Aya Sofia
(1886)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 107]
| |
X. De Val.aant. | |
[pagina 109]
| |
Leen mij uw harp, o zanger van Ferraren,
Wiens lied een kroon om Godfrieds slapen weeft,
In 't smeltend spel van wiens fluweelen snaren
Armide koost, Herminia herleeft,
Maar door wiens dicht des oorlogs donders varen
Als van den strijd de zwoegende aarde beeft,
Leen mij uw harp: een wereld is gevallen,
Die heugenis moet in uw toonen schallen.
Neen, leen me uw stem, Jerusalems profeet,
Die voor uw oog haar muren reeds zaagt scheuren,
Die der verwoesting komend jammerleed
Gemaald hebt met des ooggetuigen kleuren,
| |
[pagina 110]
| |
Beweend hebt met uw tranen, brandend heet;
Hier valt een stad waar werelden om treuren!
Laat langs haar puin uw forschen klaagtoon slaan:
Byzantium gevallen en vergaan!
Vergaan, vergaan! Hij had zijn eed gezworen
Die Mahomed, die des Profeten naam
Kon vordren als den zijnen, uitverkoren
Tot Allahs eere en Christus' schand te saâm;
Hem zou de stad der Caesars toebehooren,
Nog voor de daad verkonde 't reeds de faam;
Zoo spelt den storm uit bliksemzwangre sferen
Der vooglen heir dat over de aard komt scheren.
Hij had gepeinsd, gewogen en zijn kracht
Gemeten in de lange en slepende uren,
Als hij, een wakende in den zoeten nacht,
Het oog gevest hield op de trotsche muren,
| |
[pagina 111]
| |
Der koepels en paleizen gouden pracht;
De wachter daar bespeurt geen legervuren,
Kalm is de kust, de golven zwijgen stil,
Maar Mahomed zweert zich zijn eed: ‘ik wil!’
Hij heeft gewild; zijn roode tentgordijnen
Zijn nu ontplooid op Europeeschen grond,
En van de zee trekt zich in lange lijnen
Tot 's Horens voet het wereldleger rond,
Dat sidderend zijn Sultan ziet verschijnen,
Daar 't maar te zeer den fellen blik verstond,
Dien duizenden in 't éene woord vertalen:
‘Ik breng den dood, kunt gij niet zegepralen.’
Het is een wilde, een woeste wemeling,
Heel Azië gaf zijn horden en zijn scharen,
Zoover de stem van Allah's boden ging
Kwam alles om den Sultan zich vergâren;
| |
[pagina 112]
| |
Rondom zijn tent sluit zich de breede kring
Der onbedwingbre en trotsche Janitsaren
Elk als een reus, zoo forsch en hoog van stal,
Nog machtiger door tucht, dan door getal.
Maar niet alleen in zijner krijgers grepen
Houdt Mahomed Byzantium gekneld;
‘Vertrouw geen zee, geen wiegelende schepen’
Zoo heeft de mond der wijzen eens gespeld,
Hij deed zijn booten over de aarde slepen
Ter haven, en dus dwong hij haar geweld;
De heuvlenrij draagt zijn metalen monden,
Die, zwijgend nog, dood en verwoesting konden.
Hoe lang hoort gij die boodschap van den dood,
O Keizerstad, reeds door uw luchten zweven?
Uw stemme klonk zoo siddrende in den nood,
Die 't kloekste hart van wreeden angst deed beven;
| |
[pagina 113]
| |
Geen, die u troost, geen, die u hulpe bood,
Verweesd staat zij, die allen heeft begeven;
Ontwaakt in 't eind weêr de oude heldenaard
En kust gij als uw laatsten vriend het zwaard?
Helaas, helaas, 't zijn de oude vechterijen
Vol ijdlen waan en grijzen kindertrots,
't Is de oude sleur van valsche vleiereien,
Sirenenzang omruischende de rots,
't Is feem'len hier en daar wanhopig schreien
Of manke list in 't reuzenspel des lots;
Helaas, helaas, de Byzantijnen droomen,
Als aan de kim hun jongste dag gaat komen.
Helaas, helaas, de dood rameit de poort,
Zij trachten nog hun schatten saam te garen,
Te bergen in dit onherbergzaam oord;
Zij geven acht op ijdle monnikscharen
| |
[pagina 114]
| |
Die jammren om den wreeden zielemoord,
't Latijnsche brood op Gods gewijde altaren!
Geen bede ruischt, 't is alles leeg en stom,
Aya Sofia, in uw heiligdom!
Een man verheft te midden van die slaven
Zijn heldenstal; gegroet, gij Constantijn,
Een heldennaam wordt in uw graf begraven,
Een heldengraf zal uwe glorie zijn!
