Aya Sofia
(1886)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
XI. Sage.aant. | |
[pagina 127]
| |
Aya Sofia, somber
Bedekt uw hooge dom,
Gelijk een grafgesteente
't Verleden kil en stom.
Uw hooge hallen fluistren
Stil tot uw zuilenrij
Van lang vervlogen dagen
En 's doodes dwinglandij.
Soms speelt om grauwe zerken
Een vlindertje zijn spel,
Soms jubelt op de graven
Een vogel frisch en hel;
| |
[pagina 128]
| |
Zoo zweeft soms door uw koepel
In stillen morgenstond
Op lichte, gouden wieken
Een blijde sage rond.
Toen op dien dag der dagen
De woeste Turkenschaar
Voortstormend was gedrongen
Aan 't gouden hoofdaltaar,
Toen vierde een grijze priester
De vleklooze offerand,...
Maar vele zwaarden blonken
En ruw greep meenge hand.
De zwaarden zonken neder,
De handen tastten rond,...
De priester was verdwenen,
Geen, die hem wedervond,
| |
[pagina 129]
| |
Geen, die hem weêr aanschouwde
Hier in dit aardsche licht...
Maar eenmaal zal hij komen,
Ten dage van 't gericht,
Als van u is genomen
De namelooze schand,
Dan zal hij blij voleinden
De vleklooze offerand;
Dan zal hij blijde zingen
In vrijheids morgenrood:
‘De Christus is verrezen,
Verrezen van den dood!’
Dan zingen uwe hallen,
Aya Sofia, 't na,
Dan jubelen uw zuilen
Hun blij Alleluja!
| |
[pagina 130]
| |
Dan breken ook de spitsen
Der stomme minaret,
Naast uwe koepelkronen
Als wachters neêrgezet;
Dan komen weêr de volken
Met klinkend feestgeruisch,
Dan straalt weer op uw heuvlen
Het zegepralend kruis.
‘Wat leefde door den Heere
Vergaat in de eeuwen niet!’
Zoo zingt op alle graven
Gods vogeltje zijn lied.
|
|