De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Fin de siècle als nieuw begin.
| |
[pagina 578]
| |
Brouwershaven, De Ruyter in Vlissingen, Rembrandt en Vondel in Amsterdam, Coster en Hals in Haarlem, Jan van Schaffelaar in Barneveld. Lokaal patriottisme en nationaal gevoel vullen elkaar eerder aan dan dat ze op gespannen voet staan. Dit tekent het weinig problematische karakter van het nationale besef in Nederland. De Denkmalswut in Duitsland leert een heel andere les. Als daar tussen 1900 en 1910 zo'n vijfhonderd monumenten over het nieuwe keizerrijk worden uitgestrooid voor steeds weer dezelfde Bismarck van steeds weer dezelfde architect Wilhelm Kreis - de karakteristieke stompe BismarcktorensGa naar voetnoot5 - hebben we te maken met een hang naar eenheid, uniformiteit en identificatie met één held, die juist de projectie lijkt van de grote onzekerheden van een verspätete Nation. In Nederland gelden veeleer de tradities van een al lang vanzelfsprekende nationaliteit,Ga naar voetnoot6 ook al is de vormgeving daarvan steeds aan verandering en herijking onderhevig. Als ik het goed zie heeft Verwey zijn helden neergezet in drie concentrische cirkels, figuurlijk gesproken dan. Op de plaatselijke favoriet Gijsbrecht van Aemstel volgen de nationale grootheden Maurits en Oldenbarnevelt. Het samen optreden van dit tegenpolige duo kan men al sinds de zogenaamde ‘nationalisering’ van de Bataafse Revolutie rond 1800 als een teken van nationale verzoening opvatten - al zegt Verwey dat zelf niet. Juist de door allen gedeelde herinnering aan de tweedracht van het verleden gaf de inmiddels bereikte nationale eendracht dan extra glans.Ga naar voetnoot7 Deze beide figuren zijn evenwel niet uitgevoerd. Misschien omdat men het toch wat vreemd vond een martelaar samen met zijn beul af te beelden. Of, zoals wel is gesuggereerd, omdat Amsterdam traditioneel noch met Den Haag (Oldenbarnevelt) noch met Oranje (Maurits) veel ophad.Ga naar voetnoot8 Uit Verweys motivering bij deze twee figuren blijkt trouwens dat hij hier nog een andere les wilde leren. Oldenbarnevelt verdiende zijn beeld niet alleen als ‘man van statengronding en staatsbeleid’, maar tevens als grondlegger van de Oost-Indische Compagnie. En Maurits kreeg als vorst en veldheer een extra legitimatie doordat de vorsten van Java hem als een koning zagen. Beide helden krijgen dus een expliciet koloniale kleuring. En dat geldt helemaal voor de twee die het wél tot beeld gebracht hebben: Hugo de | |
[pagina 579]
| |
Groot en Jan Pietersz. Coen. De cirkel, eerst lokaal, later nationaal, wordt nu wereldwijd getrokken. Grotius werd vereeuwigd als theoreticus van het mare liberum, het recht van de vrije zee, de onbelemmerde handel en scheepvaart die - dat werd ook nog opgemerkt - vooral op Engeland bevochten moest worden. Bij Coen ten slotte, de man van de daad, de stichter van Batavia, putte Verwey zich uit in superlatieven over deze ‘held’ en ‘geboren soeverein’ die in Indië nodig was, ‘deze begeesterde met zijn breede gebaar, zijn omspannenden blik, zijn aanjagenden hartstocht en zijn koninklijken overwinningsdrang’. Het mag duidelijk zijn dat Verwey niets wilde weten van de ook toentertijd niet ongebruikelijke kritiek op Coen: ‘Wat spreekt men van de wreedheid van dien hardvochtige. Alsof er geen oogenblikken in het leven van de volken zijn dat in den levenden hartstocht van één sterveling zich al het levenswaardige koncentreert.’ Dat Verwey veel belang hechtte aan helden en grote mannen in het verleden had hij al eerder doen blijken in zijn kritiek op Fruin. Die schreef naar zijn smaak te zeer de geschiedenis van de middelmaat.Ga naar voetnoot9 In Verweys programma gaan nationale waarden en universele beginselen samen in een evolutionistisch perspectief. Daarbij passen namen als Hegel, Marx en Darwin.Ga naar voetnoot10 Maar waar het mij nu vooral om gaat is dat de bezetting van zijn pantheon in hoge mate typerend is voor de inhoud en het karakter van het Nederlandse nationalisme in het fin de siècle.Ga naar voetnoot11 Het meest duidelijk is het via de omweg van de koloniën hervonden nationale zelfbewustzijn en de onvervalst imperialistische toonzetting die dat in de laatste decennia van de negentiende eeuw heeft gekregen.Ga naar voetnoot12 Daarmee samenhangend het in Grotius geëerde legalisme, ofwel internationalisme als de vorm bij uitstek van Nederlands nationalisme, zoals wel is gezegd.Ga naar voetnoot13 En dit alles ten behoeve van de Beurs, een tempel van Mammon ongetwijfeld, maar knap vermomd als progressief geïnspireerde gemeenschapskunst. Bij al het gefilosofeer over de wisselwerking tussen handel en vrijheid, tussen nationaliteit en kosmopolitisme, is dit Gesamtkunstwerk vooral ook een lofzang op Nederland in het | |
