| |
| |
| |
Rampen.
Drie maanden waren verloopen sedert Rosalie gemanumitteerd was en
zij zoo ongedacht en onverwacht het huis van den overste had verlaten.
Zijn inspektie-reis was volbracht en het voorgevallene met de
ondankbare, zooals men haar noemde, raakte meer en meer in de vergetelheid.
Althans het leverde niet langer stof voor de huiselijke gesprekken op. Haar
naam werd zelden meer genoemd. Toch was zij niet uit de gedachten van mevrouw,
die bijzonder aan haar gehecht was. Meer dan eens zat zij te peinzen en zich in
allerlei gissingen te verdiepen om den sluier, die over dit raadselachtige en
geheimzinnige gedrag uitgespreid lag, op te lichten, maar - zij moest het
opgeven.
Dat Rosalie de voorkeur had gegeven aan hare tegenwoordige
levenswijze kon zij zich verklaren. Maar dat zij weigerde voor de familie te
werken, die zij bedienen kon, ware het door meer dienstpersoneel aan te nemen;
dat zij die familie, waar zij geboren, opgevoed, en ten laatste door
gemanumitteerd was, vergat en niet bezocht - zoo als andere gewoon waren, dat
alles was haar een raadsel. Zij kon het niet verzetten en liet er in stilte
menigen zucht en | |
| |
traan om. Vooral sedert zij bericht had gekregen,
dat zij op Mevrouws uitnoodiging bepaald geweigerd had, ooit den voet in hare
woning te zetten. Overtuigd zich niets te wijten en ten aanzien van Rosalie
haar plicht gedaan te hebben, deed zij alle moeite om te berusten.
Mathilde had het te druk met haar kapitein, en deze met haar, om aan
Rosalie te denken, of over haar te spreken. Vooral vermijdde de laatste dit,
ter voorkoming van verkeerde gedachten en vermoedens, - aangezien Mathilde
uiterst jaloersch was uitgevallen.
En geen wonder! Zij was een kreoole - en Rosalie eene schoone vrouw.
Beiden echter hadden te veel stof voor hunne gesprekken over de toekomst en
zagen met reikhalzend verlangen uit naar een of ander schip, dat uit Holland de
koninklijke goedkeuring der provisionele benoeming tot kapitein, zou
aanbrengen. Was die gekomen dan zou de ouderlijke toestemming worden
aangevraagd. Zij kwam niet. Inmiddels liep de kleine regentijd ten einde. De
kentering van 't saisoen bracht benauwde en drukkende dagen aan, die op
menigeen een onaangenamen invloed uitoefenden. De Februari-maand sleepte er
menigeen ten grave. Reeds waren velen aan de Surinaamsche galkoortsen bezweken
en dagelijks eischten zij nieuwe offers.
Menige familie was in diepen rouw gedompeld en had meer dan
één verlies te betreuren. Het aantal lijders van plantage tot
verpleging naar de stad gevoerd werd dagelijks grooter.
Het hospitaal lag vol, en de meeste bewoners hadden hunne huizen
geopend om de lijders op te nemen en te verplegen.
| |
| |
Ook de familie van den overste bleef niet vrij. Eerst
de kleine Betsy - toen Charles, een paar dagen later werd ook Mevrouw
aangetast.
Nu werd het gemis van Rosalie in al zijn omvang gevoeld. Zelfs
Mathilde noemde meer dan eens haren naam en zou zich gaarne een belangrijk
offer getroost hebben ware zij te bewegen, om in die bange dagen de huishouding
waar te nemen en de zieken op te passen. Maar hooghartig als zij was, liet zij
niets blijken.
De overste, ofschoon van der jeugd aan gewoon, allerlei bezwaren het
hoofd te bieden, scheen verlamd en was buiten staat zijne dienstzaken waar te
nemen. Dag noch nacht week hij van de ziekbedden zijner dierbaren en met tranen
in de oogen sloeg hij elk hunner bewegingen gade.
Bange, zeer bange uren, bracht hij door. Wie hem toen had
gadegeslagen, als hij handenwringende op en neer liep zou in hem den man niet
herkend hebben, die zoo menigmalen met ijskoude onverschilligheid en met een
moed die aan vermetelheid grensde, door de bosschen zich aan het hoofd zijner
manschappen den weg had weten te banen naar de weglooperskampen en met den
degen in de hand neer wierp, wat hem in den weg stond.
Een geknakt riet gelijk, stond hij daar bij het leger van zijn
Charles, wiens toestand van uur tot uur hachelijker werd.
