De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
De verbeelding en de macht. IJsbrand van Hamelsveld in het studiehuis der RestauratieDe natie is een verbeelde gemeenschap van mensen die elkaar voor het grootste deel niet kennen en ook niet kunnen kennen. In de discussiecultuur van de Nederlandse Verlichting werd voortdurend geprobeerd die nationale gemeenschap onder woorden te brengen. Dat gebeurde soms vanuit een deelperspectief, zoals opvoeding en onderwijs, of de staat van de economie. Maar soms deden auteurs ook een ambitieuze poging de samenleving als geheel te ‘verbeelden’. Veelgeciteerd in dit verband is IJsbrand van Hamelsvelds De zedelijke toestand der Nederlandsche natie, op het einde der achttiende eeuw uit 1791. Van Hamelsveld had in de patriottentijd nationale bekendheid gekregen als ‘politieke dominee’. Hij was sinds 1784 hoogleraar in de godgeleerdheid in het patriotse bastion Utrecht en bemoeide zich daar nadrukkelijk met de politiek. Als een ware kanselhuzaar predikte hij het patriottisme. Vanaf de preekstoel had hij het Nederlandse volk in 1785 toegeroepen: ‘Te Wapen! Vliegt te Wapen! Nederlanders! Rust u toe om Haardsteden en Altaaren te verdedigen! anders loopt uw goed en bezitting, de eer van uwe Vrouwen en kinderen, uwe Vryheid en leven gevaar.’ En voor wie zich mocht verbazen dat een predikant dergelijke taal bezigde, legde Van Hamelsveld uit dat hij als christen de oorlog uiteraard verfoeide. Maar als mens, als burger van een vrije staat, die onrechtvaardig was aangevallen (door Engeland) en zich laf en schandelijk had gedragen, riep hij nogmaals: ‘te Wapen!’Ga naar voetnoot1 Bij de grote journées van het Utrechtse patriottisme - toen Utrecht volgens buitenlandse waarnemers zelfs wereldgeschiedenis maakte - was Van Hamelsveld opvallend aanwezig, zoals op 19 december 1785, toen de vroedschap onder druk moest worden gezet om het nieuwe regeringsreglement in te voeren. Of drie maanden later, bij een volgend kritiek moment in het politiseringsproces, toen hij vanaf een reuzensneeuwbal, bijgelicht door twee flambouwen, het verzamelde volk toesprak.Ga naar voetnoot2 De gematigde Utrechtse vroedschap Martens beschouwde hem als een heethoofd die het volk tegen de regering ophitste.Ga naar voetnoot3 De orangistische chroniqueur Van Hardenbroek noemde hem een ‘groot en violent patriot’.Ga naar voetnoot4 Van Hamelsvelds ambities bleven niet | |
[pagina 256]
| |
beperkt tot actievoeren. Hij wilde naar verluidt zijn professoraat neerleggen om lid van de vroedschap te worden. En inderdaad werd hij tot tweemaal toe op de nominatie geplaatst voor de revolutionaire, ‘pretense’ raad. Tot een benoeming hebben deze nominaties in augustus 1786 echter niet geleid.Ga naar voetnoot5 Zijn platform bleef dus voorlopig de kansel. Tijdens preekbeurten in de Domkerk liet hij zich bij herhaling zeer negatief uit over de oude regering. De onheilen die stad en land getroffen hadden, waren niet de schuld van het volk maar van ‘de groote in den landen’, predikte hij op 5 oktober 1786, met als tekst ‘en wat hebben dese schapen gedaan?’Ga naar voetnoot6 Tijdens zijn preekbeurten had de gelijkheid in de kerk al toegeslagen want de statenbanken en die van de statenvrouwen werden bezet door ‘Genoodschapsgasten [leden van het exercitiegenootschap Pro Patria] en andere gemeene lieden’.Ga naar voetnoot7 Van Hamelsveld trok kennelijk een speciaal publiek, want het vroedschapslid Jan Carel van der Muelen noteerde op 29 januari 1787 in zijn dagboek dat de kerk wanneer hij preekte, anders