De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Opiniepers en politieke cultuurDe traditionele politieke orde kwam in de laatste decennia van de achttiende eeuw alom in de westerse wereld ter discussie te staan. Overal speelde bij deze kritiek het woord, en dan vooral het gedrukte woord, een centrale rol. Zonder dit uitbundige gebruik van de drukpers is de ondermijning van wat al spoedig het ancien régime zou moeten heten ondenkbaar. Dat geldt zeker ook voor de Republiek. In de jaren 1780 was daar sprake van een explosie van politieke pamfletten. Belangrijker nog: in die periode beleefde men de opkomst van een politieke opiniepers. Al die pamfletten en periodieken speelden een belangrijkere rol dan alleen het weergeven van een machtsconflict. Ze deden zelf actief mee in deze strijd. | |
De mediaEnkele weken na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog begon op 20 januari 1781 in Utrecht bij G.T. van Paddenburg De Post van den Neder-Rhijn te verschijnen.Ga naar voetnoot1 Dit eerste politieke opinieblad in Nederland was meteen een doorslaand succes. De oplage zou oplopen tot misschien wel drieduizend, voor die tijd zo ongeveer het maximaal bereikbare. Enkele tientallen andere bladen, met De Politieke Kruyer als belangrijkste, volgden in de patriottentijd het voorbeeld van de Post.Ga naar voetnoot2 Voor de lezers waren bladen als de Post en de Kruyer zowel heel nieuw door hun inhoud als heel herkenbaar door hun vorm. Ze bouwden namelijk voort op de inmiddels al vele jaren florerende traditie van de spectatoriale geschriften: moraliserende bladen die de lezer week na week voorhielden hoe hij zich als beschaafd burger diende te gedragen.Ga naar voetnoot3 Deze spectatoren vormden als het ware de spreekbuis van de Nederlandse Verlichting, markeerden de culturele emancipatie van de bur- | |
[pagina 196]
| |
gerij en hebben de Nederlander, zo is wel opgemerkt, in feite leren lezen.Ga naar voetnoot4 Bij deze inmiddels ingeslepen leesgewoonten haakte de nieuwe opiniepers handig aan door de spectatoriale vormen grotendeels intact te laten. Formaat, verschijningsfrequentie, aantal bladzijden en prijs bleven gelijk. Vooral het principe van regelmatige verschijning, de periodiciteit, was van cruciaal belang. Daardoor onderscheidde het opinieblad zich wezenlijk van wat tot dusver het meest kenmerkende politieke medium in de Republiek was geweest: het pamflet. Ongetwijfeld is de snelle opkomst en het enorme succes van het politieke opinieblad in de jaren tachtig alleen mogelijk geweest dankzij de ervaring opgedaan met het redigeren, publiceren en distribueren van de spectatoriale weekbladen. Gezien het inzakken van de markt voor spectatoren en de hausse in politieke geschriften in de jaren tachtig, is het inderdaad aannemelijk dat deze laatste categorie het spectatoriale lezerspubliek voor een belangrijk deel naar zich toe heeft weten te trekken. De spectator is vaak beschouwd als exponent van een achttiende-eeuwse ‘leesrevolutie’. Daarbij zou het lezerspubliek zijn verruimd, terwijl het (her)lezen van de bijbel en een ijzeren repertoire van stichtelijke lectuur plaatsmaakte voor een verbrede en geprofaniseerde belangstelling. De projectie van Rolf Engelsings voor de Duitse Verlichting ontwikkelde concept van een Leserevolution op de Nederlandse situatie heeft de afgelopen jaren tot veel discussie geleid.Ga naar voetnoot5 Met name op het gebied van het functioneren van de boekhandel heeft dit debat belangrijke onderzoeksresultaten opgeleverd.Ga naar voetnoot6 Deels is het echter blijven steken in demarcatie- en definitiekwesties. In elk geval is wel duidelijk geworden dat een dergelijke revolutie in Nederland niet gezocht moet worden bij de romanproductie, terwijl de roman elders juist wordt gezien als ‘practically the emblem of the reading revolution’.Ga naar voetnoot7 Toch zijn er nog steeds goede argumenten om een dergelijke leesrevolutie - of misschien beter lees-evolutie - te associëren met de toenemende spectatoriale publicistiek vanaf het midden van de eeuw, de groeiende betekenis van kranten na het midden van de jaren 1770 (verschijning van nieuwe titels, regelmatige dubbelnummers, stijgende oplage van de bestaande ‘nationale’ | |
[pagina 197]
| |