Gij, adelaar te midden van die raven,
Wat leed uw ziel een ongekende pijn,
Toen ge in dien drom met kruipend bloed in de aadren
Het nakroost zocht der grijze heldenvaadren.
't Is grootsch en schoon der wereldfeiten loop
Te dwingen in de banen der historie,
Voor d'eigen naam den wonderbaren doop
Te winnen der onsterfelijke glorie, -
| |
[pagina 115]
| |
Maar streven, strijden, sterven zonder hoop,
Te derven zelfs de scheemring der victorie,
Geen heldendeugd, die hooger steig'ren kan:
In 't zelfvergeten zegepraalt de man.
Die zegepraal mocht gij u stout verwerven,
O Constantijn, - werp vrij uw purper heen,
In 't purper zult ge, een echte Cesar, sterven,
Uw heldenbloed ompurpert uwe leên;
Een zwaren last moest met uw naam gij erven,
Maar luid verkondt de faam op uwe schreên:
In Constantijn kwam hier een zonne stralen
In Constantijn ging hier een zonne dalen!
O dag van toorn, o jammervolle dag,
O dag zoo vol van namelooze ellende
Dien menig oog, half-brekend, naadren zag,
Als 't oordeel Gods, dat geen genâ meer kende,
| |
[pagina 116]
| |
O dag, waarop geen morgen volgen mag,
De dood eens volks en eener wereld ende,
O dag van toorn, o jammervolle dag,
Geen menschentaal vertolkt uw rouwgeklag!
Blij blonk de zon in de uchtendpurperglansen
Kleedde aarde, lucht en zee in gouden dos,
Daar brak de dood uit duizend aarden schansen
Met donderknal en roode vlammen los,
Een zwarte wolk omhulde muur en transen
En in de wolk bewoog zich tros op tros
Van krijgers golvende als de wilde baren,
Wier schuim de orkaan in wolken op doet varen.
Hoe dreunt de lucht: ‘La Allah illah la!’
De breede rij vuurbrakende kanonnen
Brult donderend der krijgers kreten na,
Steeds voortgestuwd in slingrende kolonnen,
| |
[pagina 117]
| |
Steeds zwellende of de voorspits ook vergâ;
Niets stremt de vaart, die eenmaal is begonnen,
De gracht is diep, geen keert er ooit terug,
Van lijken bouwt zich Mahomed een brug.
De duizend gaan, de duizenden verdwijnen,
De kruiddamp voert hun ziel ten paradijs,
De derwish ziet de zaalgen reeds verschijnen,
In 't strijdrumoer gewerd hun de eereprijs,
Zie, Allah wenkt en glimlacht tot de zijnen,
Der Houris lied weêrklinkt op wulpsche wijs,
In levensstroomen wasschen zij de wonden
Van wie den dood als Allahs knechten vonden.
Maar onverwrikt rijst nog de grijze wal,
Hoe beukend ook de menschenzeeën bonzen;
Zie, Constantijn staat met zijn dappren pal
Of kogels reegnen, pijlen nedergonzen;
| |
[pagina 118]
| |
‘Houdt stand, houdt stand, de vijand gaat ten val’
Zoo klinkt zijn stem: ‘Gods Engel is met de onzen’
En kalm en fier voert hij zijn weingen aan
Om, strijdend steeds, hen vorstlijk voor te gaan.
Zoo staat de leeuw, geprest door jagerbenden,
Met d'ijzren klauw geworteld in den grond,
De schichten schudt hij brullend van zijn lenden,
De breede borst toont nog geen enkle wond,
Zijn reuzenkop werpt bij 't ontstuimig wenden
En hier en ginds den jammerenden hond,
Maar iedere worp bezorgt hem nieuwe wonden,
De leeuw verdwijnt in 't wriemelen der honden.
Nog houdt hij stand, mijn keizerlijke leeuw!
Gedoemd ten dood is wie hem durft te naadren;
Trots priesterwoord en buldrend krijgsgeschreeuw
Verstijft het bloed den Muzelman in de aadren;
| |
[pagina 119]
| |
Eén held vertraagt den ijzren gang der eeuw,
Eén hand weêrhoudt de pletterende raadren,
Uw zegekar is hier een grens gezet,
Uw vaandel valt, vermeet'le Mahomed!
En Mahomed, of hij het smalen hoorde,
Liet nu zijn blik langs 't wijde slagveld gaan,
Zijn tijgerblik, waarin een hartstocht gloorde,
Die vlammend straks een wereld om zou slaan;
Luid klonk zijn stem, die door den kruiddamp boorde,
Door 't buldren van den ziedenden orkaan:
‘Daar ligt de stad, ze is u in al haar glorie,
Hier wacht de dood, - vooruit en ter victorie!’