dan gewoonlijk, zeer leeg was, al kwamen er wel veel nieuwsgierigen in- en uitlopen. Ook van de patriotten zou hij maar een deel bereiken. De ‘wilde patriotten’ kwamen helemaal niet in de kerk en de ‘serieuse’ kwamen niet naar Van Hamelsveld.Ga naar voetnoot8 Het baarde veel opzienGa naar voetnoot9 dat Van Hamelsveld zich had laten balloteren en introduceren in de burgersociëteit Concordia, die bijeenkwam in de herberg De Blauwe Druyf op de Mariaplaats. In de woorden van Van der Muelen: ‘Zeker is 't singulier dat een professor Theologiae en den predikdienst waarnemende, lid is van en frequenteerd een gezelschap, daar men, onder anderen, zig ophoud met drinken en met de kaart te spelen en daar ook zekerlijk wel eenige oneffen woorden zullen gesproken worden.’Ga naar voetnoot10 Na de vermaarde slag bij Vreeswijk op 9 mei 1787, toen de uitgetrokken Utrechtse patriotten de stadhouderlijke troepen wisten te verjagen, was het Van Hamelsveld die het grafschrift dichtte voor de gesneuvelde Mr C.G. Visscher, een van de martelaren van het Utrechtse patriottisme: ‘Treur niet, ô Stichtenaar, maar volg dien Heldenmoed. / De Vrijheid is het waard, al kost zij Burgerbloed.’Ga naar voetnoot11 Van Hamelsvelds eigen portret zou worden opgenomen in een eregalerij van Nederlandse patriotten, de Uitmuntende verzameling van afbeeldingen van Nederlandsche mannen beroemd geworden wegens hunne moed en burgerliefde in de jongstleden beroerten. Door zijn positie als hoogleraar en als predikant en door zijn gedragingen | |
[pagina 257]
| |
werd Van Hamelsveld een van de meest in het oog springende patriotten, die landelijke bekendheid verwierf. Voor zijn activisme moest hij boeten bij de Restauratie van 1787. Toen de Pruisen in september naderden, ontvluchtte hij Utrecht. Enkele weken later werd hij als hoogleraar ontslagen en uit zijn burgerrechten ontzet. Na enige omzwervingen kwam hij terecht in Durgerdam, waar hij zijn carrière als gereformeerd predikant was begonnen. In de restauratieperiode zou hij zich vooral manifesteren als publicist of, iets onvriendelijker geformuleerd, als broodschrijver en vertaler. Zijn naam wordt verbonden met De Godsdienstvriend (1788-1795), die hij samen met ds. Bernardus Bosch redigeerde, en met De Welmeenende Raadgeever (1792-1795).Ga naar voetnoot12 In 1792 raakte Van Hamelsveld verwikkeld in een felle polemiek met de kantiaan Paulus van Hemert, die hem ervan verdacht de auteur te zijn van een kritische bespreking (in de Vaderlandsche Bibliotheek van Bernardus Bosch) van zijn lijkrede op de remonstrantse hoogleraar A.A. van der Meersch.Ga naar voetnoot13 Deze affaire heeft Van Hamelsvelds reputatie in remonstrantse kring zeker geen goed gedaan.Ga naar voetnoot14 In een pamflet werd hij bij die gelegenheid op zijn plaats gezet als ‘Exprofessor, schrijver generaal in allerlei vakken van wetenschappen en geleerdheid’.Ga naar voetnoot15 Van Hamelsvelds optreden als publicist bevestigt een patroon dat kenmerkend was voor patriotten die in Nederland waren gebleven, of die na een korte ballingschap waren teruggekeerd. Zij begonnen zich al vrij snel - zij het ook zeer behoedzaam - weer te uiten, toen de orangistische backlash eenmaal was uitgeraasd. Daartoe werd met name de draad van het door de politisering van de jaren tachtig onderbroken politiek neutrale spectatoriale vertoog weer opgenomen. Ze uitten zich waarschijnlijk duidelijker in de beslotenheid van hun genootschappen en gezelschappen, die soms maar licht gecamoufleerde patriotse mantelorganisaties waren.
