De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |
Het politiek klimaat in Noord-Nederland tijdens de crisis van het Verenigd Koninkrijk, 1828-1830Niet zonder reden staan de jaren 1828-1830 te boek als de crisis van het Verenigd Koninkrijk. Bij de interpretatie van deze crisis is de aandacht tot dusver vooral uitgegaan naar wat er omging in de Zuidelijke provinciën. Het politiek klimaat in het Noorden heeft nauwelijks belangstelling genoten. Met mijn poging hier de toestand in het Noorden te beschrijven en te analyseren streef ik vooral twee doelstellingen na. Om te beginnen lijkt het mogelijk langs deze weg nieuw inzicht te verschaffen in het verwarrende complex van verschijnselen waaruit de Belgische Revolutie zal voortkomen. Aan een dergelijke verduidelijking van deelaspecten bestaat zeker behoefte. Het is immers zeer moeilijk gebleken het achtergrondencomplex van die revolutie zodanig te ordenen dat een enigszins bevredigend totaalbeeld ontstaat. Nog onlangs is erop gewezen dat we dikwijls wel kunnen aangeven wat de Belgische Revolutie níet was, maar nauwelijks in staat zijn tot een positieve definiëring te komen.Ga naar voetnoot1 Ik koester overigens bepaald niet de ambitie een ‘grand theory’ te ontwerpen die alle problemen achter zich laat. Het zal eerder zo zijn dat mijn ‘verduidelijking’ de problemen nog wat vergroot door het relativeren van de Noord-Zuid-tegenstelling als vanzelfsprekende verklaringsfactor. Daarnaast, en in het geheel van mijn betoog zal dat zeker zoveel aandacht krijgen, wil ik laten zien dat de periode 1828-1831 een belangrijke, zij het als zodanig sterk onderschatte, fase is geweest in het proces van politieke modernisering dat (Noord-)Nederland sinds de late achttiende eeuw aan het doormaken was. In dat verband zal ik met name ingaan op enkele varianten van het politieke denken in het Noorden en op het daar gehanteerde politieke vocabulaire. Aan beide doelstellingen wil ik recht doen door de houding van het Noorden - de politieke elite, de publieke opinie - tegenover het Zuiden te behandelen naast en in samenhang met de wijze waarop datzelfde Noorden zich opstelde tegenover de regering.
De crisis waarin het Verenigd Koninkrijk in die jaren 1828-1830 kwam te verkeren, was in aanleg een puur politieke crisis, een machtsconflict. De aanzet hiertoe kwam uit het Zuiden, waar gevoelens van onvrede op allerlei terrein en onder allerlei sociale groepen positief werden omgevormd tot een verlangen naar ‘vrijheid’. Dit verlangen werd doorgaans overigens in strikt constitutionele termen vervat. In de politiek konden liberalen en katholieken zich | |
[pagina 438]
| |
op deze grondslag verenigen. Een actieve pers wist de situatie vaardig te versimpelen en creëerde in de vereenzelviging van het Noorden met het regime een vijandbeeld waarvan een onmiskenbare aantrekkingskracht bleek uit te gaan. Romantische en, inderdaad, nationale inspiratie - beide bij uitstek functionele krachten wanneer ze ergens tégen gericht kunnen worden - versterkten zo het constitutionele streven naar (meer) vrijheid. Dit alles vormt, heel kort samengevat, de achtergrond van het ontstaan van het uiterst onbestendige politieke klimaat van de jaren 1828-1830. De vraag is nu hoe het Noorden zich in deze situatie gedroeg. Hoe reageerde het op de in de Tweede Kamer naar voren gebrachte verlangens en op de uitdagende houding van een aantal Zuidelijke bladen? Het antwoord moet wel genuanceerd zijn, omdat die reactie dat in wezen ook was. Weliswaar ontstond in het Noorden een vrijwel algemeen gevoel van verontwaardiging, maar deze emotie kon toch geen richting geven aan de politieke oplossingen die men nodig had. Het zoeken naar deze oplossingen leidde in het Noorden vanaf 1828 tot een duidelijk groeiende politieke belangstelling. Alvorens een remedie kon worden gesuggereerd, moest uiteraard eerst de kwaal worden gediagnosticeerd. In verband met die diagnose wil ik hier een drietal Noordelijke - Hollandse - opiniebladen bespreken, alledrie ontstaan in de periode 1828-1829. Deze bladen hebben zich in het bijzonder beziggehouden met het definiëren van de heersende politieke problemen en dilemma's. Elk droeg op eigen wijze ook oplossingen aan en kwam tot een min of meer samenhangend politiek programma. Ik doel dan op het Haagse blad De Bijenkorf, op De Noordstar uit Amsterdam, en op de ook weer in Den Haag verschijnende Nederlandsche Gedachten, Alledrie waren ze in de eerste plaats gericht op de landelijke politiek. Inhoud en vaak ook verschijningsfrequentie hingen nauw samen met wat er in de Tweede Kamer omging. Die Tweede Kamer was immers bij uitstek het toneel waarop de crisis aanschouwelijk en tastbaar werd gemaakt. Door hun eigen stellingname en door de inlichtingen die ze verschaffen, geven deze bladen een goed beeld van het politiek klimaat in het Noorden. Met name wanneer ze in hun onderlinge samenhang bekeken worden. Van elk zal ik een korte typering geven. Deze profielschetsen hebben uitsluitend betrekking op de periode tot het uitbreken van de Belgische Opstand. | |
Opiniebladen als wegwijzerIn oktober 1828 begint in Den Haag De Bijenkorf te verschijnen. Dit blad zal bestaan tot eind januari 1831 en is sindsdien totaal in vergetelheid geraakt. Verdiend is dat lot zeker niet, want De Bijenkorf mag zonder meer worden gekwalificeerd als een belangrijke kenbron voor het liberale denken in Nederland. Het ontstaan ervan demonstreert het aantrekken van de politieke belangstelling in het Noorden, reeds voordat de gebeurtenissen in het Zuiden om een reactie vragen. Maar het is toch vooral dankzij de daar gecreëerde conflictsituatie dat De Bijenkorf zijn denkbeelden tot ontwikkeling zal kunnen brengen. | |