Scherp sloeg zijn spoor 't reeds steigerende ros,
Zijn strijdakst flitste in bliksems om zijn slapen,
Voort ging het, voort, de stalen teugels los, -
Wie wijken vallen voor zijn moordend wapen,
| |
[pagina 120]
| |
In rooden gloed straalt nu zijn veldheersdos,
Heel de Islam schijnt in dezen man herschapen;
Neen, Patmos' ziener zag éens door de lucht
Dien ruiter varen op zijn vlammenvlucht.
Gelijk een wolk van uitgevaste gieren,
Gebroken door der tralies stalen rij,
Met schellen kreet de ruimten in gaat zwieren,
Het vlammend oog vol hongerrazernij,
Zoo stormen tot den dood of 't zegevieren
Der Janitsaren duizenden voorbij,
Den Sultan volgend, neen, met felle sprongen
Den Sultan voor door hooger macht gedwongen.
Dat is de storm, de stormwind van den dood!
Byzantium, uw laatste helden vallen,
De vlammen rijzen uit der aarde schoot,
De steenen worstlen met de duizendtallen,
| |
[pagina 121]
| |
Te laat, te laat! daar jubelt, bloedig rood,
Hassan de reus op uw gebroken wallen,
Een stortvloed springt hem onweêrstaanbaar na,
De juichkreet schalt: ‘la Allah, illah la!’
‘Christe eleison’ galmt het langs uw wanden,
Aya Sofia, als een stervenszucht;
‘Christe eleison’ smeekend gaan de handen,
En grijpen, als van zinkenden, de lucht;
Och, verder, verder gaan der hope stranden
Van 't starend oog als spottend in hun vlucht;
‘Christe eleison,’ duizend stemmen schreien
De koepels langs en hooge zuilenreien.
Het is een volk, dat bidt in stervensnood:
‘Erbarming, Heer, erbarming en genade!
Ligt onze zonde in al haar schande bloot,
Komt onze rouw na zooveel schuld te spade,
| |
[pagina 122]
| |
Uw heiligheid is eindeloos en groot;
Dek onze schuld met uwe doodenwade!
Gekruiste God, wees onzer jammren tolk,
Christe eleison, Heere, spaar uw volk!’
‘Christe eleison!’ bidt in hooger sferen
Een heilige, een onsterfelijke stoet;
't Is Constantijn, die Christus triomfeeren,
Helena, die Zijn kruis herrijzen doet,
Gregorius, Johannes, aan des Heeren
Alheilig Woord getrouw tot aan het bloed,
En duizenden met glorievolle namen,
‘Christe eleison’ bidden zij te samen.
Maar in des Vaders eeuwig stralend licht
Staat de Engel met de weegschaal hoog geheven,
Waarin der volken schuld en eere ligt;
Der schulden schaal gaat lager, lager zweven
| |
[pagina 123]
| |
En als bazuinklank dreunt het Godsgericht:
‘Gij hebt den geest gelasterd, die het leven
Draagt in Zijn liefde en kracht en majesteit,
De geest des Heeren spreekt: gerechtigheid!’
Gerechtigheid! 't Is of de bronzen deuren
Een woeste zee komt beuken slag op slag,
De beê verstomt, de bleeke scharen sleuren
Ten altaar zich bij 't jammrend wee en ach;
Slag dreunt op slag, de bouten kraken, scheuren,
Fel, bloedrood stroomt langs halle en dom de dag,
De doodskreet gilt, de zegetonen klaatren
Als 't donderen der losgebroken waatren.
En op den drempel rijst nu Mahomed
Op 't witte ros, hoog stralend in zijn glorie,
Hij buigt het hoofd en murmelt zijn gebed..
't Is alles stil, de veder der historie
| |
[pagina 124]
| |
Rust in haar hand en wacht de alhooge wet...
Daar heft de Sultan 't hoofd omhoog: ‘Victorie!’
‘Victorie’ schrijft zijn bloedig roode hand,
Aya Sofia, op uw gouden wand.
Oneindig, Heer, zijn uw gerechtigheden,
Uw waarheid en uw wijsheid zonder end;
Wie zal met u in twistgedingen treden,
Wie, die uw weg, wie die uw oordeel kent?
U roemen met de puinen hier beneden
De sterren aan het stralend firmanent
In 't éene lied, vol jubelen en beven:
‘O God van Recht, o God van liefde en leven!’
|
|