Naar het bekende woord van Gerrit Paape wordt Frankrijk, waar enkele duizenden patriotten hun ballingschap sleten, ook wel de Hogeschool der Revolutie genoemd. Overigens bleven alleen de meest principiële patriotten of degenen die bij terugkeer inderdaad het nodige te vrezen hadden, langdurig buitenslands. Vanuit de verte bestookten ze het vaderland met hun geschriften, maar ze raakten er ook vervreemd van dat vaderland en verstrikt in onderling gekrakeel.Ga naar voetnoot16 Verreweg de meeste patriotten bleven in eigen land en bezochten dus niet de Hogeschool der Revolutie maar het Studiehuis der Restauratie. Hun Werdegang is dan ook van groot belang, te meer als we ons | |
[pagina 258]
| |
realiseren dat de emigranten, allerlei uitzonderingen daargelaten, als zodanig zeker geen dominante rol hebben gespeeld in de Bataafse Omwenteling. Meer dan de emigrés die in den vreemde steeds meer met elkaar bezig waren, hebben de patriotten in Nederland zelf de verbinding gevormd tussen de Nederlandse Verlichting, de patriottenbeweging en de Bataafse Omwenteling. Zo'n verbindingsschakel - en daarmee nadrukkelijk tijdsgebonden - is Van Hamelsvelds De zedelijke toestand der Nederlandsche natie, waarvan het voorwoord gedateerd is 21 april 1791. Van Hamelsveld publiceerde dit geschrift onder zijn eigen naam. Daarmee onderscheidde het zich van het spectatoriale vertoog met zijn cultus van anonimiteit en pseudonimiteit, waaraan het inhoudelijk overigens veel te danken had. Van Hamelsveld maakte zelfs bijna een demonstratie van zijn auteurschap door het boek op te sieren met zijn portret, gegraveerd door Vinkeles, en voorzien van een vers van Adam Simons: 't Is Hamelsveld om wien het stichtsch Atheen nog treurt:
De Godsdienst heeft bij hem verdediging gevonden:
En schoon 't balsturig lot 's mans tabbaard heeft gescheurd,
Zijn zugt voor God en 't volk blijft eeuwig ongeschonden.
Van Hamelsvelds werk wordt vaak aangehaald als feitelijke bron en gezaghebbende weergave van - inderdaad - de ‘zedelijke toestand der Nederlandsche natie, op het einde der achttiende eeuw’. Zeer nadrukkelijk was het echter ook zijn bedoeling zich rekenschap te geven van het gebeurde in de patriottentijd tegen de achtergrond van de Nederlandse Verlichting. Het is daarmee ook een poging tot zelfrechtvaardiging en een apologie. Van Hamelsveld schilderde de toestand van de Republiek in de donkerste kleuren. Hoewel hij beweerde dat collega-predikanten het in hun leerredenen bij dank-, vast- en bededagen nog zwarter maakten, valt er aan zijn zedenschets toch weinig opwekkends te ontdekken. Van enig evenwicht tussen de ‘lof en laster der Nederlanderen’ is geen sprake. Hetis alles ontaarding en verval. Daarbij sprak hij niet alleen voor zichzelf, want volgens Van Hamelsveld gingen alle gesprekken toentertijd over het verval van Nederland.Ga naar voetnoot17 Hij vond het niet nodig - verwijzend naar oudere schrijvers als Tacitus, Hooft, Strada en Temple - om de algemeen bekende vaderlandse deugden nog eens uit te meten, zoals de oprechtheid van de Hollanders, de gulheid van de Geldersen, de rondheid van de Zeeuwen of de vrijheidsliefde van de Friezen.Ga naar voetnoot18 Hem ging het juist om de verandering in zijn eigen tijd en om de situatie in het hier en nu. Het sleutelwoord in Van Hamelsvelds vertoog is verval. Verval constateerde hij ten opzichte van het clichébeeld van de genoemde oudere auteurs, | |