[pagina 580]
| |
tijdperk van het moderne imperialisme. Gemeenschapskunst en vaderlands gevoel vloeien hier harmonisch in elkaar over: het typische imperialisme-Nederlandse-stijl blijkt in de gemeenschapskunst ook inderdaad een eigen stijl te hebben gevonden. | |
Een Breukvlak vol optimismeIn beschouwingen over het Nederlandse fin de siècle is al vaker gezegd dat de uitgaande eeuw in Nederland meer werd beheersr door gevoelens van optimisme dan door een stemming van ondergang en decadentie, hoezeer beide misschien ook in elkaar grijpen. Ik ben het daar volmondig mee eens. Natuurlijk: wie Couperus leest, waant zich in een wereld van verwekelijking. En ook de elders zo populaire metafoor van een zieke zo niet zenuwzwakke samenleving waar dringend aan gedokterd moest worden, was in Nederland niet onbekend.Ga naar voetnoot14 Maar waar dat degeneratiediscours in andere landen verband hield met hoofdtrekken van het nationale zelfbeeld, lijkt dat in Nederland veel minder het geval. In Frankrijk, dat het fin de siècle zijn naam gaf in de zin van een unhappy end, was degeneratie het ziektebeeld van een land dat aan permanente revolutiekoorrs scheen te lijden.Ga naar voetnoot15 In Italië werd de spanning tussen de papieren eenheid van de nieuwe nationale staat en de hopeloos verbrokkelde realiteit ingenieus verbonden met theorieën over schedelmeting en criminaliteit. Want zelfs in het kwaad was Italië geen eenheid, verzuchtte Lombroso: ‘L'Italia, adunque, non è fusa nemmeno nel male.’Ga naar voetnoot16 In Nederland zag een arts als Van Eeden zichzelf soms zitten aan het ziekbed van de samenleving. En niet toevallig was Addy van der Welcke, de held van de laatste generatie uit Couperus Boeken der kleine zielen (de Nederlandse Buddenbrooks) een psychiater. Maar in Nederland was decadentie misschien toch vooral - of hooguit - een middel om klassenverschillen te stileren en te accentueren.Ga naar voetnoot17 Dit wil overigens niet zeggen dat het nuchtere Nederland van nature ongevoelig zou zijn voor verval. Integendeel, in eerdere periodes stonden nationale zelfanalyse en ondergangsdenken juist in nauw onderling verband. Uiteraard vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen het moderne nationalisme werd uitgevonden, in Nederland verwoord in termen van een authentiek vervalsdiscours. Het prediken van verval werd toen beschouwd als de beste methode om de natie tot nieuwe grootheid te prikkelen. Ook in de cultuurkritiek annex opwekkingsbeweging van de jaren 1830 en 1840 gingen ondergangsgevoelens en opgeklaarde denkbeelden vaak | |
[pagina 581]
| |
hand in hand. Maar juist in de laatste decennia van de negentiende eeuw was het nationale zelfbewustzijn sterk toegenomen en het schrikbeeld van verval goeddeels overwonnen. Bij mijn poging enkele facetten aan te duiden van het Nederlandse nationalisme in het fin de siècle heeft het breukvlakconcept van Jan Romein als uitgangspunt gediend. Het leek echter niet zinvol zijn nationalismethese al te nadrukkelijk toe te passen op, of te toetsen aan het geval Nederland. Het probleem dat bij Romein centraal staat, is de crisis van de liberaal-burgerlijke samenleving, die aan het eind van de eeuw haar hoogtepunt meemaakte om daarna onontkoombaar neer te gaan. Wat hij neonationalisme noemt, dat wil zeggen het verhevigde en met name nu ook in de onderste bevolkingslagen doorgedrongen (en daarmee integrale) nationalisme, wordt gepresenteerd als één van de antwoorden op die onzekerheidscrisis. Het zou daartegen althans een schijn van zekerheid kunnen bieden. Om de gedachten te bepalen hier enkele passages uit het Breukvlak: ‘De bourgeoisie’, aldus Romein, ‘voelde zich rond 1900 zelfverzekerd, niet meer bedreigd door machten uit het verleden en nog niet door die der toekomst.’Ga naar voetnoot18 Het fin de siècle in de zin van ondergangsgevoel is zelfs meer een pose dan een feit geweest. Maar geheel in de stijl van RomeinGa naar voetnoot19 is het