[pagina 439]
| |
Consequent vermijdt het blad de grote problemen van het Verenigd Koninkrijk te analyseren in termen van een Noord-Zuid-tegenstelling. Als oorzaak van alle spanningen wijst het op het dirigistische en in menig opzicht ongrondwettige optreden van de regering. Dit heeft een alleszins rechtmatig verlangen naar meer vrijheid bij de politieke natie opgeroepen. De teneur van De Bijenkorf is nu dat een dergelijk verlangen geenszins specifiek Zuidelijk is, maar in het Noorden evenzeer leeft. Men - ik bedoel de schrijvers, die anoniem bleven - doet zijn best dit ook aan het Zuiden duidelijk te maken:Ga naar voetnoot2 Het is eene waarheid welke niet genoeg aan onze Zuidelijke landgenooten kan worden herhaald, dat zij namelijk den geest van onafhankelijkheid, welke in het Noorden heerschende is, ganschelijk miskennen. Ja, wij durven de handelingen onzer magthebbers beoordeelen en afkeuren, even als zulks in het Zuiden plaats heeft...Ga naar voetnoot3 Met overtuiging schrijft De Bijenkorf vanuit een Groot-Nederlands perspectief. Oud-vaderlands sentimentalisme speelt geen enkele rol; alles van voor 1815 heet het gesloten tijdvak der geschiedenis.Ga naar voetnoot4 Bij herhaling afficheert het blad zich als eigentijds, modern, negentiende-eeuws.Ga naar voetnoot5 Het laat inderdaad een onvervalst liberaal geluid klinken. Het schrijft de leer te belijden van Canning en Huskisson, Royer-Collard en Guizot.Ga naar voetnoot6 Een moderne vrijheidsconceptie bepaalt ook het oordeel van De Bijenkorf over de unie van liberalen en katholieken in het Zuiden. Die wordt volledig aanvaard. Vanuit de eigen politieke stellingname is dit geheel consequent, maar voor een blad van boven de rivieren mag dit toch zeer opvallend heten. ‘Tegen deze vereeniging’, zo wordt gezegd, ‘trekken onze fijne Protestanten gezamenlijk te velde, zij noemen dezelve monsterachtig en intusschen is niets natuurlijker. [...] intusschen is het waarheid, dat de rede der vereeniging van Katholijken en liberalen alleen daarin ligt, dat de Katholijken vragen, om iets hetgene den liberalen bijna altijd is ontzegd, vrijheid.’Ga naar voetnoot7 Het zal geen verbazing wekken dat een blad van deze signatuur ook een anti-oligarchische, positief gezegd emancipatoire klank heeft, verdienste boven geboorte stelt en een gezond wantrouwen tentoonspreidt tegen ‘al wat eet aan den ruif van het budjet’.Ga naar voetnoot8 Programmatisch uitgangspunt voor De Bijenkorf is steeds de grondwet. Gesproken wordt van ‘onze constitutionele oppositie’.Ga naar voetnoot9 Een voornaam | |
[pagina 440]
| |
thema daarbij is openbaarheid van bestuur: ‘De publiciteit is de ziel eener grondwettige regering, al wat daaraan te kort doet, strijdt met den aard der zaak,’Ga naar voetnoot10 Fel wordt vooral de ondoorzichtigheid van het financiële stelsel bekritiseerd: de Tienjarige Begroting, die een ‘tienjarig geheim’ is, en de duistere praktijken van het Amortisatiesyndicaat.Ga naar voetnoot11 Voorts klinkt de eis dat de rechterlijke macht ook werkelijk onafhankelijk moet worden en de rechterlijke organisatie voltooid.Ga naar voetnoot12 Het meest wezenlijke programmapunt van De Bijenkorf is zonder twijfel de erkenning van ministeriële verantwoordelijkheid. Inderdaad, er is uitdrukkelijk sprake van erkenning, niet van invoering. Want ministeriële verantwoordelijkheid wordt als vanzelfsprekend in het systeem van de grondwet besloten geacht: ‘Eene grondwettige regering zonder verantwoordelijkheid der Ministers, zoude waarlijk een belagchelijk iets zijn...’Ga naar voetnoot13 De in de contemporaine politieke discussie befaamde uitspraak van Van Maanen dat hij uitsluitend aan de koning verantwoording verschuldigd is, wordt uiteraard heftig bestreden.Ga naar voetnoot14 Evenals voor de Belgische oppositiepers is de minister van Justitie voor De Bijenkorf de onbetwiste antiheld van heel het crisisdrama. Hij wordt gezien als de kwade genius van de koning en als het brein achter een waar conglomeraat van ongrondwettigheden. De leden van de Tweede Kamer krijgen te horen dat het ten val brengen van deze minister de grootste dienst is die ze de natie bewijzen kunnen.Ga naar voetnoot15 En zelfs ontziet De Bijenkorf zich niet rechtstreeks de koning aan te spreken als deze Van Mannen hardnekkig handhaaft en daarmee allerlei onheil over het land afroept.Ga naar voetnoot16 Het is een belangrijk facet van de politieke bewustwording in deze jaren dat er steeds meer aandacht komt voor verkiezingen op de verschillende niveaus. De Bijenkorf kan maar weinig waardering opbrengen voor het kiesstelsel op zichzelf, die merkwaardig ingewikkelde combinatie van standen en trappen. Het heet een ‘domperstelsel’ dat moedeloosheid in de hand werkt.Ga naar voetnoot17 De toon waarop in oktober 1828 een Haagse raadsverkiezing wordt becommentarieerd is veelzeggend: ‘De constitutionele geest is bij ons zoo levendig, dat velen niet eens weten, dat er eene verkiezing is geweest...’Ga naar voetnoot18 Bij herhaling wordt vastgesteld dat heel wat Tweede-Kamerleden ‘bij eene onmiddellijke verkiezing nooit tot lasthebbers der natie zouden zijn aangesteld’. En omgekeerd wordt Van Nes van Meerkerk, die eerder wegens zijn krachtige oppo- | |
[pagina 441]
| |