[pagina 259]
| |
maar ook in vergelijking met het veel recentere zelfbeeld uit de Tegenwoordige staat (1739). Daarin was de neergang al duidelijk gemeld, in hetzelfde decennium waarin ook Van Effens Hollandsche Spectator zijn zorg daarover uitsprak. Vanouds stonden de bewoners van ons land te boek ‘als een nijvrig, werkzaam, gezond, eenvouwig en zedig-leevend volk’,Ga naar voetnoot19 maar dat beeld van soberheid, matigheid en eenvoud was in snel tempo aan het veranderen. Het nationaal karakter - altijd een samenstel van deugden en ondeugden - was volledig uit balans geraakt. De opeenvolgende stadia van de Nederlandse beschaving beschreef Van Hamelsveld metaforisch als een maaltijd in diverse gangen, van zeer sober tot uiterst weelderig,Ga naar voetnoot20 met de ondergang als onafwendbaar einde: ‘Helaas! de oude roem van Nederland is bezwalkt - Neêrland is in Neêrland niet meer te vinden.’Ga naar voetnoot21 Conform de diagnose van de vaderlandse Verlichting achtte Van Hamelsveld het morele fundament van de samenleving totaal verrot. Het rot zat overal, helaas ook bij de jeugd, waarvan hij de ‘spoorloosheden’ hekelde.Ga naar voetnoot22 Bijzondere aandacht besteedde hij aan de religieuze dimensie van het verval.Ga naar voetnoot23 Want juist met de godsdienst was het jammerlijk gesteld. Onkunde, ongeloof, bijgeloof, dweperij en geestdrijverij beheersten het ‘groote gros der Natie’.Ga naar voetnoot24 Op het eerste gezicht is Van Hamelsvelds zwartgallige zedenschets een vlotte samenvatting van het uit de spectatoren bekende vervalsvertoog. Toch zijn er belangrijke verschillen. Het karakteristieke vervalsvertoog uit de hoogtijdagen van de Nederlandse Verlichting (1750-jaren 1770) werd juist gekenmerkt door de hoop op verbetering en was dus ten diepste optimistisch getoonzet. De situatie in de Republiek werd graag wat somber voorgesteld om de mogelijkheden tot herstel des te overtuigender te kunnen laten zien. Het preken van verval was dus een retorische strategie. In belangrijke mate was het ook een pleidooi voor de zelfwerkende kracht van de Nederlandse Verlichting, zoals die zich manifesteerde in genootschappen en tijdschriften. Maar in Van Hamelsvelds deprimerende (om niet te zeggen depressieve) zedenschers uit 1791 is deze ondertoon van optimisme omgeslagen in een diepgaand pessimisme, heel verraderlijk evenwel onder handhaving van dit al lang bekende vervalsperspectief. De oorzaak voor die omslag - zowel in het klimaat in de Republiek als in zijn eigen opvattingen - lag in de recente gebeurtenissen uit de patriottentijd. De bevlogen actievoerder uit de jaren 1785-1787, meegesleept door de hectiek van de Utrechtse revolutie, blijkt geheel tot inkeer gekomen. Niet wat zijn diepste overtuiging betreft - die is nog ongebroken - maar wel wat betreft de middelen om het grote doel van herstel van het vaderland te bereiken. Na eigenhandig te hebben bijge- | |
[pagina 260]
| |