hoogtepunt tegelijk, en misschien zelfs vooral, het begin van de neergang: de omslag komt eraan. Van die ‘inzettende onzekerheid der Europese bourgeoisie’ is neonationalisme een product.Ga naar voetnoot20 En met dat neonationalisme is overdreven nationalisme, chauvinisme, dan dominant geworden. Het hoofdstuk in kwestie heet ‘De erfenis van Chauvin’, naar de grenadier van Napoleon die, hoewel zeventien maal gewond, als een zombie bleef doorvechten voor zijn vaderland en de hele negentiende eeuw een bron is geweest voor steeds nieuwe legendevorming. (Het laatste nieuws van het Chauvin-front is overigens dat de goede man waarschijnlijk nooit bestaan heeft en daarmee dus een klassiek voorbeeld is van invention of tradition.Ga naar voetnoot21) Het ‘totalitaire’ nationalisme speelde rond 1900, aldus Romein, een belangrijke rol bij het ontstaan van het moderne militarisme, protectionisme en imperialisme. Het probleem van de herkomst van dit virulente nationalisme wordt dialectisch opgelost. Eerst waren er de positief gewaardeerde emancipatie en het opnemen in de natie van kleine burgers en arbeiders. Maar onzekerheden en een hang naar bescherming maakten deze halfbewuste massa's ontvankelijk voor demagogische propaganda. ‘En zo kantelde de progressieve onder- in een regressieve bovenstroom om.’Ga naar voetnoot22 Daarmee was het neonationalisme dan ‘tegelijk regressief [...] en progressief, een geloof dat wetenschap trachtte te worden en bijgeloof werd’.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 582]
| |
Los van de vraag of Nederland rond 1900 eigenlijk wel past in het patroon dat Romein hier schetst, is het zeker zo dat Nederland op het breukvlak, ja zelfs bijna op de breuklijn van beide eeuwen, een fel nationalisme kende dat een groot deel van het land in zijn greep had. Deze eruptie werd sterk gestimuleerd door de Tweede Boerenoorlog die eind 1899 uitbrak, maar was zeker niet alleen daarvan het product. Daarnaast waren er bijvoorbeeld de uitbundige uitingen van Oranjesentiment bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina in september 1898. Zonder een diepere betekenis aan eeuwwenden te hoeven toekennen, is het vanuit het perspectief van het nationalisme in Nederland in elk geval zinvol het fin de siècle heel letterlijk te nemen. Mijn voorbeelden zal ik dan ook bij voorkeur ontlenen aan de jaren 1898, 1899 en 1900, het laatste jaar van de oude eeuw waarop trouwens ook Romein zich vaak concentreert. | |
OranjesentimentAls we Oranjesentiment mogen beschouwen als een vorm van nationale wijgevoelens, dan gedijden die rond de eeuwwende als nimmer te voren. In dit opzicht had nog maar enkele jaren eerder een duidelijke omslag plaatsgevonden. Nederland bezat nu een jonge adorabele koningin. Zij was een verademing vergeleken bij haar onmogelijke vader. De laatste jaren voor diens dood, in 1890, waren voor Oranje een tijd van uitersten geweest, een mengeling van verering en beschimping. Het waren jaren waarin de kritiek op het koningshuis feller en persoonlijker klonk dan ooit. Maar tegenover de beruchte catalogus van Willem III's pekelzonden Uit het leven van koning Gorilla (1887), waarin het beproefde recept werd gehanteerd van gezagsondermijning door middel van pornografie, stond de massief georkestreerde Oranjeliefde ter gelegenheid van 's konings zeventigste verjaardag in datzelfde jaar en zijn regeringsjubileum twee jaar later. De dreiging van het aanstormende socialisme (althans de perceptie daarvan) was een belangrijke stimulans voor al dit Oranjevermaak. Tien jaar later werd die dreiging van links minder gevoeld, maar had het vermaak inmiddels een eigen dynamiek gekregen. Dit had alles van doen met de veranderde presentatie van de monarchie. Na de sombere jaren van het dreigende uitsterven van de dynastie, had de monarchie met Willem III's tweede huwelijk een nieuw begin gemaakt. Identificatie met het vorstenhuis werd bovendien vergemakkelijkt door het weer zeer zichtbare koningschap van Emma en Wilhelmina. Met hun bezoeken door het hele land bleken zij het grote belang van de royal presence juist voor de eigentijdse populaire monarchie terdege te beseffen. Tegelijk werd het koningschap ingetogener. Het verburgerlijkte onder Emma, en ook dat bracht het wellicht dichter bij de onderdanen.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 583]
| |