sitie buiten de Kamer was gemanoeuvreerd, aangeduid als de man ‘die honderd duizend stemmen in zich zonde vereenigen, zoo niet elf honderd uitverkorenen het voorregt hadden, in naam en heil der natie, der zelver afgevaardigden te kiezen’.Ga naar voetnoot19 Provinciale Staten wordt voorgehouden dat ze hun bestaansrecht als kiescollege in gevaar brengen wanneer ze de geest van de natie niet volgen. Alleen door een hiermee overeenstemmende keuze te doen kunnen ze, althans voorlopig, in het bezit blijven van een voorrecht ‘hetwelk bij den voortgang der constitutioneele beginselen, ofschoon bij de grondwet aan de Staten Provinciaal toegekend, moeilijk op den duur op den voet der bestaande reglementen aan hen kan verblijven’.Ga naar voetnoot20 Tot de begeleiding van het verkiezingsproces behoort het aanbevelen van bepaalde kandidaten. Een duidelijk teken van moderniteit. Ook wordt bijvoorbeeld een tabel afgedrukt waarin het stemgedrag is weergegeven van Kamerleden die aan herverkiezing toe zijn.Ga naar voetnoot21 Wie voor een publieke functie in aanmerking wil komen, zal dat ook publiekelijk kenbaar moeten maken. Krachtig wordt het zogenaamde sollicitatiestelsel veroordeeld, waarbij kandidaten persoonlijk komen dingen naar de gunst van de kiezer.Ga naar voetnoot22 Dat werkt immers allerlei machinaties, vriendjespolitiek en dus middelmatigheid in de hand. En bovenal brengt het die zelfstandigheid en onafhankelijkheid in gevaar die algemeen als hoogste politieke deugden gelden. Dit onafhankelijkheidscriterium wordt door De Bijenkorf actief gehanteerd en polemisch uitgebuit. Het onderscheidt de Noordelijke Tweede-Kamerleden in aanhangers van het gouvernement (ook wel ‘ja-zeggende automaten’ genoemdGa naar voetnoot23) en onafhankelijken, met de implicatie dat wie zich in deze tijd onafhankelijk opstelt al haast vanzelf oppositioneel moet zijn. Maar vervolgens doet zich het probleem voor dat het effect van een dergelijke prijzenswaardige opstelling gering blijft, omdat die Noordelijke onafhankelijken handelen, spreken en stemmen ‘zonder vast stelsel, zonder eenheid en alzoo zonder kragt’.Ga naar voetnoot24 De oplossing die De Bijenkorf voor dit probleem aanbeveelt, draagt een duidelijk innoverend karakter ten opzichte van de heersende politieke conventies, bepaald als die nog zijn door het consensusdenken van 1813. Dit postuleerde het einde van alle partijschap en verbond daaraan de verplichting tot onafhankelijkheid. In de optiek van De Bijenkorf zal die onafhankelijkheid nu juist alleen effect kunnen sorteren bij een zekere mate van organisatie, partijschap dus. Er dient een bundeling te komen van onafhankelijke elementen, op de grondslag van ‘eene krachtige politique geloofsbelijdenis’.Ga naar voetnoot25 Het fenomeen oppositie, als idee en als min of | |
[pagina 442]
| |
meer georganiseerde tegenkracht, wordt door De Bijenkorf - en ook dit illustreert het streven de politieke verhoudingen te moderniseren - uitdrukkelijk positief gewaardeerd: ‘De Oppositie is het levensbeginsel van den constitutioneelen regeringsvorm...’Ga naar voetnoot26 De Bijenkorf wil de grenzen van de Noord-Nederlandse politieke conventies wel verleggen, maar laat deze nochtans niet volledig los. Dit blijkt uit de reactie op het Zuidelijke project uit begin 1830 van een ‘Nationale Inschrijving’. De bedoeling hiervan was Kamerleden die als gevolg van een onafhankelijke opstelling in politics uit hun ambtelijke functies waren ontzet, financieel schadeloos te stellen. De Bijenkorf wijst deze financiële ondersteuning op zichzelf niet af maar vindt dat dit nooit van een comité zal mogen uitgaan. Dan bestaat immers het grote gevaar dat die comité ook de weg zal aanwijzen die deze vertegenwoordigers moeten bewandelen. Giften dienen van de natie uit te gaan en een speciaal karakter te dragen, ‘het moeten geene jaarwedden zijn en zij moeten onherroepelijk en onvoorwaardelijk zijn’.Ga naar voetnoot27 Heel dit politieke programma leidt ertoe dat De Bijenkorf een bundeling van liberale, constitutionele krachten uit Noord en Zuid als enige uitweg uit de crisissituatie ziet. Tegelijk wordt die ook gezien als de enige mogelijkheid om tor een werkelijke samensmelting van beide rijksdelen te komen: ‘Sluiten wij ons dan nader en nader aan elkander, mannen van het Zuiden en mannen van het Noorden! die de Grondwet wilt en niets dan de Grondwet, naar de letter en nog meer naar den geest - Vereenigen wij ons tegen alle pogingen om de milde beginselen dier Grondwet te ondermijnen en de wezenlijke vereeniging van Belgen en Bataven te verhinderen.’Ga naar voetnoot28 Rest nog de vraag wie er schreven in dit hoogst opmerkelijke blad. Daar was ook Van Maanen zeer benieuwd naar, en deze kwestie heeft de ijverige directeur van politie in Den Haag Ampt voortdurend beziggehouden. Uitgever Lyon slaagde erin het geheim goed te bewaren. In zijn vertrouwelijke rapportage kon Ampt wel allerlei aanwijzingen geven, maar nooit sluitende bewijzen. Toch komt uit zijn gegevens, aangevuld met andere informatie, wel een bepaald beeld naar voren. Zo lijkt het wel vast te staan dat Lyon behalve uitgever ook ‘compilateur’ van het blad is geweest, de man die artikelen uit de Zuidelijke pers voor overname selecteerde en deze plaatste naast de originele bijdragen waarop het bovenstaande profiel is gebaseerd. De schrijvers daarvan moeten vooral onder de progressieve Haagse advocaten worden gezocht. Van hen werd in het bijzonder Dirk Donker Curtius met | |
[pagina 443]
| |
De Bijenkorf in verband gebracht, naast onder meer P.C. Schooneveld.Ga naar voetnoot29 Van ‘Mr. Dirk’ is bekend dat hij vriendschappelijke betrekkingen onderhield met oppositionele Zuidelijke Kamerleden en sterk sympathiseerde met hun eisen.Ga naar voetnoot30 In februari 1830 weet Ampt van Donker Curtius - in zijn geheimtaal de ‘Donkere Romein’ - te melden dat hij in de Oude Doelen, waar hij evenals zo'n 25 leden van de Staten-Generaal pleegt te eten, zich ‘zeer in den Potteriaanschen geest uitlaat, en er zig als het ware tot zijnen Spadacijn verhefd’.Ga naar voetnoot31 Ook Lyon had in Belgische oppositionele kringen allerlei contacten, vooral met De Brouckère.Ga naar voetnoot32 Het was bovendien opgevallen dat de uitgever van De Bijenkorf zich 's morgens voor kantoortijd vaak begaf in de richting van het huis van François Tielemans, de bekende referendaris bij buitenlandse zaken en vriend van De Potter.Ga naar voetnoot33 Al dergelijke betrekkingen registre- | |