dragen aan de uitvinding van de moderne politiek (in een Nederlandse context), is hij vervolgens tegen de grenzen van die politiek - dat wil zeggen wat haalbaar en mogelijk is - opgelopen. Enerzijds zou Van Hamelsveld nu het liefst de herinnering aan de gruwelen van die dagen willen verdringen of, zoals hijzelf zegt, met een ‘ondoordringbaar dekkleed’ aan het oog onttrekken.Ga naar voetnoot25 Anderzijds heeft de ‘schok’ van de recente verwikkelingen zijn inzicht in de deugden en ondeugden van de natie juist gescherpt en de problemen van de Republiek duidelijker dan ooit aan het licht gebracht.Ga naar voetnoot26 Met het echec van de patriottenbeweging lijkt hij zelfs zijn geloof te hebben verloren in de Verlichting, die er de voorwaarden voor schiep. Dit cultuurpessimisme correspondeert met de visie van de orangist Elie Luzac, die na 1787 in één brede zwaai zowel het politieke patriottisme als de daaraan voorafgaande en deels ten grondslag liggende verlichte genootschappelijkheid veroordeelde.Ga naar voetnoot27 Toch wil dit alles niet zeggen dat Van Hamelsveld de klok volledig terugzet. Bepaalde verworvenheden van de Nederlandse Verlichting sinds 1750 zijn inmiddels vanzelfsprekend geworden, met name het denken in termen van een nationale cultuur, van een ‘Nederlandsche natie’ dus. Dat is de ‘winst’ van het verlichte vertoog. Bijna in het voorbijgaan noteert hij welke ingrijpende (en blijvende) consequenties dit heeft voor de duiding van vaderland en vaderlandsliefde. Van Hamelsveld legt uit dat liefde voor het vaderland iets anders is, en met name veel verder zal moeten gaan, dan iemands natuurlijke liefde voor zijn geboortegrond. Daarmee neemt hij afstand van deze traditionele, bijna tijdloze opvatting van vaderland en bekent hij zich tot de juist zeer eigentijdse ideologisering van dat concept. Ware vaderlandsliefde bij iemand vereist de wetenschap ‘wat eigenlijk het Vaderland is, en welke pligten hetzelve van hem vordert’.Ga naar voetnoot28 Het vaderland is niet zomaar zijn onwillekeurige voorkeur voor het land van herkomst maar een daad van reflectie, een bewuste keuze voor dat land en daarmee een programma, een ideologie. Het vaderland heeft een ideologische lading gekregen, het is zelf ideologie geworden. Daarmee rechtvaardigt Van Hamelsveld in feite achteraf nog eens zijn eigen bevlogen ‘Te Wapen!’ In dat vaderland als programma staat liefde voor de vrijheid als politieke deugd voorop. Vaderland en vrijheid dienen een twee-eenheid te vormen, aangevuld met andere kwaliteiten: ‘een volk welke vrij zal wezen, en zijne vrijheid zal handhaaven, moet deugdzaam, werkzaam, met weinig te vrede, niet verwijfd of wellustig, zuinig en spaarzaam zijn.’Ga naar voetnoot29 Het hele complex van ‘typisch Nederlandse’ deugden wordt hier in stelling gebracht om het vaderland inhoud te geven en zijn herstel af te dwingen. | |
[pagina 261]
| |
Van Hamelsvelds Zedelijke toestand - hoewel gesteld in de termen van het standaard vervalsvertoog - was dus tegelijk zeer tijdsgebonden en een reflectie op het jongste verleden. Het boek verwijst echter ook vooruit, naar de - op dat moment uiteraard nog onbekende - nabije toekomst van de Bataafse Tijd, de second coming van het patriottisme, en ook naar zijn eigen toekomst. Als het Nederlandse patriottisme in 1795 zijn tweede kans krijgt, is Van Hamelsveld als prominent oud-patriot meteen van de partij. Zijn belangrijkste publieke rol zal hij spelen als lid van de Eerste en Tweede Nationale Vergadering van 1796 tot 1798, afgevaardigd achtereenvolgens door de districten Hoorn en Amsterdam X. Aan zijn optreden in die Nationale Vergadering - geboekstaafd in het Dagverhaal - kunnen we afmeten hoe hij zijn eerdere politieke ervaring uit de patriottentijd en de daarop gevolgde terugslag in de Restauratie heeft verwerkt tot een eigen politieke filosofie en vooral strategie. Dat eigene stijgt echter uit boven zijn persoon en blijkt