De Manja. Familie-tafereel uit het Surinaamsche volksleven
(1866)–C. van Schaick– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De samenzwering.Op denzelfden avond in 't vorige hoofdstuk beschreven, werd op korten afstand van 't heerenhuis, in de zijgebouwen op de plaats, en door de Negermacht bewoond, een plan gesmeed even misdadig als afschuwelijk, maar in die dagen, ja zelfs in lateren tijd nog niet vreemd. Als gij klokke negen, toen de taptoe bij de kazerne werd geslagen, in den tuin waart geweest, zoudt gij uit eene der Negerwoningen een voorwerp hebben zien sluipen dat u aan de joereka Ga naar voetnoot1 der inlanders deed denken. Nu eens langzaam dan sneller, bewoog het zich voorwaarts, ging de tamarindelaan in die naar den rijweg van 't groote kombé leidt, waar het plotseling scheen te verdwijnen. Hadt gij 't kunnen volgen, gij zoudt bespeurd hebben, dat het een' trens doorwaadde, den rijweg dwars overstak en eindelijk in een kleine, flauw verlichte woning binnensloop en zich niet meer liet zien. Achter een cactusheg verscholen en beschaduwd door een oude, zware tamarinde en een paar papayaboomen, zoudt gij deze woning over dag honderd malen onopgemerkt voorbijgaan. Door een breede trens van den rijweg afgescheiden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kon men haar slechts genaken over een paar dikke boomtakken, die op zekeren afstand dier woning over de trens lagen bij wijze van vonder. De bewoonster, eene zestigjarige negerin, die zich zelden en dan nog slechts 's avonds liet zien, had bij het sterfbed harer meesteres hare vrijheid gekregen en was met die kleine woning begiftigd, om redenen die men nooit recht te weten was gekomen. Sommigen beweerden, er lag een vreeselijk geheim onder verborgen, aangezien Missie Káró Meine er anders de vrouw niet naar was, om zonder gewichtige redenen zoo gul te zijn. Dit intusschen stond vast, Affiba Ga naar voetnoot1, zoo heette de oude, was haar rechter hand geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sommigen wilden, altijd onder geheimhouding, dat spreekt van zelf, wel zeggen dat zij de hand zou hebben gehad in de vergiftiging van den meester, een vrij gegoed plantageman bij wien Missie Karo als huishoudster gewoond had en die plotseling op eene smartelijke wijze was overleden, nadat hij hoe dan ook en waarom, aan Missie het grootste deel zijner bezittingen had afgestaan. Hoe het zij in den reuk van heiligheid stond zij niet. Met vrijlieden had zij geen omgang - en slaaf of slavin van goede gehalte ontweken haar overal en ten allen tijde. Toch ontving zij 's avonds, zelfs 's nachts dikwijls bezoek, meestal van slavinnen. Zij hield huis met een gebrekkigen jongen, dien ze voor geringen prijs had gekocht. Hij deed haar boodschappen, verrichtte eenig huiswerk en moest haar tuintje in orde houden. In de wandeling werd hij manke Tobbi geheeten. Dat dit bezoek in den laten avond haar niet bevreemdde bleek toen Maria de kokin van den overste, want deze was het, binnen trad en na het gewone: Odi Missie! Ga naar voetnoot1 fai missie tan? Ga naar voetnoot2 op haar hurken neer gezeten van haar antwoord ontving: Odi!... Joe kom lati, toemoessi Ga naar voetnoot3. ‘Boi na slibi?’ Ga naar voetnoot4 hervatte Maria rondziende door 't kleine vertrek waar zij niets anders vond dan een | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