[pagina 444]
| |
rend, kwam Ampt tot de veronderstelling dat ook uit deze hoek wel bijdragen voor De Bijenkorf afkomstig zouden zijn. Ook Gijsbert Karel van Hogendorp is wel met De Bijenkorf geassocieerd. Misschien wordt hij bedoeld wanneer Lyon - naar Ampt vernomen heeft - spreekt over een schrijver die, als hij openlijk bekend zou zijn, ‘alleen om zijns verheven naams wille en talent een onbegrijpelijk debiet aan zijnen Bijenkorf zoude doen aanwinnen’.Ga naar voetnoot34 In mei 1830 noemt Van Assen hem als de waarschijnlijke auteur van enkele artikelen.Ga naar voetnoot35 Met zekerheid is hier niets te zeggen. Wel weten we dat Hogendorp in dat najaar een reeks hervormingsvoorstellen zal doen. Ook is het zo dat De Bijenkorf zich zeer lovend over hem heeft uitgelaten.Ga naar voetnoot36 Zoveel is bij dit alles wel zeker dat Van Maanen De Bijenkorf als het gevaarlijkste blad van boven de rivieren beschouwde en het op één lijn plaatste met de Courrier des Pays-Bas. Geruggensteund door de toen wat versterkte positie van het gouvernement gelastte hij in januari 1830 de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof te onderzoeken of er ook termen aanwezig waren om ‘ter zake van die artikelen, welke soms met de hoonendste uitvallen tegen den persoon des Konings vergezeld gaan en de onmiskenbare bedoeling verraden Hoogstdeszelfs regten tot de souvereiniteit als niet bestaande en de uit de kracht dier souvereiniteit uitgeoefende daden van regering als onwettig te doen beschouwen, eenige regterlijke vervolgingen te bevelen’.Ga naar voetnoot37 Procureur-generaal Philipse moest hierop echter rapporteren dat een dergelijke vervolging onder de huidige Drukperswet niet veel kans zou maken.Ga naar voetnoot38 Daarop bleef Van Maanen niets anders over dan te wijzen op de noodzaak ‘bij voortduring een naauwkeurig toezigt’ op het blad te blijven uitoefenen.Ga naar voetnoot39
Vanaf september 1829 verschijnt in Amsterdam - één - soms tweemaal per week - het opinieblad De Noordstar. Het ontstaan ervan hangt direct samen met de roerige politieke situatie. Met instemming wordt geconstateerd dat het Noorden uit zijn toestand van onverschilligheid is wakker geschud en politiek geïnteresseerd raakt.Ga naar voetnoot40 Aan die belangstelling wil De Noordstar nader | |
[pagina 445]
| |
richting geven. Uitgangspunt daarbij is een evident Noord-Nederlands, in de praktijk Hollands, zonodig ook onvervalst Amsterdams apriori. In de crisis neemt De Noordstar meteen duidelijk stelling. Het blad beschouwt de unie van liberalen en katholieken als staatsondermijnend, als ‘eene oproerige factie, die niets anders dan omwenteling, verheffing van den Franschen geest of Priester-overheersching zoekt’.Ga naar voetnoot41 Waar De Bijenkorf de unie kon begrijpen en waarderen, is deze voor De Noordstar juist onnatuurlijk. Onaanvaardbaar is met name dat katholieken zich in de politiek als katholieken manifesteren: de politiek kent immers alleen burgers.Ga naar voetnoot42 In tegenstelling tot De Bijenkorf, met zijn Groot-Nederlandse onbevangenheid en principieel liberale positie, ziet De Noordstar de activiteiten van ‘de factie’ in zekere zin ook als een Zuidelijke poging het machtsevenwicht in het Verenigd Koninkrijk te doen verschuiven. Maar tegelijk met dergelijke kritiek klinkt de waarschuwing - en hier raken we een heel wezenlijk aspect van de filosofie van De Noordstar - dat met het bestrijden van het kwade het goede niet in gevaar mag worden gebracht. Met andere woorden: de oplossing van de problemen zal nooit zal mogen bestaan uit het verscheuren van de grondwet, het breidelen van de drukpers en het versterken van het monarchaal gezag.Ga naar voetnoot43 ‘De grondwettige magt van onzen geëerbiedigden Koning is groot genoeg’, heet het.Ga naar voetnoot44 Hier blijkt waar het De Noordstar eigenlijk om te doen is, en hoe de crisis uiteindelijk wordt geïnterpreteerd. Niet alleen worden de aanmatigingen van de Zuidelijke oppositie bestreden; tegelijk wordt ook fundamentele kritiek geleverd op de regering. Het gaat daarbij in essentie om de verdediging van de verdragsmatige, dualistische grondslag van de Nederlandse staat tegenover het in de administratie voortlevende bonapartistische beginsel en de daaraan gekoppelde neiging liet monarchale element in de staatsregeling te accentueren. In het motto dat De Noordstar voert, pro lege, rege et grege, is de woordvolgorde niet zonder betekenis. Het systeem van de grondwet impliceert ook volgens De Noordstar ministeriële verantwoordelijkheid. Onschendbaarheid van de koning betekent niet dat hij oppermachtig is, ‘en het verantwoordelijk stellen Zijner dienaren is het volkomen regtmatig middel, om den Vorst binnen de palen van Zijn gezag te houden. Toegevendheid hier ware ongeoorloofd, 's Lands voorregten zijn even heilig als die van den Vorst’.Ga naar voetnoot45 Een ‘eigenlijk ministerie’ dat het beleid als geheel draagt, kent Nederland niet. Maar wel wordt iedere minister geacht voor zijn deeltaak individueel verantwoordelijk te zijn. Om die verantwoordelijkheid ook werkelijk gestalte te geven, zal het constitutioneel mechanisme op enkele punten verfijnd moeten worden, met name door | |
[pagina 446]
| |
