste kende en schatte hem hoog -
zeer hoog! De man verdiende het ook ten volle.
De overste zweeg. Een oogenblik later toen de doctor plaats genomen
had, bracht hij 't gesprek terug op 't gene den vorigen avond was behandeld,
eindigende met de vraag:
‘De dames komen toch?’
‘Ongetwijfeld!’ was het antwoord.
De overste zag het rijtuig terug komen, waar hij ze meê had
laten halen.
Beiden stapten uit, gingen de vestibule door naar de bovenzaal.
‘Zijn reeds gearriveerd!’ merkte de overste aan.
‘Laat ons naar boven gaan.’
‘Om Gods wil! neen!’ riep de doctor uit. ‘Ik
ben,’... hij stotterde en zuchtte diep.
‘Gepensioneerd!’ vulde de overste aan,
‘en’... ging hij langzaam en met nadruk voort, ‘benoemd tot
Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Van harte geluk! met het een zoowel als
het ander.’
‘Ook met mijn pensioen?’
‘Gewis! Die boodschap wint mij iets uit, oude! daar ik meer
mee verlegen zat, dan weleer als ik bevel ontving om boschpatrouille te maken
en de weglooperskampen op te zoeken en te verwoesten.’
‘Overste, ik kan er niet van leven!’ riep de doctor diep
geroerd uit.
‘Dat is ook niet noodig!’ vervolgde deze.
‘Luister, ka- | |
| |
meraad! ik werd ook gepensioneerd. De
mondelinge toezegging heb ik, de schriftelijke wacht ik. Wij trekken beiden op.
Gij zijt mijn gast en mijne echtgenoote heeft de dames voor hare rekening. Waar
wij 't anker uitwerpen is nog onbekend. 't Zal later blijken. Blijft gij
buitenslands, dan verliest gij door eene aanmerkelijke korting op uw pensioen,
veel van uwe inkomsten. Hoe het zij - handel naar welgevallen! Behalve uw
pensioen hebt gij 's maandelijks honderd gulden om in de behoeften uwer
kleindochter te voorzien.’
‘Overste!’ riep de oude geneesheer uit.
‘Overste!’ Hij kon niet meer.
‘Welaan, kameraad! naar boven, de dames wachtten. Maar!..
halt!..’ vervolgde hij lachende, ‘niet zoo! heer Ridder! hier hebt
ge een stukje lint en een klein formaat kruisje! dat in 't knoopsgat hoort!....
En nu naar boven!’..
‘Dames!’ riep de overste zoodra zij de zaal
binnentraden, ‘ik heb de eer u voor te stellen den heer... Gepensioneerd
Chirurgijn Majoor bij 't leger in Neerlands West-Indië en benoemd volgens
zijner Majesteits besluit tot ridder van den Nederlandschen Leeuw.’
‘Mevrouw L.,’ vervolgde hij, ‘mijn en uw
reismakker!’
‘Onbegrijpelijk!’ stamelde deze.
‘En toch zeer eenvoudig!’ liet de overste er opvolgen.
‘Onze vriend kreeg wat hij niet vroeg. En nu houdt hem niets terug in de
kolonie.’
In weinige woorden was alles verhaald en opgehelderd, - en uiterst
voldaan over en ingenomen met de aanbieding van den overste en Mevrouw L. namen
de dochter en kleindochter van den ouden doctor volgaarne het voorstel aan, dat
zoo ten volle met aller wenschen strookte.
| |
| |
Wij laten hen plannen maken en beschikkingen zooals
voor eene zaak als deze vereischt worden.
Alle man was in de weer, om 't noodige in orde te brengen.
Dagelijks waren de dames bij elkander. En aangezien Mevrouw D.
dochter van den ouden doctor, tot groot genoegen van Mevrouw L. zich aangeboden
had om alles te regelen en aan te koopen, terwijl de Heeren zich belastten om
alles te vereffenen wat vereffend moest worden, betrok de doctor met de zijnen
de ruime woning van den overste, nadat bevorens zijn huis en inboedel te gelde
gemaakt waren. Veertien dagen later was kapitein K. uit Holland aangekomen en
voor den overste L. en de zijnen passage genomen. De overste had suiker genoeg
in voorraad, om 't schip onmiddellijk te bevrachten en de reis naar Holland aan
te nemen.
|
|