Wel had hij nooit doen blijken, hoe lief hij hem had. Hij wilde hem
immers niet vertroetelen en bederven, maar er een flink soldaat en een ferm
officier van maken,.. maar nu eerst kwam het vaderlijk gevoel, in al zijn
omvang en kracht boven. De jonkman lag buiten kennis. | |
| |
Diens hand
in de zijne geklemd, gaf de overste door tranen aan zijne aandoeningen lucht.
Vol was het vaderhart tot berstens toe, en gedurig zag hij het duidelijker in,
dat het gevaar klom en zijne krachten geen weerstand konden bieden aan de
hevige en brandende koorts.
Alle hoop op behoud was vervlogen.
De geneesheeren, die hem trouw ter zijde stonden, verklaarden op
zijn verlangen, dat hij verloren was en binnen weinige oogenblikken de eeuwige
rust zou ingegaan zijn.
Nog eer zij hun bezoek bij Mevrouw en Betsy hadden afgedaan, was die
voorspelling vervuld. Na vijf dagen lijdens was hij den zijnen ontrukt, gevolgd
door Betsy, die aan den avond van dienzelfden dag was ingeslapen. Vreemdeling
in de lijdensschool, was hij der wanhoop nabij.
Te troosten was hij niet. Zelfs den kapitein, die zoo hoog bij hem
aangeschreven stond, en voor zooverre zijn ambtsbezigheden dit toelieten, nacht
en dag bij hem was, evenzeer als zijne boven allen geliefde Mathilde, wees hij
terug, wanneer zij hem naderden en troost zochten te bieden.
Aan zijne echtgenoote scheen hij niet te denken. Gelukkig, dat zij
sedert den namiddag in een diepen slaap gevallen was, waarvan zich de
geneesheeren veel goeds voorspelden.
Wij laten haar over aan de goede verzorging die haar niet ontbrak,
om voor een oogenblik de kamers binnen te treden der ontslapenen.
Het bevel tot uitwaaien was gegeven en met inachtneming van
de meestmogelijke stilte trad het personeel, naar gelang van 't geslacht der
lijken, de kamer binnen, voorzien van warm water, zeep, eau de cologne en de
noodige sponsen en doeken, om 't lijk behoorlijk te reinigen.
| |
| |
Alvorens men overging tot ontkleeding werd een
tamelijk breed gevouwen wit batisten doek om de kin geslagen en stevig boven op
't hoofd vastgestikt, om 't afvallen te voorkomen van de benedenkaak, dat zoo
lichtelijk in een heet klimaat, waar de ontbinding zoo spoedig volgt, plaats
kan hebben.
Na het lijk geheel ontkleed en behoorlijk gewasschen en afgedroogd
te hebben, trok men het de gewone onderkleeding aan, zelfs de sokken en legde
het op twee kanapé's, de zittingen tegen elkander geplaatst en de ruimte
met witte lakens behangen, die naar buiten tot op den grond afhingen, aan 't
hoofdeinde eenige kussens.
Een fijnen batisten doek over 't hoofd - het lichaam wijders met
witte lakens bedekt, lag daar, tot het oogenblik, waarin de laatste woning
gereed zou zijn, die 't stoffelijk overschot in de groeve was toegedacht.
Zes guéridons nog, aan beide zijden drie, voorzien van
zilveren kandelaars met waskaarsen onder glazen stolpen, om in den avond en
gedurende den nacht licht te verspreiden - en alles was gereed.
De vrouwen in wit rouwgewaad, die bij 't lijk de wacht moesten
houden, hadden al spoedig hare plaatsen in de nabijheid van 't lijk
ingenomen.
Inmiddels waren anderen bezig om 't fraaie overhemd met kant rondom
de borst en den strikdoek in orde te maken, die als 't lijk werd gekist nog
moesten aangedaan worden.
In een oogenblik waren spiegels en schilderijen met wit doek
bekleed, het seibord, na van alle glas en kristal ontdaan te zijn, evenzeer -
en alles getuigde van diepen | |
| |
rouw. Wie kwam of ging, om de
nablijvenden te bezoeken, niemand genoot iets. Niemand werd iets
aangeboden.
Mathilde als vrouw des huizes, in 't eenvoudig wit met breede
zoomen, een soortgelijken doek om het hoofd gestrikt, zonder weelde en zonder
pracht, ontving de bezoekers en hun gewoon rouwbeklag. Niet dat de overste zich
verwijderde - o neen! maar nu eens bij Betsy en dan weer bij zijne echtgenoote
kon hij zich niet lang met iemand bezig houden.