Ongetwijfeld vond het Nederlandse neonationalisme in Oranje zijn meest geliefde icoon. Deze versterking van de symboolfunctie van Oranje hing nauw samen met concreet machtsverlies en met een toenemende bagatellisering van het koningschap in staatsrechtelijke zin. Vooral in kringen van liberale juristen en politici was het al jaren bon ton zich vrij laatdunkend over het koningschap als instituut uit te laten. Tellegen relativeerde in 1870 het onderscheid tussen republiek en constitutionele monarchie en vond dat de republiek als staatsvorm voor Nederland bespreekbaar moest zijn.Ga naar voetnoot25 Van Houten noemde de kroon geen fundament maar een ornament. Cort van der Linden sprak over een vliegwiel aan de staatsmachine.Ga naar voetnoot26 Wat Hugo Krabbe in De Gids van het breukjaar 1900 schreef over de constitutionele monarchie kan dan ook nauwelijks als een schok gekomen zijn. Krabbe vond gebruik van het woord ‘koning’ bij de aanduiding van de regerings-vorm verwarrend en misleidend: ‘Ik betwist het goed recht om onzen regeeringsvorm een monarchalen te noemen.’ Het werd volgens hem hoog tijd het beestje eens bij zijn ware naam te noemen: een representatieve volksregering.Ga naar voetnoot27 Met andere woorden: alleen tegen de achtergrond van dit triomfalistische parlementaire monisme kon het nieuwe populaire koningschap gestalte krijgen. Socialisten wezen het koningschap principieel af. In plaats van als een totem van nationale eenheid, beschouwden zij het als ‘geconcentreerd symbool van de maatschappelijke ongelijkheid’.Ga naar voetnoot28 Met de felle strijd pro en contra de monarchie van de tweede helft van de jaren tachtig nog vers in het geheugen, maakte Frank van der Goes in 1891 zijn socialistische balans op.Ga naar voetnoot29 Dat het koningschap het volk tot eenheid zou brengen, achtte hij geen zegening. Internationale aaneensluiting was veel belangrijker. Het was bovendien niet waar: het koningschap werd door de heersende klasse geëxploiteerd en gebruikt als dekmantel om de bestaande klassenverhoudingen te continueren en te legitimeren. Hij deelde de visie dat Nederland in feite een republiek was en wist ook dat Nederlanders die meetelden van het koningschap alleen de vorm wilden behouden. Wel was het jammer dat de Hollanders er niet voor durfden uitkomen republikeinen te zijn. En dat kwam weer mede doordat het koningschap in Nederland zo onschuldig, zo weinig abject was: | |
[pagina 584]
| |
‘De instelling is een windmolen en geen geharnaste ridder, de occupanten van den troon zijn een vriendelijk vrouwtje met lieve woordjes en een meisje met korte rokjes. Men weet dat bij hen enkel de schijn veilig kan zijn, en geen Hollander die meer dan de schijn gered wil zien.’ Het leek inderdaad weinig heldhaftig deze weerloze wezentjes opzij te dringen. Maar dit alles nam Van der Goes' eigenlijke bezwaar toch niet weg: het feit dat de heersende klasse ter bescherming van haar eigen positie de wijding en mystiek van het koningschap accentueerde, vooral naarmate de ‘onvrijen’ zich meer gingen roeren. ‘Mystiek’ en ‘wijding’ zijn ook begrippen die meespelen in het befaamde debat dat enkele jaren later werd gevoerd tussen socialisten (onder wie Van der Goes) en estheten, naar aanleiding van Marius Bauers reportagereis naar de kroningsfeesten van tsaar Nicolaas II en zijn onverholen bewondering voor de daar geëtaleerde oosterse praal en luister.Ga naar voetnoot30 Kroniek-redacteur P.L. Tak tikte Bauer op de vingers omdat hij en passant de schrijnende sociale nood in het tsarenrijk over het hoofd had gezien. In dit debat horen we een verre echo van de discussie die een eeuw tevoren was gevoerd over de merites van de Franse Revolutie. Ook daarin speelden esthetische elementen een rol. De toen door Burke betreurde teloorgang van het ancien régime met zijn feodale pracht, kwam hem te staan op het verwijt van Thomas Paine: ‘He pities the plumage but forgets the dying bird’, doelend op het hongerende Franse volk. Het dwepen met oosterse luister door Bauer, Diepenbrock en hun medestanders had zo te zien weinig van doen met de alledaagse realiteit van de Nederlandse monarchie. Niettemin blijft het intrigerend vast te stellen hoezeer de Nederlandse literatuur van het fin de siècle doortrokken is geweest van monarchisme, of het nu gaat om de koningsromans van Couperus of het Caesar-syndroom