in veel opzichten te gelden voor een grotere groep Representanten, met name de dominerende middengroep in de Eerste Nationale Vergadering.Ga naar voetnoot30 Zijn grote doel is consensusvorming en het tegengaan van politisering. Hij is kortom een typische moderaat. Toen de Nationale Vergadering op 1 maart 1796 eindelijk bijeenkwam, was de euforie van de begindagen van de revolutie al lang voorbij. Op 25 mei 1796 legde Van Hamelsveld een soort politieke geloofsbelijdenis af. Hij achtte het zijn plicht te spreken en sprak maar meteen voor het hele Bataafse volk: ‘Ik heb gesprooken, toen yder zweeg, toen niemand dorst te spreeken. Meermaalen heb ik getoond, myn hoofd voor de goede zaak veil te hebben, en ook nog, ben ik in dezelve gevoelens.’ Dat men hem een ‘Slymgast’ zou vinden, deerde hem niet. Hij had de plicht te spreken omdat het vaderland in gevaar was. Niet door vreemde troepen. Ook niet door toedoen van de Oranjepartij, want die was overwonnen en moest juist de hand van broederschap gereikt worden. Het vaderland was in gevaar door de verdeeldheid tussen de Bataven onderling, het voortdurend schenden der wet, het verwekken van moord en oproer en het honen van de geconstitueerde machten.Ga naar voetnoot31 Een halfjaar later, in oktober, riep hij nog eens op tot ‘vergetelheid’ tegenover de orangisten en daarmee tot nationale verzoening: ‘Voor eeuwig zou ik alles wat ooit gedaan of gebeurd ware, in eene diepe vergetelheid werpen, en myn oog zou Broeders beschouwen, myn hart zou Broeders lieven.’Ga naar voetnoot32 Van Hamelsvelds versie van het moderate vertoog legitimeerde hij met zijn status van bekende vaderlander. Hij beriep zich zelfs zo vaak op dat patriotse verleden dat men zich moet afvragen of zijn gezag niet aan het tanen was. Van Hamelsvelds moderatisme kreeg een persoonlijk accent door zijn voortdurend hameren op het belang van godsdienst voor de staat. In zijn allereerste | |
[pagina 262]
| |
optreden in de Nationale Vergadering verklaarde hij al dat er zonder godsdienst - gedefinieerd als ‘de volmaaking van gezond verstand’ - geen maatschappelijk geluk mogelijk was.Ga naar voetnoot33 Godsdienst kenmerkte de mens: ‘ik ben geen Mier, ook geen Leeuw, maar, als redelyk Schepzel ver verheven boven alle redenloze beesten, als zoodanig verheuge ik my in het voorrecht van den Godsdienst.’ Godsdienst was de bron van deugd en goede zeden, en de grondslag van alle staten. Geen staat die zonder godsdienst bestaan kon.Ga naar voetnoot34 Om dit belang van godsdienst voor staat en natie te expliciteren, deed hij een voorstel voor een vast Bid-uur voor alle godsdienstige gezindten in het hele land.Ga naar voetnoot35 Dit voorstel riekte echter - hoezeer Van Hamelsveld dat ook bestreed - te veel naar de traditionele dank-, vast- en bededagen van het ancien régime om te worden aangenomen en werd daarom, minstens zo traditioneel, ‘aan de spijker gehangen’. Zonder ironie was dit alles niet. De bededag is onlangs nog getypeerd als het enige werkelijk nationale ritueel dat de oude Republiek kende. Bovendien maakte het in de tweede helft van de achttiende eeuw nog een interessante vernieuwing door, verwijzend naar de natie als een morele gemeenschap van alle gelovigen.Ga naar voetnoot36 Van Hamelsveld probeerde met zijn Bid-uur als het ware de natievormende potentie van dit ritueel te behouden, samen met de voor hem uiteraard ook zeer wezenlijke religieuze dimensie.