Eer 't avondschot gevallen was, gelijk wij terloops reeds meldden,
was ook Betsy's lijden geëindigd.
Na inachtneming van het vroeger meêgedeelde werd haar lijk
gebracht in dezelfde kamer, waar dat van Charles geplaatst was. De overste was
ontroostbaar. Te meer daar hij niets anders verwachtte dan dat ook zijn
geliefde Eleonore, ondanks de hoop der geneesheeren, hem ontvallen zou. 't Was
ongeveer tien uren in den avond. Nog was zij niet ontwaakt. De beide
geneesheeren stonden reeds geruimen tijd bij haar bed, haar met de meeste
opmerkzaamheid gadeslaande.
Eindelijk na een diepen zucht geslaakt te hebben ontwaakte zij, keek
verbaasd rondom zich en vroeg naar de patienten... Gelukkig kon men het
antwoord schuldig blijven door de vraag, die er met een flauwen glimlach op
volgde, naar den overste. Zij verlangde hem te zien.
Het antwoord was: hij slaapt. Sedert den laatsten tijd is hij door
aanhoudend waken en dienstzaken zeer vermoeid. ‘Men moest hem laten
rusten,’ vervolgde zij en verzocht limonade.
Onmiddellijk werd den kapitein bericht gegeven dat Me- | |
| |
vrouw
het gevaar te boven, maar uiterst zwak was en den overste
wenschte te zien. Men had haar meegedeeld dat deze sliep, omdat men vreesde dat
hij zijne aandoeningen te zeer den teugel zou vieren en den toestand zijner
echtgenoote verergeren kon. Men hoopte dat de kapitein er in slagen zou hem te
doen bedaren en hij in kalme stemming zijne patiente kon bezoeken.
En in de daad! het gelukte. Nauwelijks vernam de overste een en
ander, of met onbegrijpelijke zelfbeheersching, na zich wat verfrischt te
hebben, trad hij de ziekenkamer binnen, begroette en kuste zijn vrouw en gaf
haar met een vaste stem, op haar vraag naar de kinderen, ten antwoord, dat zij
vrij rustig waren, maar zeer onrustige en benauwde uren hadden
doorgebracht.
Met de uiterste bedaardheid verliet hij, op raad der geneesheeren de
kamer, om in de stilte daar buiten bij vernieuwing zijn gemoed lucht te
geven.
Welverre van hem van overdreven gevoeligheid, die in den man
misplaatst is, te beschuldigen, bejammeren wij het in hem, dat de anders goede
onberispelijke krijgsman, minder doordrongen was van den geest van Hem, die ons
in de lijdensschool het schoonste voorbeeld naliet, door Zijne innige
gemeenschap met den Vader, dien Hij in alles zag, bij alles opmerkte en
stervende aan het kruis niet uit het oog verloor, al was dat oog ook al
gebroken onder en door den doodstrijd. Met den Vadernaam op de loodkleurige
lippen, boog Hij het hoofd en gaf den geest.
Wij merkten het vroeger op, de overste was niet onverschillig - niet
ongodsdienstig. Neen! toen hij met de zijnen in levensgevaar verkeerd had, was
't gebleken. Maar | |
| |
dat blijvende, dat innige - ontbrak hem, dat
ons godsdienstig leven eigen moet zijn, zal het niet kwijnen en sterven. Doch
vallen wij niet in herhaling.
De treurige begrafenisdag - was na een slapeloozen nacht,
aangebroken. Nauwelijks had de klok half acht geslagen, of de ambtenaar belast
met de begrafenissen, die zich vroeger ter zake het maken van kisten, de
regeling der verdere aangelegenheden, ingevolge zijne instructies, aan 't
sterfhuis had vervoegd, liet zich ook nu niet wachten. Hij, met zijn acht
huurlingen, sloeproeiers genoemd, die 't lijk zouden uitklaren en
uitgeleide doen waren aanwezig, zich schuilhoudende op de plaats, onder
't genot van brandewijn of jenever, die hun naar 't landsgebruik toegediend
werd. De hoofdman van den gilde met zijn groot foliopapier met zwarte randen,
en lange zwarte linten in de hand, inhoudende de namen en kwaliteiten der
personen die op uitnoodiging, het lijk naar zijn rustplaats zouden vergezellen,
als ware dat opgerolde papier een maarschalksstaf, stapte deftig op en neer,
van tijd tot tijd uitkijkende of de genoodigden in aantocht waren.