van Van Deyssel.Ga naar voetnoot31 In Engeland werd het machtsverlies van de monarchie (die qua popularireit en prestige door diepe dalen was gegaan) in deze periode gecompenseerd door een fantasievolle optuiging met nieuwe rituelen, symbolen en plechtigheden.Ga naar voetnoot32 Nog tot vandaag zijn het deze - toen vers uitgebroede - tradities die het uiterlijke beeld van de Britse monarchie meebepalen, al worden ze soms wel heel krampachtig gehandhaafd. Wat er vooral in de jaren van Emma's regentschap gebeurde, was daarmee qua intentie misschien wel enigszins vergelijkbaar: Emma hield van ceremonieel en militair vertoon.Ga naar voetnoot33 Maar wanneer we kijken naar de omvang, het effect en de duurzaamheid | |
[pagina 585]
| |
van die ‘retraditionalisering’, zijn de verschillen toch wel heel groot. In Nederland onderging de monarchie onder koningin Emma inderdaad ook een transformatie. Hier kreeg zij echter geen aangezette vorstelijke allure, maar juist een uitgesproken burgerlijk gezicht. Vooral de uiteenlopende politieke culturen waren verantwoordelijk voor deze verschillen. In Engeland maakte de oude aristocratische bovenlaag die het land eeuwenlang had beheerst in de laatste decennia van de negentiende eeuw een periode van snel machtsverlies door.Ga naar voetnoot34 Maar daarom stortte ze zich des te gretiger op allerlei vormen van uiterlijk vertoon en ceremonieel, met de monarchie als natuurlijk middelpunt. In Nederland was de politieke cultuur nooit anders dan burgerlijk geweest. Dat stelde ook duidelijke grenzen aan de pluimen en strikken die de monarchie zich kon veroorloven. In het inhuldigingsjaar 1898, toen het georganiseerde Oranjegevoel een hoogtepunt bereikte,Ga naar voetnoot35 waren de principiële bezwaren van links tegen de monarchie ongewijzigd. Maar in de praktijk konden velen (inclusief de SDAP) er toch vrede mee hebben, althans voorlopig. In De Kroniek zetre P.L. Tak de toon van een verlicht-republikeinse opinie. De democratie is nog niet zo sterk ontwikkeld dat ze de monarchie nu al aankan, stelde hij in zijn nieuwjaarsboodschap voor 1898. Maar net als Van der Goes vóór hem waarschuwde hij wel tegen ‘het uitspelen van het koningschap als conserverende macht tegenover de socialistische hervormingseischen van het volk’.Ga naar voetnoot36 Geheel consequent keerde hij zich ook tegen het huldeblijk van de gouden koets. Zoiets viel niet te rijmen met de heersende sociale ellende: ‘nu is het geen tijd om het nieuw verbond van Vorst en Volk, zooals men pleegt te zeggen, te vieren met het bouwen van een Gouden Koets.’ Avant la lettre signaleerde Tak hier treffend het mechanisme van invention of tradition. Hij sprak van een ‘anachronistische Koets’ en van het vestigen van ‘zinledige tradities van uiterlijken praal, het gebruiken van Koetsen als waarin nooit een Vorst hier te lande reed, tegen de beweging van deze tijden en tegen de belangen van het koningschap’ in.Ga naar voetnoot37 Toen het moment van de inhuldiging naderde, concludeerde Tak berustend dat de ‘natiën de behoefte nog niet ontwassen [waren] aan een suggererend eenheidssymbool’. Wel betreurde hij het dat de gelegenheid was verzuimd om aan de inhuldigingsplechtigheid ‘een innemend karakter van burgerlijken eenvoud te geven’. Dat zou misschien wel niet begrepen zijn door ‘de onderste lagen des volks, waar het nadenken niet is doorgedrongen en waar de suggestie der schittering van goud en licht met maar half menschelijk gejuich wordt gezocht’. En ook bij tappers en andere leveranciers zou het zeker impopulair zijn geweest. Maar ‘het beste deel des volks zou [...] | |
[pagina 586]
| |
een wijze matiging hoog hebben gewaardeerd’.Ga naar voetnoot38 Toch deed deze tijdelijke glitter au fond weinig af aan Taks oordeel over het Nederlandse koningschap. In een fraaie omkeringsformule noemde hij het ‘eene instelling geoctrooieerd door de burgerij met al de beperkingen die de burgerij haar wilde opleggen’. ‘Ons koningschap is een burgerlijk instituut...’Ga naar voetnoot39 Bij de omvorming van Oranje van partijsymbool tot nationaal symbool hebben historici een belangrijke rol gespeeld. Onder auspiciën van Robert Fruin werd de vaderlandse geschiedenis zelfs min of meer in orangistische zin herschreven. Toch was Fruins oud-liberale, of conservatieve visie in de jaren negentig niet meer helemaal bij de tijd. Fruin