invoering van het contraseign.Ga naar voetnoot46 Ministeriële verantwoordelijkheid mag er volgens De Noordstar niet toe leiden dat de uitvoerende macht wordt overgebracht naar de Staten-Generaal. Het is daarom zaak een en ander zorgvuldig te definiëren. Zo komt het strafrechtelijke aspect van (grond)wetsschending centraal te staan. Niettemin is ook hiervan de politieke strekking onmiskenbaar. De Noordstar vindt overigens dat een minister die het vertrouwen van de Staten-Generaal heeft verloren, dient te vertrekken. In de praktijk geldt dat zeker voor minister van Justitie Van Maanen.Ga naar voetnoot47 Alle vaste loopjes uit de constitutionele kritiek van deze dagen zijn in De Noordstar terug te vinden. Zo neemt het blad krachtig stelling tegen het centralistische bestuurssysteem, het ‘administratie-despotisme’ dat alleen tot lusteloosheid leidt.Ga naar voetnoot48 Ook wordt gedemonstreerd hoe de rechterlijke macht bij voortduring wordt vernederd en in haar bevoegdheden beknot.Ga naar voetnoot49 Steeds weer klinken klachten over de sfeer van geheimzinnigheid waarin de overheid opereert. Waar ‘openlijkheid [...] de ziel en het kenmerk van echt constitutionneele instellingen’ is, dienen besluiten behoorlijk te worden gepubliceerd, kandidaten voor politieke functies in het openbaar te worden beoordeeld en zullen de overheidsfinanciën controleerbaar moeten zijn.Ga naar voetnoot50 Wat dat laatste betreft wil men de bruikbaarheid van het budgetrecht vergroten door over de begroting niet meer in haar geheel, maar per hoofdstuk te stemmen.Ga naar voetnoot51 Wanneer het op concrete constitutionele verlangens aankomt, is De Noordstar het vaak eens met De Bijenkorf. Maar de toonzetting is nogal verschillend, vooral ook omdat De Noordstar graag realistisch en pragmatisch wil zijn. ‘Noemt men dit geene kleur hebben, neen! dan hebben wij ze niet, en willen wij die ook nimmer aannemen’, zo wordt gezegd.Ga naar voetnoot52 Deze betuiging van kleurloosheid, die een gebrek aan ideële inspiratie lijkt te demonstreren, is integendeel juist symptomatisch voor de eigen ideologie. De redactie streeft namelijk bewust naar een synthese tussen oud-vaderlandse vormen en waarden (waaronder dat pragmatisme) en het eigentijdse romantisch-liberale vocabulaire. Niet door het omarmen van een universeel constitutioneel normenstelsel tracht De Noordstar de politieke verhoudingen te moderniseren, maar door de kwintessens daarvan te verbinden met vertrouwde tradities als die van kleinschaligheid, burgerlijke vrijheid en verdraagzaamheid.Ga naar voetnoot53 | |
[pagina 447]
| |
In dit samengaan van oud-Hollandse en modern-liberale concepties krijgt het Nederlandse liberalisme vorm in misschien wel zijn meest autochtone variant. Deze verdient ook zeker een plaats in de staalkaart van het vroegere Europese liberalisme. Daarvan is een wezenskenmerk immers de nationaal bepaalde gevarieerdheid. Door met zoveel woorden te kiezen voor de ‘middenbaan’ in de politiekGa naar voetnoot54 plaatst De Noordstar zich in een authentiek Noord-Nederlandse traditie van pragmatisch politiseren. In die traditie vormt De Noordstar een verbinding tussen het moderatisme van het nabije verleden en de middenpartij en de conservatief-liberalen van de nabije toekomst. Politiek realisme bepaalt ook de wijze waarop de twee vaste punten in het programma van De Noordstar-het verdedigen van de Noordelijke eigenheid en het bepleiten van constitutionele hervormingen - naar voren worden gebracht. Hoe moeilijk het ook is die beide elementen evenwichtig te blijven combineren in een zeer gespannen politieke situatie, ook dan wordt volgehouden dat een koers van liberalisering de (enige) uitweg uit de crisis is. Wanneer de spanning wat terugloopt - met name in het voorjaar van 1830 - en het dus minder nodig is de Noordelijke eigenheid te verdedigen, reikt De Noordstar ook expliciet de hand aan de Belgische oppositie, althans aan de authentiek liberale pijler daarvan. Het blad doet dan de oproep het wederzijdse antagonisme te laten varen en de gemeenschappelijke constitutionele verlangens te ontwikkelen om zo te komen tot een vereniging van Noord en Zuid op de grondslag van ‘gematigd liberale beginselen’.Ga naar voetnoot55 Nog een enkel woord over de redactie van De Noordstar. Deze bleef zoals gebruikelijk bij dit soort publicaties anoniem. Toch is met vrij grote zekerheid te zeggen wie bij het blad betrokken waren, al is er geen uitspraak te doen over de mate van participatie van elk der betrokkenen afzonderlijk. Als schrijvers zijn met name te noemen de hoogleraren C.A. den Tex en J. van Hall, de advocaten J. op den Hooff, F.A. van Hall en A.W. Huidekoper, en de rechter J.J. Uytwerf Sterling.Ga naar voetnoot56 Bij elkaar een groep Amsterdamse juristen, tussen de dertig en veertig jaar oud, maatschappelijk al redelijk gearriveerd en nauw gelieerd met de wereld van handel en financiën. Behalve door politieke gelijkgestemdheid hangt de groep onderling samen door nauwe banden van vriendschap en verwantschap. In een tijd waarin formele politieke organisatievormen in Noord-Nederland nog volledig ontbreken - en door het heersende politieke paradigma trouwens ook niet worden toegelaten - verdient een configuratie als deze Noordstar-groep bijzondere aandacht. Er is hier sprake van een coterie met een geprononceerd politiek gezicht die via | |
[pagina 448]
| |
het beïnvloeden van de publieke opinie machtsvorming nastreeft.Ga naar voetnoot57 In deze coterie gaat politieke interesse op een meer beschouwelijk niveau samen met aanwijsbare praktisch-politieke ambitie. Leden van de eigen groep behoren tot degenen die bij verkiezingen worden gepousseerd. Het is trouwens ook een club met toekomst: nagenoeg alle leden zullen vroeger of later wel een of andere politieke rol gaan spelen.
