Aya Sofia
(1886)–H.J.A.M. Schaepman– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
II. Anthoesa.aant. | |
[pagina 12]
| |
‘.... Anthusa im goldnen Gewande,’ | |
[pagina 13]
| |
Een wonderbare wereld
Doemt op voor ons gezicht,
In gouden golven dartelt
Een oceaan van licht,
Neerstroomend van den hemel,
Doorzichtig, warm en hel,
En gouden wolken wassen
Weêr uit der baren spel,
Uit blinkend blauwe baren
Van zonnegoud doorgloeid,
Wier vonkend zilver pluimsel
Met zonnestralen stoeit.
| |
[pagina 14]
| |
Een breede gouden sluier
Golft van d'azuren boog
En hult in lichte plooien
't Van zonlicht dronken oog;
't Schouwt in dien gouden nevel
De wonderbare kust,
Waar bij der golven streelen
De schoone Anthoesa rust.
Eens bouwde op zeven heuvlen
Haar Romulus een troon,
Sloeg om de blonde lokken
De fierste stedekroon,
Wierp aan haar voet de wereld
En liet haar schoonen naam
Door alle talen klinken
Als liefde en kracht te saâm.
| |
[pagina 15]
| |
Maar op zijn zegewagen
Ontvoert haar Constantijn:
‘Hier aan mijn gouden Horen
Hier zal Uw zetel zijn.
Hier waar mijn zeven heuvlen
Zich rijen langs den vloed,
Waarin de heemlen kaatsen
Met blauw en zonnegloed;
Waar Azië en Europe
Gebaad in éenen glans,
Dan naderen, dan wijken
In slingerenden dans;
Waar oude wereldsagen,
Op lichter wieken vlucht,
Met murmelen en ruischen
Rondstoeien door de lucht.
| |
[pagina 16]
| |
Waar zich de zwarte golven
In kringelenden loop
Voortspoeden om te ontvangen
Der blijde zonne doop,
Waar schoonheids zachte luister
Zich huwt aan eeuwge kracht,
Hier zal Anthoesa rusten
In keizerlijke pracht.’
Veel eeuwen zijn vervlogen,
Aan 't Byzantijnsche strand
Staat nog Anthoesaas zetel
Gevest door keizers hand;
Veel eeuwen zonken neder
Langs dezer heuvlen top,
Maar iedre morgenzonne
Beurt weer die eeuwen op,
| |
[pagina 17]
| |
Werpt over de oude veste
Den rozig gouden blos,
En hult ze in lichte stralen
Der eeuwge jonkheid dos.
O stad der Constantijnen,
Door Constantijn gesticht,
Door Constantijn verloren
Bij 't bloedig wraakgericht,
Hoe blijft gij altijd toonen
Een onverganklijkheid,
Gekroond met zonneglanzen
In speelsche majesteit!
Hoe houdt gij aller blikken
Door uwe gratie vast,
Trots al het stof der eeuwen
Uw heuvlen opgetast!
| |
[pagina 18]
| |
De glorieën verbleeken,
De kracht vergaat in 't niet,
De heugenissen sterven
Van 't koninklijke lied,
De onsterfelijke namen
Verzinken in den nacht,
In dwergen gaat verdwalen
Der helden hoog geslacht,
Steeds rijst de jonge Zonne
In 't jonge morgenrood,
En strooit haar gouden paarlen
In aller bloemen schoot;
En heerscht de Dood almachtig
Langs heel het wereldrijk,
De Schoonheid leeft volkrachtig
En lacht onsterfelijk.
| |
[pagina 19]
| |
Maar in de wolk van stralen
En 't slui'rend zonnelicht,
Grijnslacht toch der Verdelging
Vaalkleurig aangezicht,
En door de stad der steden,
Die eeuwig bloeien zou,
Sluipt toch dat drietal zustren,
De nood, de schand', de rouw.
In 't grillig spel der bochten,
Vol dartlen zwier en lust,
Zoekt moede machteloosheid
De loome, lange rust.
Op ieder van die heuvlen,
Met krans op krans gekroond,
De schaamtelooze ellende
In geile naaktheid troont;
| |
[pagina 20]
| |
Mocht ge eenmaal in de stralen
Van 's Kruises glorie staan,
Anthoesa, op uw voorhoofd
Vlamt nu de halve maan.
Bij 't wisselen en weemlen
Van 't wonderbare licht,
Welft zich een hooge koepel
In 't gouden vergezicht,
Zoo zwaar, zoo zwart, zoo somber,
Een schaduw, reuzig groot,
In 't midden van de zonne
Geworpen door den dood.
Ja, 't is des Doodes zetel,
Ja, 't is der eeuwen graf,
Dat teekent aan de luchten
Zijn donkre lijnen af;
| |
[pagina 21]
| |
Onzichtbaar, in gezichten
Toch zichtbaar, zweeft een drom
Gestalten van 't verleden
Droef om der dooden dom,
Van 't lot der schoone stede
Verhaalt hun talloos tal,
Van al haar heerlijkheden
En van haar wreeden val;
In breede, bonte scharen
Gaan weemlend zij voorbij, -
Vertolk ons hunne daden,
Aya Sofia, gij! -
|
|