De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven
(1866)–C. van Schaick– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Allerlei brieven.Weêr was een week verloopen, een week vol ongeduld en in onbeschrijfelijke verveling doorgebracht, vooral wat Mathilde betrof. De kapitein had bij herhaling en stellig beloofd, toen hij afscheid nam, te zullen schrijven. Dagelijks had zij zich naar de landingsplaats begeven, om uit te kijken of ook een of ander vaartuig in aantocht was, waarmeê zij eenige tijding zou ontvangen.... Edoch! vruchteloos! Mevrouw verkeerde in pijnlijke onzekerheid en maakte zich doodelijk ongerust. Beide vergaten den afstand en dat.... daar de maling ophanden was, de gelegenheid om van en naar stad tijdingen te bezorgen, uiterst beperkt was. Alleen in bijzondere en buitengewone gevallen, bood zij zich aan. Wat de mensch toch vreemd en zonderling denkt en handelt. En dat in Noord en Zuid; Oost en West. Men zou wel alles naar eigen zin en wil en naar eigen inzichten ingericht willen hebben - en, men vergeet dat het algemeen belang boven het persoonlijke gaat. Och! preek er zoo ernstig en zooveel tegen als gij wilt | |
[pagina 180]
| |
het égoïsme zit er bij blank en zwart zoo diep in, dat gij bijna wantrouwen zoudt aan, onze zedelijke volmaking. Vallen we daarom de dames niet hard. Wij zouden even zoo zijn, als wij in omstandigheden verkeerden als de hare.... vooral op plantage, verre van alles af. - En vooral de vrouw uit de stad! op plantage, doodalleen. - Er behoort moed en eene groote mate van lijdzaamheid toe, om er zich in te schikken! Heeft men den man des huizes bij zich en dames in de nabuurschap, waar men zich eenigermate meê verstaat, dan is 't nog maar half. Maar!... verbeeldt u een dame van stand, fijne manieren en beschaafde opvoeding, te midden van mannen en vrouwen aan niets anders gewoon dan veldarbeid. Menschen voor die taak geschikt en wijders zonder eenige kennis, die u naar de oogen zien zooals de jachthond zijn meester. Die instinktmatig wel een woord of wat begrijpen, en door geknor, gesnuif en lichaamsbeweging kenbaar maken, dat zij u zien, hooren en wat gij zegt verstaan; maar verder niets. Al wat gij verder behandelt is voor hen onverstaanbaar. Welstaanshalve was mevrouw L. verplicht met Mathilde wederkeerig een bezoek te brengen bij mevrouw Sheffield. Ofschoon zij zich bewust was, welkom maar niet op haar gemak te zijn, besloot zij derwaarts te gaan en de beleefdheid in acht te nemen en de plantage-gebruiken te eerbiedigen. De beide jongere dames zouden onder opzicht blijven van Rosalie, aan wie zij ten volle waren toevertrouwd. Met de meeste welwillendheid en hartelijkheid nam deze die | |
[pagina 181]
| |
taak op zich, tot groote vreugde van 't personeel haar opgedragen, dat zich altijd gelukkig gevoelde en zooveel genoegen met haar had. De eerstvolgende dingsdag was daartoe bestemd. De direkteur zond een neger met een briefje en liet belet vragen. Het antwoord in vrij gebrekkig schrift was: men zou mevrouw met genoegen verwachten. Zij moest meêbrengen, wie zij verkoos en moest blijven logeeren. De dinsdag brak aan en Mevrouw met Mathilde, vergezeld door den direkteur, namen de reis aan en bevonden zich alras ten huize van den heer Sheffield, die zijn gasten, op zijne manier, heusch en met uitbundig gejuich ontving en wellekom heette. Hij was wel in zijn kabaaitje, maar verontschuldigde zich dat hij geen hoofdofficier was en met de bewoners der stad weinig had uit te staan. Mevrouw en de dochter betoonden den gasten alle mogelijke oplettendheid. Wel te verstaan door de negers, die op haar bevel, de gevorderde diensten bewezen.... tot niet geringe bevreemding en verbazing der beide dames L. De direkteur zweeg. Hij kende Sheffields gewoonte. ‘Een grog of een soopie, Master Vonker?’ vroeg hij met heesche stem. ‘Liefst een weinig wachten, Sir!’ was 't antwoord. ‘Wij moesten de gronden eens ingaan.... en dan.... met genoegen.’ De heer Sheffield bromde binnensmonds, verontschuldigde zich bij de dames en verliet de vestibule. Hij had met die zwarte bl...... nog wat te doen. Nauwelijks zat ze op haar gemak, met een glas limonade | |
[pagina 182]
| |
voor zich of een rauwe gil klonk haar tegen, nog een, nog een, - 't geluid verflauwde. ‘Wat is dat?’ riep mevrouw L. doodsbleek en eensklaps opstaande. ‘Och! niets, mevrouw!’ was het antwoord van een der dames Sheffield. ‘Er wordt eene negerin afgestraft. Een slecht schepsel. Gisteren brak zij een bord, en nog onlangs hoe zwaar ook afgestraft, was zij vrijpostig genoeg om tweemalen te vragen: abri? wat blieft u? zonder er bij te voegen Missie. Zij heeft een duchtige kastijding gehad.’ ‘En toch!’ ging zij voort, een teug limonade drinkende, ‘helpt het niets, zij moet maar in de bandietenboeien gesloten en naar Nieuw Amsterdam verzonden worden. 't Is anders een flinke, sterke meid. Daarom heeft pa haar ook niet ontzien. Was zij een man neger geweest, hij had haar een Spaanschen bok laten geven.’ Ga naar voetnoot1 Mevrouw L. was zichtbaar aangedaan en diep ontroerd. Wel wist zij wat er op plantage hier en daar voorviel, maar dat dames, jonge dames nu nog zoo spraken, neen!.... dat was haar ondragelijk! Het was een gruwel in hare oogen. | |
[pagina 183]
| |
Ook Mathilde, toen haar door de jonge dames gevraagd werd: ‘wat dunkt u?’ bleef 't antwoord schuldig en vroeg of men ook werk maakte van bloemen. Mama keek haar dochter en deze haar mama aan en schudde achter hare parasol verborgen het hoofd, ten blijke van afkeuring en verontwaardiging. Wij willen kort zijn. De familie L. nam deel aan 't breakfast, gaf bevel tot inspannen en.... onder duizend excuses dat men niet kon logeeren omdat men een brief, of den overste verwachtte, keerde men huiswaart. Nauwelijks was men thuis gekomen of de huisneger berichtte dat er een korjaal was aangekomen met twee negers van plantage D. Een oude Mulat wachtte beneden en had brieven voor Missie. Rosalie nam een en ander in ontvangst, liet den boodschapper, onder dankbetuiging aan zijn meester, onthalen en stelde hare meesteres het ontvangene ter hand. Het was een pakket met een brief van den overste, van den kapitein aan mevrouw L. en tevens aan Mathilde en van Charles aan mama en zijn zuster. Hoe onaangenaam de dag mocht geweest zijn, dit gaf eene gelukkige afleiding niet alleen, maar vergoedde in ruime mate het een zoowel als het ander - al had men ook nog geen inzage genomen der ontvangen schrifturen. Op verlangen van den Gouverneur met een inspectie-reis belast op de verschillende militaire posten, zag de overste zich verplicht de familie hiervan kennis te geven, opdat men zich gereed kon maken, om voor zijn vertrek uit de stad tijdig genoeg t' huis te zijn en het noodige ter zijner beschikking in orde te maken. | |
[pagina 184]
| |