Het derde opinieblad op niveau waarvoor ik hier aandacht vraag, is de Nederlandsche Gedachten, waarvan het eerste nummer verschijnt in oktober 1829. Van de drie genoemde bladen is het veruit het bekendst gebleven; niet zozeer als bron voor de gebeurtenissen rond 1830, als wel omdat het nagenoeg geheel is volgeschreven door Groen van Prinsterer. De ontwikkeling van diens denkbeelden, omstreeks 1830 in een kritische fase, kan in de Nederlandsche Gedachten stap voor stap worden gevolgd. Groens briefwisseling, opstellen en aantekeningenGa naar voetnoot58 maken het mogelijk nauwkeurig na te gaan hoe hij tot de oprichting van dit blad is gekomen. Onder de indruk van de heersende onrust gaat hij in het voorjaar van 1829 nadenken over de rol van pers en publieke opinie. ‘Door de drukpers werkt men op de bevolking, om deze door de vertegenwoordiging op het bestuur | |
[pagina 449]
| |
te doen werken’, constateert hij in Volksgeest en burgerzin,Ga naar voetnoot59 de brochure waarin hij een soort beginselprogram neerlegt. En nu het eenmaal zover gekomen is ‘dat het duizendhoofdige dier, zoo niet jure, tenminste facto souverein schijnt te worden’, is het ook zaak ‘dat her, zooveel mogelijk, door verstandige lieden worde geleid, opdat niet alles aan stukken worde getrapt en gebeten’,Ga naar voetnoot60 Zo zouden plaatselijk ‘vereenigingen’ kunnen worden gevormd met als doel het uitgeven van een periodiek; ‘Het is een geheel nieuw vak van letterkunde, en hetwelk door deszelfs invloed op het dagelijksch leven voorzeker niet te versmaden is.’Ga naar voetnoot61 Aldus wil hij zoals we nu zouden zeggen het Noorden ‘politiek bewust’ maken. In Groens interpretatie van de crisis staat het opdringende Franse beginsel centraal. In de praktische politiek is dit belichaamd in de als misdadig beschouwde activiteiten van ‘de factie’ die tegelijk ‘de Constitutionele Troon, het Protestantismus en de Nederlandsche eigenaardigheid’ bedreigt.Ga naar voetnoot62 Daartegenover wil Groen een ‘echt Nederlandschen geest’ opwekken. Nu kan de Nederlandse ‘nationaliteit’ - dat blijkt met name uit Volksgeest en burgerzin - in beginsel zonder meer een Groot-Nederlandse draagwijdte hebben. Maar in de escalerende spanningen van het najaar van 1829 gaat Groen zijn ‘echt Nederlandschen geest’ toch steeds nadrukkelijker definiëren in termen van de heilzame historische verbondenheid van ‘Holland, de Hervorming en het huis van Oranje’.Ga naar voetnoot63 Daarmee komt hij onverbiddelijk in het Klein-Nederlandse kamp terecht. Zijn Groot-Nederlanderschap blijkt afhankelijk van de vervulling van enkele exclusief Klein-Nederlandse voorwaarden vooraf.Ga naar voetnoot64 De aanbevelingen die Groen geeft om uit de impasse te komen, staan diametraal tegenover die van De Noordstar en De Bijenkorf. Deze bladen wilden een ‘liberale’ uitleg van de grondwet en achtten het mogelijk langs die weg de crisis op te lossen. Groen redencert precies andersom. Voor hem zijn de soevereiniteit van Oranje en het monarchale karakter van de staatsstructuur van existentiële betekenis.Ga naar voetnoot65 De uitweg uit de crisis ziet hij dan ook in de verdediging en versterking van het monarchale beginsel. Een land op de rand van anarchie moet in zijn visie niet bang zijn het koninklijk gezag de ruimte | |
[pagina 450]
| |
te geven.Ga naar voetnoot66 Om misverstanden te voorkomen: ook Groen betuigt zich natuurlijk ‘constitutioneel’. Hem gaat het er evenwel om dat er geregeerd wordt ‘overeenkomstig den waren geest der Constitutie’. Dat wil zeggen: ‘overeenkomstig Monarchale beginsels’.Ga naar voetnoot67 Dat Groen het regeringsbeleid in de rug wil steunen, betekent niet dat hij het daarom ook kritiekloos accepteert. Met name wanneer het gouvernement door de Koninklijke Boodschap van 11 december 1829 zijn positie wat heeft kunnen verbeteren, geeft hijzelf enkele niet onbelangrijke veranderingen in overweging. Daaruit blijkt dat ook Groen zich rekenschap geeft van de wijdverbreide kritiek in het Noorden op het regeringsstelsel en de bestuurspraktijk van Willem I. Zo maakt hij aanmerkingen op de regelzucht van de regering, die eerder negatief dan positief werkt en bovendien tot rampzalige eenvormigheid leidt. Ook bepleit hij meer coherentie in het regeringsbeleid en homogeniteit in het ministerie. De eigen verantwoordelijkheid van de ministers zal meer nadruk moeten krijgen.Ga naar voetnoot68 Voorts wil Groen wel een verbetering van de communicatie tussen de ministers en de Staten-Generaal, zonder daarmee overigens die ministers tegenover de Kamer verantwoordelijk te houden.Ga naar voetnoot69
Wanneer ik de programma's van de drie besproken bladen, wegwijzers in de politieke discussie, nog eens samenvat en vergelijk, dan komt De Bijenkorf met een modern constitutioneel standpunt dat niet wordt gecompliceerd door oud-vaderlandse herinneringen; dan volgt De Noordstar een lijn die eveneens constitutioneel is, maar tegelijk een Hollands a-priori uitdrukt; en dan is de Nederlandsche Gedachten ten slotte onvervalst monarchaal en daarnaast sterk Noord-Nederlands geïnspireerd. Bij alle verschil in de fundering van het constitutionalisme van Noordstar en Bijenkorf - vooral te zoeken in het prediken van discontinuïteit door De Bijenkorf tegenover de juist historiserende inslag en daardoor minder radicale aanblik van De Noordstar - komen beide bladen tot de slotsom dat de oplossing van de problemen gezocht moet worden langs de weg van liberalisering. Wat betreft de nationaal-Noordelijke inspiratie die Noordstar en Nederlandsche Gedachten gemeen hebben, verdient het nog opmerking dat de inhoud daarvan duidelijk verschilt. Terwijl De Noordstar aansluiting zoekt bij de Loevesteinse traditie, vindt de Nederlandsche Gedachten juist steun in het prinsgezinde standpunt.Ga naar voetnoot70 | |