De Representant Van Hamelsveld zou in 1796-1797 de politiek ook nog op een heel andere manier leren kennen, niet als een zaak van beginselen, grote woorden en ronkende redevoeringen, maar als een handwerk dat geleerd moest worden en waarin de één duidelijk meer bedreven was dan de ander. Hoe moeilijk politiek kon zijn, ondervond Van Hamelsveld vooral tijdens de twee weken dat hij het voorzitterschap van de Nationale Vergadering bekleedde, van 28 november tot en met 9 december 1796.Ga naar voetnoot37 Hij aanvaardde het voorzitterschap met alweer een politieke geloofsbelijdenis: ‘Geboren en opgevoed in de beginselen van een vry Mensch, waar Vaderlander en ongeveinsd Christen, zal de laatste tik van dit hart, een lofzegging van God en een zugt voor myn Vaderland en meede menschen weezen.’ Na die medemensen jarenlang ‘eenen zuiveren liefderyken en redelyken Godsdienst, vry van dweepzucht’ te hebben voorgedragen, was hem ‘door eene zeldzaame verandering van zaaken de politicque loopbaan geopend’. Nog steeds achtte hij het vaderland in groot gevaar. Het was een stuurloos schip dat elk moment op de klippen kon lopen. Vandaar zijn klemmende oproep: ‘Nederlanders! dempt de tweedragt, vereenigt u, om aan het Vaderland eene wyze Constitutie te geven, die op de onvervreemdbare rechten van den Mensch en Burger en op de Oppermacht des Volks gegrond, wier inhoud Eenheid, Ondeelbaarheid en Burger-Vryheid, doch met ryp beraad, | |
[pagina 263]
| |
verstandig omschreeven en naar wysheid bereekend en wier doel het geluk van allen is. Weest deugdzaam, en gy zult, met God door u zelven en niet door een ander uw heil bewerken.’Ga naar voetnoot38 Dit was Van Hamelsvelds politieke credo in één zin samengevat. Twee weken later zou hij de voorzittershamer ‘met blydschap’ neerleggen, na de roerigste periode uit de geschiedenis van de Nationale Vergadering toe dusver. De grote kwestie was eerst of het Plan van Constitutie in behandeling zou worden genomen en vervolgens of de één- en ondeelbaarheid grondslag van de constitutie zou moeten zijn. Van Hamelsveld had de grootste moeite de beraadslagingen in goede banen te leiden. Hij kon de vergadering nauwelijks in de hand houden en zijn gezag als voorzitter werd door sommige leden openlijk uitgedaagd. De schrijvers van het Dagverhaal hebben het allemaal braaf genoteerd: ‘Hier op staat de President op, slaat met drift op de borst, zeggende: hier staat Ysbrand van Hamelsveld, die nimmer om lief of leed ter regter noch ter slinker zyde is afgeweken, noch zich door eenige bedreigingen deed verschrikken of vervaard maken; maar immer pal stond, zoo als aan een ieder bekend is.’Ga naar voetnoot39 Bij de cruciale stemming over het Plan van Constitutie was de chaos compleet. Ook de tribune roerde zich hevig met handgeklap, luid geschreeuw en bravogeroep. ‘De President stondt over einde, bezweerende de Vergadering en de Tribunes in naam des Vaderlands, tot orde, dan alles vrugteloos.’Ga naar voetnoot40 Al deze incidenten deden Van Hamelsvelds reputatie geen goed. In de krant werd hij gehekeld en de radicale publicist Gerrit Paape zette hem te kijk als ‘dien zotten Professor’.Ga naar voetnoot41 Hoe goed zijn bedoelingen misschien ook waren, aan het doorbreken van de constitutionele impasse kon hij geen echte bijdrage leveren. Bij de radicale staatsgreep van 22 januari 1798 werd Van Hamelsveld samen met 21 andere Representanten gevangengezet. ‘Achter de koekoeken’ van het Huis ten Bosch mocht hij een halfjaar lang zijn zonden overdenken. Doordat Van Hamelsveld zijn Werdegang onder woorden bracht, zien we hoe een patriots activist het echec van 1787 verwerkte. In zijn geval leidde dit tot een vorm van doemdenken, dat hij vervolgens vertaalde in een weloverwogen moderatisme met een sterk religieus moralistische toonzetting. De eenheid van de Nederlandse natie speelde voor hem steeds een belangrijke rol. Zijn Zedelijke toestand uit 1791 is daarmee behalve een samenvatting van het vervalsdiscours in zijn meest zwartgallige vorm (ontdaan van het daaraan eerder inherente optimisme) vooral een verbindingsschakel, in eigen land geproduceerd, tussen het patriottisme van de jaren 1780 en het moderatisme van na 1795. Dat zou nog een grote toekomst tegemoet gaan in de gedepolitiseerde verhoudingen vanaf 1800. |
|