was een nationaal instituut geworden dat zichzelf had overleefd. Zijn dood was voor de historische wereld een fin de siècle en misschien zelfs een soort bevrijding. Toen hij op een ijzige februarimorgen in 1899 ten grave werd gedragen, werd, aldus W.G.C. Byvanck in De Gids, ‘een stuk vaderlandsch leven [...] afgesloten, [...] opgeborgen in de herinnering’. Fruins vrienden gingen zelfs nog iets meer begraven dan een stuk vaderlands leven, iets hogers: ‘een deel van het vaderlandsch geweten’.Ga naar voetnoot40 Fruin had zich onsterfelijk gemaakt door zijn typering van de Republiek, de periode van Nederlands grootste bloei, als een ‘voor goed vervlogen tusschentijd’, een historische vergissing eigenlijk. Zijn daarmee samenhangende mythe van Oranje als eenheidbrenger bij uitstek in de Nederlandse geschiedenis werd rond 1900 zeker niet door iedereen gedeeld.Ga naar voetnoot41 Fruins leerling Colenbrander huldigde een veel genuanceerder standpunt. En de radicale liberaal G.W. Kernkamp, die een onvervalst Loevesteins geluid liet horen, meende dat Oranje werd misbruikt als een rem op maatschappelijke verandering.Ga naar voetnoot42 Kernkamp probeerde verder het volk in zijn beeld van het vaderlandse verleden te betrekken en dat geschiedbeeld bovendien persoonlijk door lezingen en krantenartikelen aan het volk uit te leggen. Die rol van volksopvoeder mag typerend heten voor natievorming in de fase van het integrale nationalisme.Ga naar voetnoot43 | |
Imperialisme binnen de grenzenAan de trits God, Nederland en Oranje leek in de late negentiende eeuw soms nog een vierde element te worden toegevoegd: de boeren uit Zuid-Afrika. Rond de eeuwwende was er sprake van een intrigerend complex van ontwikkelingen met als trefwoorden Boerenoorlog, Haagse Vredesconferen- | |
[pagina 587]
| |
tie, ethische politiek, imperialisme en militarisme. Vooral deze aspecten van het fin de siècle hebben de afgelopen jaren nogal in de belangstelling gestaan. Het gaat dan allereerst om het samenspel tussen Nederlands gevoel van eigenwaarde en de teruggevonden stamverwantschap met de belaagde boeren in Zuid-Afrika. Hier was onmiskenbaar sprake van de etnische en linguïstische sentimenten die zo typerend zijn voor het neonationalisme. In een sonnet van 23 oktober 1899, vlak na het uitbreken van de Tweede Boerenoorlog, spreekt Albert Verwey over: ‘de stam van 't volk’, ‘een twijg herplant in vreemde streek’, ‘verwantschap [...] in 't bloed’ en ‘eendre taal’.Ga naar voetnoot44 Daarnaast had dit Nederlandse neonationalisme ook sterk xenofobe, namelijk anglofobe trekken. Auteurs als Schutte, Kossmann en Kuitenbrouwer hebben beschreven hoe al in de eerste Boerenoorlog van 1880-1881 gevoelens van stamverwantschap met de boeren de vorm aannamen van een plaatsvervangend nationalisme.Ga naar voetnoot45 Oom Paul en de Transvaalse neven werden ontdekt als een soort bons sauvages, een groep oer-Nederlanders voor wie de tijd had stilgestaan en die in afzondering de deugden en de pioniersgeest van de eigen voorouders hadden bewaard. Ze heetten de geuzen van de negentiende eeuw. Op de boerenrepublieken projecteerde men een nieuw vaderlands elan. Zuid-Afrika werd - vooral in de verbeelding overigens - een Nieuw-Holland. In de praktijk vond dit nieuwe elan niet in Zuid-Afrika een uitlaatklep maar in Nederlands imperium in de Oost. Het belangrijkste verschil met het moderne imperialisme elders is dat deze koloniale driften in beginsel konden worden uitgeleefd binnen de bestaande grenzen, die echter tot dusver meer duidden op formele aanspraken dan op feitelijke gezagsuitoefening. Dit geeft intussen wel aan dat het volkenrechtelijk legalisme dat Nederland zo graag uitdroeg direct het eigenbelang in de Oost diende. Het imperialisme-Nederlandse-stijl, dus dit proces van machtsuitbreiding binnen de grenzen, werd in het moederland gedragen door een heftig meelevend nationalisme en gelegitimeerd als de ‘ethische politiek’ waarvoor Van Deventer in 1899 het program schreef. De feiten zijn te bekend om ze hier nog te hoeven herhalen: de Lombok-expeditie van 1894 was het keerpunt en het begin van een nieuwe zendingsdrift. Hoewel ethisch geïnspireerd, was deze daarom niet minder hardhandig. Lombok, op zichzelf een onbeduidend eilandje, is in deze successtory het symbool geworden van nationale catharsis op imperialistische grondslag. Deze catharsis is zelfs te kwantificeren via de talloze vernoemingen naar Lombok van boerderijen, straten en stadswijken. Met Lombok begon de victorie, zou Van Vollenhoven in 1913 zeggen. Lombok en de daaropvolgende ‘pacificatie’ van Atjeh waren samen met de Jameson-raid en de tweede Boerenoorlog de katalysatoren van het Nederlandse neonationalisme. | |