[pagina 451]
| |
Noordelijke nationaliteit en betamelijke vrijheidDe drie besproken bladen staan model voor duidelijk te onderscheiden richtingen in het politieke denken van Noord-Nederland boven de Moerdijk. Bij elkaar bieden ze een goed inzicht in de verschillende manieren waarop de crisis werd geïnterpreteerd. Ze wilden de publieke opinie vormen en leiden, maar speelden tegelijk ook in op wat er in de natie leefde. De informatie die ze daarover verschaffen, gevoegd bij allerlei andere gegevens (zoals verkiezingsuitkomsten, de opstelling van Noordelijke Kamerleden en de teneur van andere kranten, boeken en brochures), maakt het mogelijk enkele meer algemene uitspraken te doen over het politiek klimaat in Noord-Nederland in die jaren 1828-1830. Er zijn dan, dunkt mij, twee tendenties duidelijk aan te wijzen: de ene een versterking van het Klein-Nederlandse saamhorigheidsgevoel of, zoals dat wel heette, de ‘Noordelijke nationaliteit’; de andere een steeds sterker verlangen naar liberalisering van de politieke verhoudingen. De ‘nationalistische’ tendens laat zich gemakkelijk verklaren als een reactie op de aanvallen in de Zuidelijke pers en het als bedreigend ervaren optreden van ‘de factie’ in de Tweede Kamer. Dit Noordelijk nationalisme draagt dan ook een onmiskenbaar defensief karakter. Hierbij dient overigens nog wel de kanttekening te worden gemaakt dat het niet alleen de Belgen zijn waartegen men zich wapent. Ook onvrede met een regeringsbeleid dat zo weinig als Noordelijk wordt ervaren speelt hier een rol. Maar onvrede met het regime komt veel duidelijker tot uitdrukking in de tweede tendentie, de liberale. Het is opmerkelijk te zien hoe weinig overtuigde steun het regime in het Noorden eigenlijk genoot. Er waren er niet zoveel die het systeem-Willem I onverkort tot het hunne maakten. Onvrede en wantrouwen voedden de grondwettige kritiek die in het Noorden eigenlijk vanaf het begin van het Verenigd Koninkrijk te horen was geweest. Gijsbert Karel van Hogendorp, die in de jaren vóór 1825 de toon van die kritiek zette, stond daarin veel minder alleen dan men doorgaans geneigd is te denken.Ga naar voetnoot71 De vernieuwing en verscherping van dit constitutionele geluid na de fase van politieke rust rond het midden van de jaren twintig, vond plaats in een context van toenemende politisering, waarbij de impuls uitging van het Zuiden.Ga naar voetnoot72 Niettemin had dat Noordelijke constitutionalisme toch een eigen, vrij auto- | |
[pagina 452]
| |
nome ontwikkeling doorgemaakt en was de vernieuwing ervan al merkbaar voordat de politieke spanning vanuit het Zuiden zo sterk werd opgevoerd.Ga naar voetnoot73 Die steeds krachtiger klinkende Noordelijke kritiek betrof zowel de inhoud van het beleid als de wijze waarop dat beleid totstandkwam. Een algemene klacht was ook dat er veel te veel beleid was. Vaak wordt onvoldoende beseft hoezeer juist de grieven (op constitutioneel, juridisch en financieel terrein) die ook in het Noorden leefden, en daarmee steun vonden in het koninkrijk als geheel, het systeem-Willem I tot in de kern raakten. Het viel de koning dan ook gemakkelijker tegemoet te komen aan de specifiek Zuidelijke grieven op het gebied van taal, onderwijs en godsdienst dan hier concessies te doen. Dat zou immers een verloochening van zijn hele politieke credo hebben betekend.Ga naar voetnoot74 De tendens van liberalisering uitte zich op allerlei manieren. Bijvoorbeeld ook bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. (Doordat elk jaar een derde van de leden aftrad, konden ‘politieke trends’ in principe vrij snel in de samenstelling van de Kamer tot uitdrukking komen.) Zo bracht Holland in 1828 de latere Negenman L.C. Luzac in de Kamer, waarbij men een zittend Kamerlid liet vallen. Ook werd toen de hierboven in verband met De Bijenkorf al genoemde advocaat Schooneveld verkozen, die als zeer liberaal gold.Ga naar voetnoot75 Een jaar later kwam Noordstar-redacteur Op den Hooff in de Kamer. Met voorbijgaan van een zittend Kamerlid vaardigde Gelderland in 1829 E.W. van Dam van Isselt af, ook een toekomstige Negenman. Door de verkiezing in 1830 van Van Nes van Meerkerk rehabiliteerde Utrecht het onverbloemd oppositionele geluid dat deze meer dan tien jaar tevoren in de Kamer al had laten horen.Ga naar voetnoot76 Hun geluid voegde zich bij al lang in de Kamer hoorbare constitutionele stemmen als die van Daniël van Alphen. | |
[pagina 453]
| |
De invloed in de Kamer van het nog steeds betrekkelijk kleine contingent uitgesproken constitutionelen of liberalen uit het Noorden was veel groter dan hun aantal alleen zou doen vermoeden. Enkelen van hen behoorden tot de meest gezaghebbende Kamerleden en konden ook fungeren als opinieleider voor de veel grotere groep die door een onafhankelijk-constitutionele opstelling de regering eventueel in grote moeilijkheden kon brengen. Dat laatste bleek heel duidelijk in mei 1829, bij de demonstratieve verwerping met ruime Noordelijke steun van de Tienjarige Begroting. In de pers was het liberale geluid niet alleen te lezen in typische opinie-bladen als De Noordstar en De Bijenkorf, maar ook bijvoorbeeld in kranten met een meer algemeen karakter als de Arnhemsche Courant en het Algemeen Nieuws- en Advertentieblad, dat kritisch-constitutioneel was vanuit een burgerlijk perspectief. Onder de brochures noem ik met name Het vertegenwoordigend stelsel, een geïnspireerd constitutioneel vademecum dat de Arnhemse advocaat en latere Negenman J.M. de Kempenaer in het voorjaar van 1830 anoniem liet verschijnen.Ga naar voetnoot77 Symptomatisch is ook het brede constitutionele panorama dat de katholieke Zwolse advocaat H. van Sonsbeeck - schoolgenoot van Thorbecke en minister in diens eerste kabinet - ontvouwde in zijn tweedelige Proeve over de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der regterlijke magt.Ga naar voetnoot78
