De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven
(1866)–C. van Schaick– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
Drukten van allerlei aard.Veertien genoegelijke dagen waren op plantage doorgebracht. Men had kleine uitstapjes gemaakt te paard en te voet, voor zooverre het communicatiepad dit veroorloofde. Waar dit minder doenlijk was had men zich van de boot bediend. Menig bezoek was ontvangen en menig bezoek afgelegd, om de vriend- en buurschap levendig te houden. De heeren hadden gevischt en gejaagd, of de suikergronden en de fabriek en het kookhuis bezocht, - terwijl de dames zich nu eens met dit, dan weder met dat bezig hielden. Missie Bébé kwam bij mevrouw en deze bij haar. De kinderen vermaakten zich onderling zonder aanzien des persoons. 's Avonds gaven de overste en Mathilde kleine muzijkpartijtjes. De jonge Negerbevolking hield zich met Soesa Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 135]
| |
op 't plein voor 't heerenhuis bezig en de meer bejaarden vermaakten zich op hunne wijze of zagen het aan. Kortom men sleet dagen vol stil en huiselijk genoegen. Op zekeren namiddag uit zijn badkamer naar 't woonhuis terug keerende, kwam den overste een neger te gemoet van een naburige plantage, die hem namens zijn meester die naar de stad geweest en in den loop van den nacht terug gekomen was, groette, en aan Archibald, die den overste volgde, een baskiet Ga naar voetnoot1 ter hand stelde die hij ijlings van het hoofd nam, er bijvoegende dat er zeker iets gaande was. Zijn meester had hem bevolen spoed te maken. Behalve een en ander per scheepsgelegenheid van Holland voor hem aangebracht, bevatte het een paket, geteekend met spoed. IJlings was het geopend en vernam de overste dat zijne tegenwoordigheid in de stad dringend vereischt werd, ten gevolge van het onverwacht afsterven van kapitein Brons en andere dienstaangelegenheden, die daarmede in verband stonden. Geen man van uitstel, waren in den loop van den namiddag alle toebereidselen gemaakt. Dien zelfden avond nog werd de reis per tentboot aanvaard, onder belofte van spoedige terugkomst of schrijven. | |
[pagina 136]
| |
In gezelschap van zijn zoon en Archibald keerde hij stadwaarts, waar men den volgenden morgen ten zeven ure aankwam. Een uur later waren de officieren op zijn bureau en de beschikkingen gemaakt ten opzichte van de begrafenis, die nog in den loop van den namiddag plaats moest vinden. De luitenant Louis C. werd voorloopig belast met het kommandement van den overledene en de werkzaamheden, aan diens betrekking verbonden. Als oudste in dienst, werd die betrekking hem door niemand misgund. De bevordering van Charles als kadet fourier was er 't gevolg van. Met toestemming zijns vaders werden zijn chevrons terstond veranderd en de sabelkwast door een aan dien rang verbonden verwisseld, tot groote blijdschap vooral voor James en niet het minste van den belanghebbende. 't Gaf wel geen tractement, maar was toch bevordering. Nog dien zelfden avond werd de boot terug gezonden met schriftelijk bericht, dat men eerst zondags uit de stad kon vertrekken, en in den namiddag op plantage zou aankomen; hoogst waarschijnlijk met gezelschap. Mama moest zorgen voor een goede break-fast. Louis C. werd, onder nadere goedkeuring des konings, door den Gouverneur-Generaal, oppergezaghebber van 't leger in Neerlands West-Indië, tot kapitein benoemd, in plaats van wijlen den heer J. P. Brons. Vroeger dan men vermoed had, was alles geregeld. En aangezien Majoor Alfred het kommando overnam en er geschikte gelegenheid was, om saturdags terug te keeren met het ledige vaartuig van een naburigen plantage-eigenaar, nam de overste deze gelegenheid volgaarne te baat. Hij ver- | |
[pagina 137]
| |
trok alzoo met den nieuwen kapitein, Charles en Archibald naar plantage, waar hij niet lang na zonsondergang behouden aankwam, tot groot genoegen van zijne familie. Vooral Mathilda, had reeds lang de komst van Louis C. in gespannen verwachting te gemoet gezien. ‘Ik heb het genoegen u kapitein Louis C. voor te stellen!’ zeî de overste toen hij de zijnen begroet en hartelijk gekust had. Allen stonden verbaasd en verheugden zich zeer over zijne bevordering. Ieder heette hem hartelijk welkom en wenschte hem geluk. ‘Dat is verrassing op verrassing,’ liet mevrouw er op volgen, ziende dat ook haar Charles bevorderd was. ‘De beide heeren zullen ongetwijfeld in hun schik zijn. En dan bovendien zoo spoedig terug. Ik had u niet verwacht voor morgen avond.’ ‘Zoo gaat het!’ ging de overste voort. ‘De een zijn dood is den anderen zijn brood. Als de kokin nu maar wat te eten heeft, wij hebben grooten eetlust meêgebracht. De Negers hebben zich uitmuntend gehouden. Nergens tij gestopt onderweg, zoowat in de schaduw gerust en onder 't bosch halt gehouden.’ ‘Laat ons intusschen eene wandeling maken, kapitein, dan kunnen de dames op haar gemak een en ander in gereedheid brengen om onze magen te voorzien, die 't hard te verantwoorden hebben gehad.’ Mathilde zong en lachte van blijdschap. In weinige woorden had zij Rosalie deelgenoot gemaakt van hare vreugde over de aankomst van Louis C. en diens bevordering tot kapitein. Nu zou men eens recht prettige dagen op plantage door brengen. | |
[pagina 138]
| |
‘Och! was ik maar vrij!’ zuchtte deze, toen hare jonge meesteres haar zingende verlaten had, om Missie Bébé te verhalen, wat zij Rosalie reeds meêgedeeld had. ‘Was ik maar vrij! Behalve het oogenblik dat ik haar van een manja voorzie, laat Missie Mathilde zich niet meer met mij in. Van dag tot dag ontwijkt zij mij meer. Gansche dagen ziet zij niet naar mij om. En is zij in de slaapkamer - och! Zij spreekt bijna geen woord. Poti foe mi! Ga naar voetnoot1 Maar wat zal ik zeggen? San foe doe? Ga naar voetnoot2 ik ben maar een begunstigde slavin!... James is vrij!... en ik?... poti!’ Ga naar voetnoot3 Zij zuchtte diep en verborg haar gelaat in hare handen, die de tranen echter niet konden terughouden, die milder en bitterder dan ooit gestort werden. Kon zij zich maar vrij koopen!... ‘Nu zullen wij eerst prettige dagen op plantage doorbrengen, zeî Missie Mathilde,’ zoo vervolgde zij een oogenblik later hare rood geschreide oogen afwisschende.... ‘Ja! Mathilde maar niet ik.’ Hare oogen schitterden van buitengewonen gloed. Eene rilling liep haar door de leden. Het lijdt geen twijfel dat een vreeselijke tweestrijd haar binnenste beroerde. Toch wist zij zich te bedwingen. Toen zij op 't geroep van mevrouw, beneden kwam en de groote zaal binnentrad om hare bevelen te ontvangen, zoudt gij niet gezegd hebben, dat zij aan zulke hevige aandoeningen ten prooi was | |
[pagina 139]
| |
geweest. Rosalie verstond de kunst van veinzen, stout de beste van haar geslacht. Menige blanke schiet daarin bij de Mulattin te kort en moet het onderspit delven. Met de meeste opmerkzaamheid en bedaardheid ontving zij elk bevel, en volbracht het met eene juistheid, vaardigheid en gewilligheid, of haar niets deerde en zij de gelukkigste vrouw ter wereld was. De laatste sporen van het vroeger zieleleed en van hare hevige hartstochtelijke droefheid waren uitgewischt. Zij was dezelfde Rosalie, zoo als zij zich altijd getoond had. Toen de tafel gedekt werd, sloeg zij alles gade en droeg zij nauwkeurig zorg dat niets ontbrak. Zelfs de Joekataja peper en de peperazijn, werden niet vergeten. En ofschoon niet met den tafeldienst belast, had zij op verlangen van mevrouw behoorlijk rondgezien en een nauwlettend oog gehouden op ieder en alles, tot groot genoegen van mevrouw, die juist bezig met het borduren van manchetten, niet graag gestoord werd in haar werk. De heeren zetten zich aan tafel en..... wij laten hen tafelen naar hartelust en brengen mevrouw L. een bezoek in hare kamer. Zoo als wij zeiden, Rosalie was nooit gewoon aan en belast met den tafeldienst. Zij was vooral in de laatste maanden meer bepaald kamermeid en naaister: zij had wel 't oog op wasch- en strijkwerk, maar was te eenemale van die taak ontheven. Trouwens was zij ook al met onderscheiding behandeld, en had zij ook al met het gewone personeel niets meer uit te staan, zij was, al mocht zij zich kleeden als vrij of kotto missie, zij was en bleef slavin, die diep gevoelde | |
[pagina 140]
| |
dat zij ondanks elke onderscheiding, met zekere koelheid werd behandeld, vooral door Mathilde, die haar dikwijls hare minderheid en slavernij deed gevoelen. In stad zijnde, had zij opgemerkt dat tusschen den overste en James, na diens verleenden vrijdom, meerdere toenadering was ontstaan, die scherp afstak bij de behandeling, hoe menschelijk ook, die zij vooral van de dames genoot. De overste was nooit spraakzaam tegen haar geweest. En dat was te begrijpen. Dat was zelfs billijk. Maar sedert James vrij man was geworden, had zij eens recht en duidelijk bespeurd, hoe groot het onderscheid is tusschen vrij en slaaf. Thans is zij bij mevrouw, om te overleggen wat morgen en wat overmorgen gedaan moest worden. Er zouden gasten komen. De overste had zijn uitdrukkelijk verlangen te kennen gegeven, dat hij binnen kort menschen wilde zien en een diner geven, zooals het behoort, en in zijn stand verwacht kon worden. ‘'t Koste wat het wil,’ had hij straks nog gezegd, ‘Charles is fourier en onze gast kapitein geworden, nu zal ik toonen wie ik ben en dat ik mijn gasten weet te ontvangen.’ Verschillende eigenaren met familie en betrekkingen op hunne plantages aanwezig, werden uitgenoodigd en, zooals later bleek, het meerderdeel zou van die uitnoodiging gebruik maken. Eerst was de maandag aangewezen. Bij nader inzien, begreep men dat 't beter was een dag uit te stellen, eensdeels om de uitnoodiging algemeener te maken, anderdeels om de toebereidselen naar behooren te regelen. | |
[pagina 141]
| |
Behalve Rosalie werd Missie Bébé ingeroepen, om bij een zaak van zooveel gewicht te helpen. Missie Mathilde had het te druk met zich zelve en haar toilet. En och! wij houden 't haar ten goede en kunnen 't gemakkelijk in haar verschoonen. 't Was immers 's levens lente voor haar. De tijd van lieven en genieten, van zang en dans, gejubel en gejuich. Waarom zou zij treuren of neergedrukt zijn en stil daar henen gaan, alsof hemel en aarde op hare schouders drukten? Zij had immers niets dat haar deerde? Hare ouders waren rijk. Volop kon zij genieten en erlangen, wat haar lustte; en zoo vaak zij in haar spiegel zag, overtuigde het zilverblanke glas haar dat zij schoon was. In 't genot harer jeugd, schoonheid en ongestoorde gezondheid, had zij bij 't vooruitzicht dat haar scheen wegelegd, alle redenen om opgeruimd te zijn. Nu vooral, nu Louis C. er was, die fiere, edele jonkman van goede geboorte met een meer dan middelmatig fortuin. Voor weinige dagen was hij bevorderd. Hij was er wel niet rond voor uitgekomen maar al meer en meer gevoelde zij, dat zij hem niet onverschillig was. Met de meeste onderscheiding had hij haar immers altijd behandeld. Meer dan eens had zij 't van anderen vernomen, ware hij slechts kapitein, niets zou hem in den weg staan, aanzoek om hare hand te doen. Bovendien 't was haar niet ontgaan, dat papa en mama hem gaarne zagen en dikwijls in den huisselijken kring zich allergunstigst over hem hadden uitgelaten. Doch laten wij haar met hare bespiegelingen en gedachten alleen. | |
[pagina 142]
| |
Mevrouw L. bevond zich met Rosalie in hare kamer, om allerlei beschikkingen te maken voor den feestelijken dag, die aller handen in beweging bracht. Er zou niet slechts een keurig diner voor uitgelezene gasten, wier getal vrij aanmerkelijk zou zijn, gegeven worden, maar ook 's avond een landelijk bal, waaraan niets mocht ontbreken. De neger-muzijkanten van deze en van eene naburige plantage, die aanmerkelijk vorderingen in de muzijk gemaakt hadden, waren ijverig in de weer, om zich te oefenen. Anderen zouden zich belasten ons de groote zaal door draperiën en guirlandes in een' ware balzaal te herscheppen. Timmernegers vervaardigden eene ruime tent, om beveiligd tegen de zon des daags en de koelte des avonds, den gasten gelegenheid te geven zich op het voorplein vrijen onbedwongen te bewegen. Kortom alles kreeg een recht feestelijk, ja! vorstelijk aanzien. Wat de overste in de stad niet gewoon was, ter vermijding van opspraak, wilde hij op plantage niet nalaten. Hij had zich voorgenomen feest te vieren, op eene wijze, als nooit te voren. Wel had mevrouw hem meer dan eens naar de redenen gevraagd en lachend aangemerkt, dat zij er niets van begreep. Zijn ‘hm! hm! dat wil ik nu eens zoo!’ was al wat zij te weten kwam. Ervaren als zij was in 't bereiden en bakken van allerlei soorten van taarten en fijner gebak, werd Rosalie de zorg daarvoor opgedragen. Met hare gewone welwillendheid verklaarde zij zich bereid en verzocht dat de huishoudster van heer Vonker, die de zaak meesterlijk verstond, haar hierin mocht behulpzaam zijn. Zij had hare goede diensten tot dat einde reeds aangeboden. | |
[pagina 143]
| |
Missie Bébé werd geroepen en nauwelijks had mevrouw haar 't een en ander medegedeeld of eer nog de vraag om hare medewerking was uitgesproken, had Bébé zich met de meeste welwillendheid en voorkomendheid aangeboden en verzocht, met Rosalie, die taak op zich te mogen nemen. Wij laten ieder aan zijn arbeid en ieder zijn weg gaan. De heeren mogen in den grond rondwandelen, jagen, visschen, bezoeken afleggen; de dames zich bezig houden met hare toiletten. - Het overig personeel met wat hun is opgedragen. Dit gedeelte van ons verhaal zij besloten met: alles was in orde... wel te verstaan voor zoo verre het 's maandags avonds gereed kon zijn. |
|