Niets zou hem aangenamer zijn dan nog een paar dagen te midden der zijnen te kunnen doorbrengen. Hij had wel goed gezelschap aan Charles en den kapitein, maar 't was hem te stil en te eenzaam in zijne woning. Hij verlangde vurig naar oud en jong. Tegen 't einde der week hoopte hij allen rondom zich te zien. Een ingesloten brief aan den Direkteur hield de bepalingen en voorschriften in, die deze wel in acht zou nemen. Mevrouw was aangenaam verrast en Mathilde klapte in de handen en danste van blijdschap. Moeder en dochter verlangden beide om 't zeerst naar huis, - ofschoon om verschillende redenen, die de lezer voor zooverre de laatste betreft, zeer goed denken en wel in de jeugdige levenslustige schoone, eenigermate billijken zal. Vooral na de stellige en herhaalde verzekeringen van den kapitein, dat de stad zonder haar voor hem uitgestorven scheen en alle schoons en aantrekkelijks voor hem verloren had. Och! wie ziet zich, vooral in die jaren, niet gaarne gevleid. Er waren en zijn er en zullen er wel blijven, ouder dan Mathilde, die zich daardoor gelukkig gevoelen en er in 't minste niet ongevoelig voor zijn. Gelukkig hij, die er zich niet door laat misleiden en verblinden. Reeds den volgenden morgen liep 't gerucht van mond tot mond, dat Gran Missie naar de stad zou terugkeeren. En eer de avond dáár was, was 't alomme op plantage bekend. Op Rosalie scheen 't geen den minsten indruk te maken. Zij deed haar werk even als altijd, pakte in en droeg zorg dat alles geregeld werd en in orde kwam. 't Gemis van Ja- | |
[pagina 185]
| |
mes en Archibald, die in de stad haar hierbij te stade kwamen, werd vergoed door den Direkteur en Alexander den timmerneger, die haar met de meeste bereidwilligheid ten dienste stonden. Toch, hadt gij haar in stilte kunnen gadeslaan, toch zoudt gij bespeurd hebben, dat zij verlangde naar 't oogenblik van vertrek. Niemand liet zich aan haar gelegen liggen, 't ging zooals het in Holland met bonnes, Gouvernantes en gezelschaps-jufvrouwen gewoonlijk gaat, te voornaam voor het keuken- en te gering voor 't kamerpersoneel. Met de Negerbevolking liet zij zich niet in. Was zij vrij, 't zou iets anders geweest zijn, maar slavin... foei! al was men nog van haar zoo gediend en over haar tevreden, zij was en bleef slavin, zij stond gelijk met de overige van hare kaste. Helaas! de mensch ziet aan wat voor oogen is. En nog eens helaas en wee en ach! over hen, die in de sleur meê doen, al zijn ze tot in de ziele overtuigd dat het anders kon en moest zijn. 't Is waar! Rosalie liet zich zelden in met het volk op de plaats. Maar die bevolking in de stad was haar van der jeugd aan bekend. Hier op plantage was ieder en alles haar vreemd. En 't plantageleven en de plantageneger verschilden te zeer, met wat zij in stad gewoon was. Zij kon er zich niet meê bevredigen. De stedeling en de dorper hebben te veel dat hen van elkander onderscheidt, dan dat zij spoedig verbroederd zouden zijn. Er ligt een groote klove tusschen stad en plattelandsleven... vooral op plantage, waar sprake is van vrij en slaaf - gezwegen van het overige. | |
[pagina 186]
| |
Niet, dat de grens tusschen vrij en vrij niet scherp geteekend zou zijn. O neen! Men denke aan den blankofficier op plantage en zijn direkteur. Maar! Zijt ge maar geen blankofficier och! dan wordt gij overal geduld, gewild en behandeld naar behooren, indien gij u als welopgevoed man weet te gedragen en voordoet, zonder navrage naar afkomst, of het verledene. Alleen draag zorg, dat gij uwe eischen niet te hoog opvoert! Een vlekje uit de jaren der jeugd wordt u tot vlek en misdaad aangerekend en zou uw ondergang tengevolge hebben. Wie in de kolonie zal komen, als men er maar