paar oude Surinaamsche stoeltjes, een kleine tafel, waarop een brandende kaars, door een glazen stolp tegen den tocht beschut; een eenvoudig seibord of buffet met een stuk of wat glazen en een paar karaffen, eindelijk een rustbank, ruw bewerkt, waar de oude in half zittende, half liggende houding in een sribikro ossie Ga naar voetnoot1 van gestreepte stof gewikkeld, zich neergevlijd had. ‘A slibi kaba. Hij slaapt goed,’ hervatte de oude met den vinger eene beweging makende, dat zij niet hard moest spreken, terwijl zij wees naar een zijvertrek, dat haar en hem tot slaapvertrek diende. ‘San' joewanni noja?’ Ga naar voetnoot2 liet zij er met gesmoorde stem opvolgen. ‘Piki mi! mi goedoe!’ Ga naar voetnoot39 Onder allerlei gebaren en geluiden die droefheid, verontwaardiging, haat en wat al niet uitdrukten, hing Maria een tafereel op van de mishandelingen, die zij en heel de slavenmacht van den overste te verduren hadden. Om 't minste vergrijp werden zij afgestraft, op eene wijze dat zij soms zes, acht dagen in 't ziekenhuis, of in hunne woning moesten blijven. Zij had nog het minste te verduren. Maar oud en jong, niemand was veilig. De honden, de paarden hadden 't beter. Zij zou reeds lang zijn ontvlucht, maar wist niet waarheen. Een moeder had zij niet. En werd zij achterhaald en opgevangen, Missie wist het wel, dan wachtten haar geen gewone zweepslagen, maar zou zij misschien in een boom gehangen en duchtig gekastijd worden, om | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in de boeien gesloten, hare herstelling af te wachten of van dorst te moeten sterven. Wat lag er den overste aan gelegen of hij een slaaf meer of minder had. De soldaten noemden hem immers ook een beul voor zijn volk. Men kon denken hoe weinig hij zich om een armen Neger bekommerde. Nog niet lang geleden had hij haar laten afstraffen; zij had door pijn en smart de slagen niet meer kunnen tellen, totdat zij bewusteloos in haar huisje was gedragen. En toch was haar lijden niet te vergelijken met dat van anderen. Een Spaansche bok voor de man Negers was spoedig opgeloopen. ‘Sja!’ riep de oude en spuwde voor zich henen; ‘Da disi na wan Massera?! Sja!.... wan tigri Massera!! Poti! Poti foe Joe!’ Ga naar voetnoot1 De oogen rolden door haar hoofd en de gebalde vuisten nu eens naar den hemel geheven, dan weer vooruit gestrekt, getuigden dat wanneer de overste onder haar bereik en in hare macht kwam, hij alles had te vreezen en zijn leven groot gevaar liep. Langzaam strekte zij zich in al hare lengte uit en bleef een oogenblik stil liggen, als of zij nadacht wat te raden en wat te doen. Toen hief zij zich met zekere deftigheid op, en vroeg terwijl zij Maria strak in de oogen keek: a troe, San Joe verteri mi? Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maria sloeg de oogen neder en zweeg. Die vraag had zij niet verwacht. 't Was of eene inwendige stem zich liet hooren: Maria! gij liegt! Niemand dier familie heeft u, of iemand uwer lotgenooten ooit mishandeld. Die straffen zijn nooit bij den overste toegepast! Niemand heeft ooit, en dan nog bij groote in 't oog loopende wanbedrijven, meer dan vijfentwintig zweepslagen gehad. En dat de overste er u onlangs twaalf liet geven en op deed sluiten, was 't gevolg van uw schandelijk liegen, nadat gij een kristallen vaas hadt gebroken, waar gij de kamermeid Flora de schuld van gaaft, terwijl Rosalie en Mathilde tegen u moesten getuigen, omdat zij u uit de achtergalerij gade geslagen hadden. Toch herstelde zij zich spoedig, en antwoordde terwijl zij de handen kruiselings over de borst sloeg: troe - troe! Missie! mi sweri joe! Mi no lei. Ga naar voetnoot1 Het scheen dat de oude haar wantrouwde. Scherper nog dan te voren zag zij haar aan en liet er langzaam op volgen: ‘Joe lei, Sa! Joe wanni kori mi! Ga naar voetnoot2’ ‘Mi sweri joe, na mi Mama bere!’ liet zij er dezelfde beweging makende, snel op volgen. ‘Mi no kori joe, mi Missie!’ Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Joe habi monni?’ Ga naar voetnoot1 vroeg de oude met een haviksblik. ‘Keh!’ antwoordde zij droevig, terwijl zij de handen ophief het binnengedeelte geopend naar de oude gekeerd, ‘Ningre na potiman! Ningre no habi monni! Ningre kankisi fom-fom!’ Ga naar voetnoot2 ‘Ofi wan trawan Sani! Soleki swieties oopie, swietie moffo, speki, meti, kroossie, ofi wan mooi-mooi Sani,’ Ga naar voetnoot3 vervolgde de oude. ‘Sondroe datti mi no kan Jerepi. Libi na diri!’ Ga naar voetnoot4 Maria bedacht zich. Elken morgen moest zij als kokin met Mevrouw naar 't magazijn, om voorraad voor dien dag te halen. Dan zou zij ongemerkt in haar Koere Koeroe Ga naar voetnoot5 wel 't een of ander kunnen wegstoppen en zoodoende aan 't verlangen der oude voldoen. Bovendien, er was een plank in 't beschot los, beneden op den achtergrond, ter hoogte waar de ton met gezouten vleesch en zoo al meer stond,.... van die gelegenheid zou zij zich bedienen en, zij was gered. In een oogenblik was haar onderrok los, uitgetrokken en in de handen der oude overgegaan, als onderpand dat zij het verlangde verschaffen zou. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Na de gewone groete: ‘konnéti Missie! Sribi boen!’ beantwoord door ‘Konnéti Sa! Wakka boen!’ Ga naar voetnoot1 was Maria even geheimzinnig en langs den zelfden weg in hare woning terug gekeerd als zij gekomen was. Gedurende eenige avonden werd die wandeling herhaald, nimmer echter met ledige handen. In haar korf kon zij zelden iets verstoppen - en dan nog van weinig beteekenis. Mevrouw sloeg haar te streng gade en ging nimmer het eerste uit het magazijn. En als zij 't verliet werd de deur naauwkeurig door haar gesloten. Zij was er de vrouw niet naar om zich te laten misleiden. Maria had het meermalen beproefd, maar altijd te vergeefs. Meer dan eens zou dit vergeten en dat noodig zijn. Trouwens Mevrouw overtuigde haar al spoedig, dat alles in orde was. Maria had dus haar toevlucht moeten nemen, tot de opening in 't beschot. Maar ook dit werd ongedacht verijdeld. Op zekeren morgen had Mevrouw het benoodigde afgegeven en Maria weg gezonden. Toen zij alles nazag ontdekte zij tot hare verbazing dat de voorraad van vleesch, ja zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van de likeuren aanmerkelijk en spoediger verminderd was, dan naar gewoonte. Eensklaps valt hare aandacht op 't beschot, waardoor de hond bezig was binnen te dringen. Nu ging er haar licht op. Edoch zij zweeg, riep James, maakte er hem opmerkzaam op, en.... eenige oogenblikken later was alles door hem in de beste orde gebracht. Dienzelfden avond was Maria bij de oude en drong er ten sterkste op aan, dat deze hare beloften zou vervullen. - Zoo niet, dan zou zij haar aan Massera verraden en te kennen geven, dat zij gestolen goed in huis had. Massera Fiskari Ga naar voetnoot1 zou haar dan wel weten te vinden. Sedert lang toch had men reeds op haar het oog gehad. Maria waagde er een pak Ga naar voetnoot2 aan. Zij zou 't zelve aangeven aan haren Massera en hem zeggen, dat zij 't opzettelijk zoo had aangelegd om de oude in den strik te doen loopen. Niemand op 't Kombé of in de stad die haar vertrouwde. leder hield haar voor een slecht en gevaarlijk schepsel. Tegen die bewering was Affiba niet bestand. Zij stond op, liep naar 't seibord, haalde een klein apothekersfleschje voor den dag, gevuld met eenig vocht van vuilachtige kleur en overhandigde het haar, met den raad er in de koffij of chocolade van te mengen. Maria kon zeker zijn dat men haar volstrekt niet meer zou mishandelen. ‘Foe datti ibriwan soema ben kisi wan houtoe hempie,’ Ga naar voetnoot3 vervolgde zij grijnzende. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Beide verlieten elkander. De een brommende dat zij niets meer te hopen had, en de andere wel tevreden en hoogst voldaan, dat zij haar wraak naar hartelust zou kunnen koelen. Maar op wien?.... dat was de vraag. Het aan Affiba verhaalde was, voor 't meerendeel schandelijke onwaarheid. Daar was Maria niet alleen van overtuigd, maar ook al had zij gelijk, dan bezat zij toch den moed niet om het gansche huisgezin van den overste te vergiftigen. Zij was wel dikwijls om hare ondeugden en misdrijven gestraft. Maar 't was verdiend. En bij andere Meesters vergeleken was de hare zachtaardig en werd zij door hem met groote verschooning en zeer genadig behandeld. Intusschen had zij 't minder op de familie gemunt dan op Rosalie; dat proddo-Missi Ga naar voetnoot1 zoo wel een' slavin als zij, die in de bottelarij mocht eten wat van Massera's tafel kwam - die in de bottelarij mocht wasschen, stijven, strijken, die niet zoo als zij in de Negerhuizen, maar op pikien-Missie's Ga naar voetnoot2 kamer sliep en als een halve dame gekleed ging, nooit spel Ga naar voetnoot3 had en het oog op de vrouwelijke bediening moest houden. Dat had in de hevigste mate haar afgunst en wraaklust opgewekt. Op allerlei wijze had zij 't beproefd en van allerlei middelen zich bediend, om haar te vernederen, straf te doen oploopen en uit de gunst van Massera en Missie te verdringen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onlangs zou het haar gelukt zijn, met dien porceleinen schotel dien zij had laten vallen en gebroken was. Maar pikien Missie had op haar eerewoord verzekerd dat Rosalie geen schuld had, en Maria hem den stoep naar koekeroe hosol Ga naar voetnoot1 afgaande had gebroken. Was pikien Missie er niet geweest, dan was toen de kans schoon geweest om haar de slagen te bezorgen, die zij gehad had. Ofschoon niet wetende wat het fleschje inhield begreep zij toch dat het niet anders kon zijn dan vergift. Zij zou de familie wel willen sparen, maar dan kon zij het slachtoffer van haar wraak niet treffen. Die gebruikte nooit iets beneden. Haar besluit was spoedig genomen. 's Zondags uit de kerk komende, 't zij er gezelschap was of niet, werd er altijd chocolade gedronken. Als kokin kookte zij die en bracht haar in den ketel in de bottelarij. Rosalie deed er daar het noodige bij en vulde de kopjes, die op het zilveren presenteerblad door den foetoeboi Ga naar voetnoot2 naar boven werden gebracht en rond gediend. In de keuken zou zij haar slag slaan. Werd de zaak onderzocht, en kwam er iets aan 't licht - welnu! dan was zij vrij van alle vermoeden. De schuld moest op Rosalie vallen, die met de toebereiding van 't een, zoo wel als van het ander was belast. De uitslag kon niet raadselachtig zijn. Zij zou haar doel bereiken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Kraboe-dagoe mi sa kiri joe! Joe Rosalie!’ Ga naar voetnoot1 riep zij half waanzinnig uit. Die woorden overluid en bij herhaling in haar vertrekje uitgesproken waren gehoord, door den ouden getrouwen James, die zeer goed bekend met het dienstpersoneel, al spoedig begreep dat er verraad broeide. Niemand was in zijne schatting tot allerlei laagheden en ondeugden, zoo in staat, als de huichelachtige, luie en oneerlijke Maria. Zijn Argusblik had zeer goed doorzien, waar het beschot in 't magazijn aanleiding toe gegeven en wie zich die gelegenheid ten nadeele van Massera ten nutte had gemaakt. Van jongs af had hij haar gewantrouwd, omdat zij in woord en daad zich gedurig berispelijk gedroeg. Massera en Missie waren veel te inschikkelijk geweest. Hij begreep al zeer spoedig wat zij bedoelde en van nu aan nam hij zich voor, hare gangen met de meeste nauwkeurigheid gade te slaan. Den volgenden avond bleek het hem reeds dat zijn vermoeden niet ongegrond was en er een onweder broeide, dat de noodlottigste gevolgen kon hebben. |
|