's Mans adjudanten waren alleen belast met de taak om de kist naar
buiten te brengen, op de baar te plaatsen en op 't kerkhof gekomen, van de baar
te nemen, op de draaghouten te zetten en in 't graf neer te laten.
De overste had het aanbod der onderofficieren en korporaals
aangenomen, die zich volwaardig aangeboden hadden om 't lijk van hun kameraad,
met wien zij veel ophadden, ten grave te dragen. Het salvo, dat men zoo graag
had gegeven, toen 't lijk ten huize werd uitgedragen, werd, om den wille van
Mevrouw, niet afgeschoten.
| |
| |
Zoodra 't lijk op de baar was gezet, trad met
ontblooten hoofde en in 't volle gevoel zijner waarde en onmisbaarheid in deze,
de man die 't bestuur der droeve plechtigheid in handen had naar voren,
ontrolde zijn papier en las met echte Jeremiasstem de namen op der
genoodigden.
Eerst de overste en diens familie en aanverwanten.
Deze trad voor, zijn klak in de hand. Hij was in groot uniform, den
rouwband met breede liggende plooien en strik van floers om den linker arm. Ook
het degengevest was omwoeld. Hij werd gevolgd door Archibald, geheel in 't wit,
den vilten hoed ter halverwege met een doek omstrikt op 't hoofd en de parasol
(parapluie) gesloten in de hand - terwijl hij die onmiddellijk boven 't hoofd
van zijn Meester opstak en links af van hem ging.
Achter dit paar de kapitein, als vriend van den huize, de majoor en
verdere officieren, terwijl bevorens Zijne Excellentie de Heer
Gouverneur-Generaal Opperbevelhebber der Land- en Zeemacht met Hoogst Deszelfs
Adjudanten afgeroepen, maar niet verschenen waren.
De Majoor verving op diens verzoek de plaats van den Gouverneur en
zijn luitenant-adjudant, thans was onze kapitein als huisvriend in het tweede
gelid.
Nadat eindelijk allen volgens rang en stand en betrekking waren
opgeroepen en uitgenoodigd om het lijk, paar aan paar, te volgen, naar den
nieuwen Oranjetuin, en ieder zich geschaard had, namen de onderofficieren
twaalf in getal en even zoovele korporaals naast hen gaande de baar op en zette
de trein zich in beweging. De ambtenaar der begrafenis ging voorop - zijne
helpers naast de kist voortstappende, hadden op eenigen afstand van de dragers
post gevat.
| |
| |
De muziek liet zich niet wachten. Welwillend had dit
corps zich aangeboden en wachtte het lijk aan den grooten kombéweg af.
Doch genoeg! eene militaire begrafenis te beschrijven, zal wel overbodig
zijn.
Dit echter mogen wij niet vergeten. Het zwarte lijkkleed lag niet
over de roefvormige kist, maar was over de baar uitgespreid. De chévrons
en uitgetrokken sabel, waren aan de kist vastgehecht, de chacot was aan 't
hoofdeinde geplaatst.
Het salvo viel, de treurmuziek werd aangeheven.
Langzaam trok de trein langs 't kombé door de Gravenstraat,
voorbij 't hospitaal waar de wacht uitkwam en in 't geweer, om den overleden
kameraad de laatste hulde en afscheidsgroete te brengen.
Eenige voetstappen - en - de rustplaats der dooden was
bereikt......
De kist daalde in den grond...... Vader wierp er de eerste schop
aarde op.....
Eer de zon onder gegaan zou zijn, zou hij hier den voet nogmaals
zetten, om de jongste der zijnen voor altijd toe te dekken,.... maar niet
zooals hij weleer had gedaan, toen zij zich al woelende van alles ontdaan had,
en blootstelde aan nachtkoude, muskieten en kakkerlakken.
Wij zullen kort zijn. De droeve plechtigheid was afgeloopen; en met
een enkel hartelijk woord van dank, afgebroken door snikken en tranen, verliet
men het kerkhof en keerde men in dezelfde orde huiswaarts, met de innigste
deelneming afscheid nemende van den overste die zoo zwaarbezocht en zoo diep
bedroefd was.
En 's avonds?.... De meeste zijner spitsbroeders lieten | |
| |
zich vinden, om de laatste eer te bewijzen, aan de lieve
Betsy......
‘Goddank!’ riep de overste toen haar graf was gesloten,
‘die ontzettende dag is voorbij!’