[pagina 588]
| |
Niet iedereen liet zich overigens meeslepen door deze gevoelens. Sceptici spraken van het boeren-zieke, aan Transvaalkoorts lijdende Nederland. Zij merkten soms op dat Nederland in Atjeh precies dezelfde zonden beging die het de Engelsen in Transvaal verweer. Of ze signaleerden dat het wel veel mooie en grote woorden aan Transvaal spendeerde, maar daar opvallend weinig daden tegenoverstelde. Waar bleven de Nederlandse dokters en verpleegsters, vrijwilligers, of zelfs het Nederlandse geld om de boeren te steunen?Ga naar voetnoot46 | |
De eendracht van het landTijdgenoten hebben dat nationale elan van 1900 niet als een incident beschouwd maar verbonden met structurele ontwikkelingen in de maatschappij. In zijn fameuze De eendracht van het land (1913) trok Van Vollenhoven enkele lijnen die nog steeds worden aangehaald. Die stuk was een program voor Nederland in de twintigste eeuw, maar als zodanig ook een dringende oproep om het verrassende elan van de eeuwwende niet te laten verlopen. Herstel en herleving in kolonie en moederland waren twee kanten van dezelfde medaille. Van Vollenhoven herinnerde er nog eens aan hoe snel alles destijds was gegaan. Want wel hoort men een nieuw volksgeluid al van verre aanzwellen; maar als het komt, komt het opeens, opeens als een bandjit. Ook in ons land heeft men dat geluid, die stem veler wateren, hooren naderkomen. Het waren de uitverkiezing van Den Haag voor den vredesarbeid, de folterende naast de hartverheffende tijdingen uit den Boerenoorlog, het door de kentering in Indië en door economische opluiking herwonnen zelfvertrouwen, - een volksverjonging, gesymboliseerd in de huldiging van een jonge koningin.Ga naar voetnoot47 Dit verhaal sluit mooi aan bij de theorie van nationalisme en modernisering in hun onderlinge samenhang die Ernest Gellner heeft ontworpen, een eye-opener voor het begrijpen van het nationalisme in zijn integrale fase.Ga naar voetnoot48 (Voor de eerdere, meer elitaire manifestaties van nationalisme heeft Gellner veel minder oog.) Rond 1900 gingen in Nederland de factoren een rol spelen die door Gellner van wezenlijk belang worden geacht bij de samenhangende processen van industrialisering en natievorming van bovenaf. De creatie van een universal high culture is noodzakelijk in een staat annex natie die wendbare onderdanen nodig heeft, en die zich voor die omscholing bedient van eigentijdse instrumenten als massamedia, een aangepast onderwijssysteem en een echt volksleger. Dat laatste geldt ook voor Nederland. Na jarenlange debatten werd de plaatsvervulling afgeschaft en ging het principe gelden dat | |
[pagina 589]
| |
elke Nederlander zelf zijn dienstplicht zou moeten vervullen: het leger dus als school van de natie. Busken Huet had het goed gezien: Java en de Staalmeesters waren onze twee beste aanbevelingsbrieven.Ga naar voetnoot49 Koloniën en schilderkunst, beide behorend tot het erfgoed van de Gouden Eeuw, hielpen Nederland er in de laatste decennia van de negentiende eeuw weer bovenop. Ten aanzien van die schilderkunst spreekt Blaas terecht van een ‘Rembrandtiaans nationalisme’.Ga naar voetnoot50 Deze Rembrandtcultus bereikte rond de eeuwwisseling een hoogtepunt met de Rembrandt-tentoonstelling van 1898 en de herdenking van 1906. Die tentoonstelling van 1898 vond trouwens plaats ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina, waardoor dus Oranje en Rembrandt subtiel met elkaar geassocieerd werden. Je zou er haast royalist van worden, spotte Jan Veth in De Kroniek.Ga naar voetnoot51 In datzelfde jaar 1898 verscheen - onder het motto In hoc signa vinces! - in De Gids een jubelende aankondiging van de derde druk van Het land van Rembrand: ‘Nooit luider dan in de laatste maanden werd het ons door landgenoot en vreemdeling toegeroepen, dat een Rembrandt voortgebracht te hebben, het land van Rembrandt te mogen heeten, steeds onze grootste en onvergankelijke roem zal wezen.’Ga naar voetnoot52 Dit geluid is rond 1900 in vele toonaarden te horen.