de reuk van heeft, is voor zijn aankomst in al zijn bijzonderheden, groot of klein, goed of kwaad bekend. De afstand tusschen Holland en de kolonie zij groot - maar zoo groot is hij niet, of eer gij er zijt wordt uw signalement bekend en uw levenskronijk, tot verbazens toe opgedischt. Doch genoeg! De plantagepont met meublement en wat meer is was vertrokken en daags daarna toen 't water goed was, verliet Mevrouw L. met hare familie en Rosalie de plaats, waar zij zes, zeven weken van den drogen tijd had doorgebracht, minder voldaan en vroolijk, dan men zich voorgesteld had, toen men de reize derwaarts had ondernomen. Men had de spreuk bewaarheid gezien en bevestigd: Zelden rust, nooit volmaakt. De overste had zich veel, zeer veel van dien uitstap voorgesteld. En ware Mevrouws verwachting wat lager gesteld - en die van Mathilde nog lager, allen hadden ondervonden: de wereld is vol teleurstelling. Rosalie zou er bijgevoegd hebben: vol van miskenning en zielsgrievende beleediging. | |
[pagina 187]
| |
Zij vooral had stof tot klagen. Dat uitstapje had reeds gelds genoeg gekost. De Negers mochten den overste prijzen en roemdragen op zijn grootheid en rijkdom. De gasten mochten nog lang na zijn vertrek over de schitterende partij en 't vorstelijke bal te praten hebben, - de overste voelde een leegte in zijn beurs en in zijn hart, die hem weken daarna nog zijn hm! hm! veel krachtiger en forscher deed uitkomen, terwijl zijn knevels het moesten misgelden, alsof zij er schuld aan hadden. Doch genoeg! Men kwam thuis...... en alles was in orde. De Negers brachten alles naar binnen wat gelost moest worden, - en Mevrouw, al blazend en met haar zakdoek wuivende, nam plaats op een kanapé in de vestibule beneden, bijna te vermoeid om naar hare kamer te gaan en zich te verkleeden! Het ware, goede, betere en eeuwig blijvende ligt elders. Hadden zij allen er aan gedacht........ de familie zou destijds niet zoo teleurgesteld geweest zijn. De familie L. was wel niet lichtzinnig - o neen! maar.... Dat het zwaarste moest wezen werd te gering geacht, om iets anders te zoeken dat blijft tot in eeuwigheid, en meer waard is, dan al de plantages van Suriname. En 't is? rust der ziele, door eenswillendheid met God in den geest en naar het voorbeeld des grooten Meesters. Later leerden zij het beter inzien. Ofschoon de reis niet lang van duur zou zijn, moesten er echter eenige toebereidselen gemaakt en voorzorgen ge- | |
[pagina 188]
| |
nomen worden, die in latere jaren minder noodzakelijk waren, toen men per stoomboot reizen kon. Vooralsnog moest men per tentboot en roeiende, of met een schoener naar Coronie en Nickérie reizen, en afhankelijk van weer en wind zich van alles, ruimschoots voorzien. Reeds den volgenden morgen werden allerlei bestellingen en aankoopen gedaan, opdat de overste, op eene wijze aan zijn stand en vermogen geëvenredigd, zich van den last hem opgedragen kwijten kon. Dat hij en Mevrouw L. zich niet buitengewoon vermoeiden of met de zaak inlieten, zal ieder gevoelen, die in den loop des verhaals eenigermate met de familie bekend is geworden. James, Archibald en Rosalie waren genoegzaam in staat zich daarvan te kwijten - en bovendien ook welwillend te over, om in orde te brengen wat vereischt werd en te zorgen voor 't gene zij wisten, dat op reis en elders noodig was. Onder al die toebereidselen, bevelen en bepalingen had echter de overste zorg gedragen dat zijn plan ten aanzien van Rosalie geen schipbreuk leed. De vrijbrief was in orde, en lag op zijn bureau. Die zaak had hem juist aangespoord om zooveel spoed te maken en zijn familie van plantage terug te roepen. Die plantagegeschiedenis liet hem rust noch duur. 't Was of die slagen een centenaarslast waren geworden, die zijn schouders doorbogen. Hij had veel verduurd en ondervonden, maar nooit was hij sedert zoo te moede geweest. En dat tuimelen en vallen, dat opstaan en zwijgend heengaan | |