Die hem 's avonds had gezien, toen hij daar in zijn wipstoel op 't
balkon met den kapitein zat te praten, zou niet gezegd hebben, dat hij een dag
had doorleefd als wij u hebben beschreven.
Hij was kalm, liep van tijd tot tijd naar de kamer zijner
echtgenoote, ried haar aan, zoo bedaard te blijven als maar mogelijk was. De
beide lijders sliepen en de overige kinderen waren even welvarende als hij.
Langzamerhand week de zwakte en van dag tot dag kwam Mevrouw L. bij.
Met de meeste onderwerping - zooals men niet verwacht had, vernam zij de
vreeselijke tijding van den dood harer beide kinderen en spreidde zij een moed
en kracht ten toon, die allen verbaasde. Zoo zelfs, dat zij den overste
meermalen dringend op 't hart drukte, niet zoo toe te geven aan zijn gevoel en
droevige stemming.
Zij herstelde langzaam. 't Is waar! haar hoofd was gebogen, zij was
niet meer de fiere statige vrouw van weleer, die door hare majestueuse houding
ontzag inboezemde. Maar! Zij had geleerd door den last haar opgelegd het hoofd
te buigen en de knieën tevens voor Hem, die last en kruis oplegt, om zijne
kinderen wijzer te maken en beter - en hen, aardschgezind als zij zijn te
vormen voor den hemel, minder een hemel vol poëzij en fantazie maar een
hemel in hoofd en hart. Een hemel onder ons bereik, dien ieder meêdraagt,
waar hij gaat en staat, onder | |
| |
wel en wee - en dien niemand en
niets hem ontrooven kunnen. Zij was vermagerd, verouderd, verzwakt. - Zij had
verloren in uiterlijk schoon, maar was sterk en krachtig geworden naar den
inwendigen mensch; zij had gewonnen naar den geest.
Er was voor haar een licht opgegaan, dat de grafnacht niet uit kon
dooven. Mevrouw L. was Mevrouw L. van weleer niet meer. Zij was, noch wetende
van en hechtende aan de kerkleer, een eenvoudig, leergierig kind Gods geworden;
eene ware leerlinge in Jezus' leerschool was zij nu.
Steeds was zij eene goede, in veler oog te goede meesteres geweest.
Nu werd zij een Dorcas. Helaas! waarom was zij een vrouw, die niet handelen
kon?
Emancipatie en vrije arbeid - waren destijds woorden die in 't
woordenboek, van eene Surinaamsche vrouw vooral, onbekend waren. Had zij ze
gekend en begrepen wat zij beteekenden, zij zou niet geaarzeld hebben, al zou
't haar een aanmerkelijk gedeelte van haar vermogen hebben gekost, een
volkstoestand te vernietigen, die haar sedert jaren, onuitstaanbaar was, en
aanleiding gaf tot allerlei misdaad en ellende.
Maar! nog eens: die woorden kende zij niet, en..... zij was
vrouw!... vrouw met hart en ziel aan den overste gehecht, dien zij als den
genius van haar huis eerbiedigde en lief had.
Hij was immers alles voor haar - en voor hare kinderen.
Mocht het al zijn dat er een groote leegte in den huiselijken kring
was ontstaan, door den dood van Charles en Betsy, aan innigheid had men eer
gewonnen. De band | |
| |
der liefde werd nauwer toegehaald en ieder,
naar 't scheen, gevoelde meer behoefte aan elkanders bijzijn, dan voorheen.
Ofschoon tot geen bepaalde verklaring gekomen, liet het geen twijfel
dat er later een huwelijk zou tot stand komen tusschen Mathilde en den
kapitein. Iets dat ten volle de ouderlijke goedkeuring mocht wegdragen. Men
wachtte alleen op berichten uit den Haag.
Men had wel niets te vreezen. Vermits de kapitein ingevolge
diensttijd moest invallen en niemand door zijne bevordering voorbijgegaan en
benadeeld werd, maar het was er nu eenmaal opgezet tot zoolang te wachten en
dan de zaak onverwijld haar beslag te geven.
De jonge man had bereids een keurigen bruidstooi besteld, die uit
Londen komen en waarmee hij zijn Mathilde na de ouderlijke toestemming, waar
niet aan te twijfelen viel, verrassen zou.
Vier weken later zou, naar Surinaamsch gebruik, wanneer men na de
openbaring van zoo iets aan 't publiek, niet lang gewoon was te wachten, de
ondertrouw plaats hebben.
|
|