Een vraag die ik tot dusver zorgvuldig omzeild heb, is die van de relatie tussen het fin de siècle-nationalisme en de beginnende Verzuiling. Diverse auteurs hebben zich daarover uitgelaten. Toch komt het probleem in de specifieke verzuilingsliteratuur maar zelden uitgebreid aan de orde. Een snelle bloemlezing. Er is vastgesteld dat het nationalisme geen rem op, of alternatief voor de Verzuiling is geweest, maar daarop eerder een aanvulling vormt.Ga naar voetnoot53 Bepaalde manifestaties van het laat-negentiende-eeuwse nationalisme zijn opgevat als een duidelijke weerspiegeling van de Verzuiling.Ga naar voetnoot54 Verzuiling en het ontstaan van het moderne orangisme zijn aangeduid als synchroon verlopende processen.Ga naar voetnoot55 De functieverandering van de Nederlandse monarchie in het breukvlak is ook wel verklaard (ook al in contemporaine commentaren) uit de behoefte aan eenheid in een steeds verbrokkelder en onoverzichtelijker samenleving.Ga naar voetnoot56 De les die uit al deze noties te trekken valt, is dat het zou moeten lonen Verzuiling en nationalisme in samenhang te bezien, en dan zowel ideolo- | |
[pagina 590]
| |
gisch als sociologisch. Met dat laatste bedoel ik het zorgvuldig in kaart brengen van de sociabiliteitspatronen, zowel diachroon als synchroon. Langetermijnstudies van het verenigingsleven kunnen inzicht bieden in misschien nog onvoldoende onderkende continuïteiten en breuken in de ontwikkeling van het nationaliteitsbesef. Synchroon is in dit verband vooral de samenhang - of het ontbreken daarvan - tussen allerhande organisaties van belang. Het zou heel interessant zijn om op lokaal niveau de personele unies te kennen tussen bijvoorbeeld lidmaatschappen van de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Vereeniging, Oranjeverenigingen, Lombokcomités, het Algemeen Nederlandsch Verbond, politieke en maatschappelijke organisaties en last but not least kerkgenootschappen. Daardoor kan het nationalisme dan tot op zekere hoogte in kaart worden gebracht. Op deelterreinen is die kartering er overigens al wel.Ga naar voetnoot57 De spreiding van het Lombokactivisme blijkt bijvoorbeeld aardig te corresponderen met de bible belt in Midden-Nederland.Ga naar voetnoot58 Het geïntensiveerde nationaliteitsbesef van de jaren rand 1900 kan een goede basis zijn geweest voor het proces van politieke en maatschappelijke fragmentatie dat we Verzuiling noemen. Daarbij is het nuttig te bedenken dat nationalisme allerminst voor iedereen hetzelfde hoefde te betekenen. Sterker nog: iedereen kon er - tot op zekere hoogte - zijn eigen natiebeeld op na houden.Ga naar voetnoot59 Elke zuil herschreef (en cultiveerde) het vaderlandse verleden in termen van de eigen in-groep. Maar deze slag om het verleden werd toch doorgaans uitgevochten op basis van de stilzwijgende veronderstelling dat er inderdaad zoiets bestond als een gemeenschappelijk vaderland dat de moeite van al die strijd waard was. In een periode van toenemende organisatorische apartheid symboliseerde het intense vaderlanddiscours juist het gemeenschappelijke in de Nederlandse samenleving, inclusief de paradox dat ook dit gemeenschappelijke zelf weer in verzuilde zin werd gedefinieerd. Het Nederlandse nationaliteitsbesef rond 1900 was een elastisch en kameleontisch fenomeen. Maar daarin onderscheidde het zich niet van het al even gevarieerde nationalisme elders. De verheviging van nationalistisch sentiment in Nederland hoeft - door de bank genomen - niet zo negatief te worden geïnterpreteerd als Romein in algemene zin doet met zijn neonationalisme. Typologisch past het daar overigens wel bij. Als er in Nederland rond de eeuwwende sprake is geweest van een ‘omslag’ is dat vooral een omslag in positieve zin geweest. De tijd is ‘vol van goede verwachting’, schreef P.L. Tak bij de inhuldiging van Wilhelmina.Ga naar voetnoot60 In hoog tempo was Nederland achterstanden op economisch en maatschappelijk gebied aan het inlopen. Ook in | |
[pagina 591]
| |
het nationaal bewustzijn was daarvan de weerslag voelbaar. Als er al sprake is geweest van een ‘onzekerheidscrisis’ in de Nederlandse samenleving rond 1900, lijkt dat vooral een groeiverschijnsel, waarbij het geïntensiveerde nationale gevoel mogelijk een nuttige functie heeft gehad als houvast voor allerlei groepen in die snel veranderende maatschappij. En dan zeker niet alleen voor een zich bedreigd voelende bourgeoisie. De imagined community die Nederland (zoals alle naties) was, lijkt rond 1900 een zelfbewuster en ook ‘gelukkiger’ gemeenschap dan ze lange tijd geweest was. Met het verleden dat Nederland vaak had achtervolgd, onderhield het nu een veel ontspannener, minder krampachtige relatie, mede dankzij de breuk die Huet en de Tachtigers eerder hadden geforceerd. De door hen gepropageerde gerichtheid naar buiten had louterend en bevrijdend gewerkt. Juist door die meer kosmopolitische oriëntatie was men het vaderland opnieuw en anders gaan waarderen.Ga naar voetnoot61 Albert Verwey is van die herontdekking van het vaderland een goed voorbeeld. Maar het zou met vele andere aan te vullen zijn. In 1907 schreef Verwey de voorrede bij een nieuwe uitgave van Het Rijksmuseum, een van de geschriften waarmee Potgieter in de jaren veertig zijn lamlendige landgenoten had gegeseld. In dat woord vooraf concludeerde Verwey dat Potgieter uiteindelijk toch nog zijn zin had gekregen: De tijd van twijfelzucht en wankelmoedigheid is voorbij. Wij zien dat in het laatste vierde van de vorige eeuw Nederland hoe langer hoe krachtiger heeft deelgenomen aan het europeesche leven, en nu wij ons in de latere jaren bewust werden van onszelf en van onze plaats onder de volken, vinden wij ons zoodanig terug als Potgieter ons heeft gewenscht. Wij vinden ons terug als zonen van de zeventiende eeuw...Ga naar voetnoot62 |
|