[pagina 189]
| |
van Rosalie... 't was hem of er een vergiftigde pijl door de vaste hand van den scherpzienden Indiaan door zijne borst was gegaan. Alles brandde hem als vuur op de ziele. Zoodra zich eene geschikte gelegenheid aanbood, riep hij haar op zijn bureau, reikte Rosalie de rechterhand en gaf haar met de linker den vrijbrief. Och! had hij het eerste niet gedaan, hij zou door het tweede niet alles hebben bedorven. Wie reikt ooit den vrijbrief uit met de linkerhand!? Kende hij den Neger dan niet? En wist hij dan niet hoe nauw op zulke kleinigheden gezien wordt!? Al weêr: hartstochtelijkheid bedierf alles. De overste meende het oprecht, maar! - hij sloeg den verkeerden toon, en was onhandig. Had hij haar den vrijbrief gegeven met de rechterhand - en daarna haar die hand gereikt, alle sporen van vroegere wonden zouden misschien verdwenen en uitgewischt zijn geweest. Nu was er een nieuwe wonde geslagen, die den vrijdom hatelijk maakte voor eene gevoelige ziel, zooals de hare. Die gunst zoo links verleend, besliste voor de toekomst. Rosalie vergat het verledene niet! - en de overste meende met een vrijbrief alles bedekt en goed gemaakt te hebben. Wel greep zij de aangeboden hand en legde er de hare in. Maar die hand was koud en drukte geen 't minste gevoel uit. Zij dankte den overste voor den onwaardeerbaren schat van vrijdom, toen zij hare hand uit de zijne | |
[pagina 190]
| |
trok en er den vrijbrief mee aannam, maar verrassing of vreugde stond niet op haar aangezicht te lezen. Een flauwe glimlach - slechts voor een oogenblik zichtbaar en even kalm en bedaard als zij binnentrad verliet zij 't bureau van den overste, om hare bezigheden te hervatten en af te doen. Door niemand bespied had zij haar vrijbrief geborgen. Geen woord sprak zij over 't groot geluk, dat men aan haar benijden zou en haar thans wedervaren was. Toch was zij er niet onverschillig onder. Wie in hare ziel had kunnen lezen, zou getuige zijn geweest van hare overgroote blijdschap. Nu toch kon zij gaan, waar zij wilde. Van nu aan was zij eigen meesteresse en behoefde zij de lastige grillen van Mathilde niet langer te verdragen. Zij liep niet langer gevaar mishandeld te worden door den overste, zooals op plantage 't geval geweest was. Zij wilde de familie verlaten, waar 't haar in den laatsten tijd ondragelijker werd. Zij zou als waschvrouw en naaister in overvloed bij machte zijn, in hare behoeften te voorzien. De overste echter, ofschoon hij een en ander opgemerkt en zich voorgesteld had, dat hare blijdschap groot zou geweest zijn, schreef alles op rekening van verrassing en meende dat deze haar den mond gesloten hield. Zelfs droeg het zijne goedkeuring weg, dat zij terstond aan het werk was gegaan en niet zoo als den Neger eigen is, uitbundig en uitgelaten had rondgeloopen, om ieder het heuchelijk nieuws te verhalen, waar het werk onder leed. Het Nieuwsblad in de hand, liep hij met grooten spoed naar boven, om vrouw en kinderen deelgenooten te maken van het voorgevallene. | |
[pagina 191]
| |