Wat was nu de betekenis van die Noordelijke liberaliseringstendens voor de verhouding tussen de beide rijksdelen tijdens de crisis? Duidelijk is dat liberaal stelling nemen in het Noorden de facto ook een handreiking betekende aan de Belgen en een serieus te nemen poging inhield de nationale tegenstel- | |
[pagina 454]
| |
ling tussen Noord en Zuid te overbruggen. Daarbij werd de grondwet gepresenteerd als gemeenschappelijk basisprogram en als verbindingselement tussen beide rijksdelen. Deze poging is vooral ook serieus te nemen omdat men, zolang het Verenigd Koninkrijk feitelijk intact was, wel verplicht was binnen dat kader te denken.Ga naar voetnoot79 (Het Verenigd Koninkrijk als zodanig stond nauwelijks ter discussie. Deels was dat de winst van vijftien jaar samenleven. Bovendien bestond in brede kring de overtuiging dat de mogendheden niet zouden toestaan dat hun eigen staatkundige schepping van 1814-1815 weer teniet zou gaan.) Dit maakt dat een koers van liberalisering misschien wel de enige reële mogelijkheid was om uit de moeilijkheden te komen. Noordelijk nationalisme kon hier geen oplossing bieden. Daar kwam nog bij dat velen in het Noorden weliswaar gekwetst waren in hun nationale gevoelens, maar zich toch nauwelijks herkenden in het in België gecreëerde vijandbeeld en zich met name niet vereenzelvigd wensten te zien met het regime. Wel herkenden ze daarentegen de constitutionele kritiek die in het Zuiden klonk. Veelzeggend in dit verband is een commentaar van het Algemeen Nieuws- en Advertentieblad van 16 juni 1830 waarin ook de specifiek Zuidelijke grieven betrokken waren: ‘Het Gouvernement had een aantal enkel Zuidelijke belangen, begrippen of vooroordeelen gekwetst; dit is niet te ontkennen; maar moest dit op het Noorden gewroken worden? Is dan het Gouvernement het Noorden? Het verschilt er te veel van. Het Gouvernement is Noord, Zuid, Oost en West; het is alles wat men wil, als het maar den baas over alles mag spelen. Dit schijnt men in het Zuiden niet begrepen te hebben...’
Bij wijze van afsluiting wil ik twee opmerkingen maken. De eerste is dat het nationalistisch reductionisme van zowel de Nederlandse als de Belgische geschiedschrijving ertoe geleid heeft dat potentiële, zij het niet gerealiseerde, verbindingsmogelijkheden tussen beide rijksdelen vrij stelselmatig zijn genegeerd. Met name als zij voortvloeiden uit de tendens tot liberalisering die Noord en Zuid aan het eind van de jaren twintig gemeenschappelijk hadden. Zo beschouwt Demoulin een plan uit juli 1830 om in Amsterdam een Franstalig blad op te richten met een liberale signatuur en bedoeld om de Belgen te informeren over de Noordelijke grieven, als niet meer dan een ‘geïsoleerde poging der Amsterdamse liberalen om de Belgen het bewijs te leveren, dat het liberalisme boven de Moerdijk niet dood is’.Ga naar voetnoot80 In werkelijkheid gaat het hier niet om een enkel incident, maar om een symptoom van de Noordelijke liberaliseringstendens. Daarin lag - dat blijkt ook uit dit project | |
[pagina 455]
| |
- een open houding tegenover de Belgische oppositie besloten en de wil de Noord-Zuid-tegenstelling op te lossen door het moderniseren van de politieke verhoudingen. Mijn tweede en laatste opmerking raakt speciaal het Noorden. Het is een gemeenplaats in de Nederlandse historiografie dat de politieke ontwikkeling in het Noorden door de vereniging met België vertraagd is. Men was, zo heet het dan, genoodzaakt de rijen gesloten te houden en zich als één man achter de koning op te stellen tegenover het opdringende Belgendom. Mijn betoog leidt tot de conclusie dat de crisis van 1828-1830, hoewel de antithese tussen Noord en Zuid in die jaren weer aanmerkelijk opleefde, juist sterk heeft bijgedragen tot de politieke bewustwording in het Noorden; dat hier sprake is van een belangrijke ontwikkelingsfase in het proces van politieke modernisering dat Nederland doormaakte, met vooral waardevolle resultaten in de sfeer van de liberale theorievorming. Zo waardevol naar mijn indruk dat gezegd mag worden dat al in deze jaren het conceptueel fundament is gelegd voor de verdere ontwikkeling van het liberalisme. Daar komt nog bij dat de constitutionele verwachtingen die in deze periode uitkristalliseerden, in hun contemporaine context van - nationaal en internationaal - verhoogde politieke spanning zeker niet kansloos leken. En - om de redenering voort te zetten - het is dunkt mij juist een gevolg van de scheiding geweest dat die kansen keerden, dat het vernieuwingsproces ten slotte werd afgebroken en zelfs in zekere zin in diskrediet raakte door de associatie met de drijfveren van de Belgische muiters.Ga naar voetnoot81 Na de feitelijke scheiding kon het liberale geluid overigens in eerste instantie helderder klinken dan tevoren. Dat kwam vooral omdat er nu sprake was van een herziening van de grondwet. Daardoor was het mogelijk constitutionele verlangens, die voorheen moesten worden gepresenteerd als de interpretatie van bestaande bepalingen, meer direct naar voren te brengen. Maar in wezen was het tij al aan het keren. En hoe hardnekkig het liberale geluid in het najaar van 1830 en in 1831 ook nog bleef klinken, uiteindelijk kon het toch niet meer samengaan met de fel nationalistische schokgolven die bij elke vaderlandse heldendaad weer door het land gingen. Ik geloof dan ook dat diegenen in het Noorden die meenden dat een scheuring van het koninkrijk de modernisering van de politieke verhoudingen ernstig zou belemmeren gelijk hebben gehad. Niet de vereniging heeft hier vertragend gewerkt, maar juist de scheiding. |
|