‘Is Rosalie niet hier geweest?’ vroeg hij, recht in zijn schik, dat hij een ontkennend antwoord ontving. ‘Zij is beneden om alles voor uw vertrek gereed te maken en in te pakken,’ liet Mevrouw er onmiddellijk op volgen. ‘Hm!’ bromde deze, streek over zijn knevels en las: ‘Brieven van vrijdom verleend aan 1{sup}o{/sup}. Rosalia, dochter van Theresia, ook genaamd Maria, oud acht en twintig jaren, aankomende vrouwe Eleonora Betsy Mac Lam echtgenoote van den HoogEd. Gestr. Heere Jacques Henri L... Mevrouw stond verbaasd en kon een traan van heilige vreugde en dankbaarheid niet weerhouden, toen zij haren echtgenoot in de armen viel en hem innig ontroerd omhelsde. Grooter en aangenamer verrassing kon hij haar niet verschaft hebben. Zij had er reeds voorlang over willen spreken en er hem toe willen aansporen, maar wetende hoe hij was, en dat hij soortgelijke aangelegenheden liefst zelf afdeed, had zij gezwegen! Zij hoopte dat hij te avond, of morgen, (zij had het toch goed bij de familie,) met haar zou handelen, zooals hij zich ten aanzien van den ouden James gedragen had. Mathilde neuriede een Engelsch air, trok de schouders op en glimlachte, en de kleinen begrepen niets van 't voorgevallene. Het laat zich lichtelijk verklaren, dat Mevrouw brandde van nieuwsgierigheid, Rosalie bij zich te zien en haar geluk te wenschen, maar ook om getuige te zijn van den indruk, dien 't gebeurde op de vrijgelatene gemaakt had. ‘Laat haar eerst gedaan maken,’ merkte de overste aan, toen hij Mevrouws verlangen vernam en bevel gaf de in haar oog gelukkige en opgetogen Rosalie te roepen. ‘Als | |
[pagina 192]
| |
gij aan 't praten komt,’ vervolgde de overste lachende, ‘komt er geen einde aan.’ Spoedig kwam Rosalie boven om naar verdere bevelen of beschikkingen te vragen. Mevrouw was hartelijk. Hare aandoeningen nauwelijks meester wenschte zij Rosalie geluk met haren vrijdom en reikte haar de hand, die Rosalie aannam en even drukte. Zij dankte mevrouw en de overige familie voor alle goeds en wenschte haar een lang leven en allerlei voorspoed toe. ‘Nu zijt gij Missie Rosalie,’ zei mevrouw, toen de eerste aandoeningen bij haar voorbij waren. ‘Nu kunt gij henen gaan waar gij wilt. Maar! verlaten zult gij ons niet! James is bij ons gebleven en gij zult immers ook bij ons willen blijven! Gij hebt de huishouding zoo lang bestuurd, en kunt dit voortdurend waarnemen. Het is u ten volles toevertrouwd.’ Rosalie dankte andermaal, zweeg eenige oogenblikken, haalde diep adem en zei: ‘Mevrouw! ik ben vrij!.... Mevrouw moet niet boos worden. Ik ga henen om te werken en brood te verdienen.’ Allen zelfs de overste, die niet spoedig vervaard was, stonden als vernietigd. Dit had men niet verwacht. Het was haar duidelijk aan te zien, dat haar besluit genomen en zij er niet af te brengen was. Niemand sprak, en eer men ten volle tot bezinnen was gekomen, had Rosalie afscheid genomen en stapte met haar pagaal op 't hoofd, de negerpoort uit en verdween in een zijlaan op 't kombé. | |
[pagina 193]
| |
Niemand der bevolking op de plaats had haar verwijdering opgemerkt. Nooit zag men haar in het huis van den overste terug. Eenige dagen later vernam men dat zij in de Prinsenstraat, ter hoogte van de Savannah eene kleine nette woning had gehuurd, waar zij met wasschen en naaien haar brood verdiende. Welke pogingen, rechtstreeks of zijdelings, door de familie werden aangewend, om voor deze het fijnere linnengoed te wasschen en te strijken, zij leden schipbreuk op: Rosalie had het te volhandig. Zij kon niets meer op zich nemen. |
|