kranten), en de explosie van politieke lectuur - pamfletten en periodieken - in de jaren 1780. Dat de politisering van de patriottentijd het lezen opnieuw een krachtige stimulans heeft gegeven en het lezerspubliek vergrootte, wordt ook betoogd door contemporaine waarnemers. Volgens de marktgevoelige Leidse boekdrukker C.F. Koenig had het ‘gelukkige tydstip van den ongelukkigen Oorlog [...] de Leeslust als uit den slaap opgewekt’.Ga naar voetnoot8 En de Pruisische diplomaat Goertz, die de Republiek al dertig jaar kende, bespeurde in 1783, met name vergeleken mee vijf jaar tevoren, ‘eene merkelijke verandering [...] soo met opsigte tot de wijse van denken en uiten, als met betrekking tot de meerdere kennisse van saken, die onder eene twede en selfs derde classe van menschen thans plaats hadde’.Ga naar voetnoot9 Als literair genre werd de spectator gekenmerkt door een vaste formule. Een centrale figuur, de Spectator met een hoofdletter, gaf welwillend zijn oordeel over problemen aangedragen door een kring van vrienden. In een fictioneel ritueel tussen de Spectator en zijn lezers werd een sfeer van intimiteit en goed-achttiende-eeuwse ‘gezelligheid’ opgeroepen. De communicatie werd daarbij vooral onderhouden door middel van brieven die - naar thans wordt aangenomen - overwegend verzonnen moeten zijn geweest. Bladen als de Post en de Kruyer namen deze formule over. ‘Mijn Heeren De Post’ en ‘Baas Kruyer’ vervulden daarbij de rol van Spectator en het contact met de lezers verliep op de vertrouwde wijze: per brief. De correspondenten bedienden zich daarbij van hetzelfde soort pseudoniemen dat ook in de spectatoren voorkwam. Zo komen we in de Kruyer namen tegen als Lysje Blootenteen, Ignotus, Jan Overtuigd, Justus Plebejus en Pieter Nugter. Deze laatste parallellie is echter heel bedrieglijk. Het saillante verschil met de spectatoren is namelijk dat deze briefschrijvers in grote meerderheid echt zullen zijn geweest, zoals ook de problemen die ze aansnijden op waarheid berusten.Ga naar voetnoot10 Alle spectatoriale verhulling ten spijt stelden correspondenten van vlees en bloed nu actuele politieke kwesties aan de orde. Periodieken als de Post en de Kruyer maakten dus het spectatoriale ritueel van fictie tot werkelijkheid en ontpopten zich zo als een echt communicatiemedium tussen redacteur en lezers. Al deze camouflage zal zeker mede bedoeld zijn geweest om nieuwsgierige autoriteiten op gepaste afstand te houden. Deze hadden er immers allerminst behoefte aan dat de politiek een zaak werd van breed maatschappelijk overleg. Maar inhoudelijk was er geen sprake van verhulling. Men zag hier een onmiskenbare breuk met de spectator. Weliswaar gaf ook de Spectatorfiguur graag zijn mening ten beste, maar dan toch vooral over algemeen-maat- | |
[pagina 198]
| |
schappelijke en levensvragen, zeker niet over politieke zaken. In de schriftelijke cursus burgerdeugd van de spectator stond de bestaande politieke en sociale orde als zodanig niet ter discussie. Maar zijn zedenlessen kunnen natuurlijk wel een indirecte politieke werking hebben gehad, bijvoorbeeld door het aan de kaak stellen van de onmatige levensstijl en weeldezucht van leden van de elite, van het loslaten van de oud-vaderlandse burgerdeugd of van het klakkeloos nalopen van vreemde modes. In het politieke opinieblad van de jaren 1780 werd een heel andere toon aangeslagen. De lezende burger werd nu aangesproken als iemand wiens beschaving inmiddels zover was gevorderd dat hij zich ook met politiek mocht gaan bezighouden, als lid van de politieke natie dus. Wie overigens precies behoorde tot deze politieke natie werd wijselijk wat in het vage gelaten. In elk geval was ze aanmerkelijk ruimer dan het exclusieve regentencollectief dat de macht met zoveel succes in eigen kring had weten te houden. Toch bestreek ze zeker niet de volledige bevolking. Grof gezegd zal de nieuwe politieke natie tot wie de opiniepers zich richtte en waarvoor ze als spreekbuis optrad zoveel omvat hebben als de verlichte en min of meer gegoede burgerij: degenen die, zoals dat zo mooi heette, ‘wat te verliezen hadden’. Qua inhoud was het contrast met de traditionele spectatoren dus vrijwel compleet. Hadden deze een natuurlijke sociabiliteit gepredikt, waarbij de burger werd geleerd dat hij pas echt zichzelf kon zijn in harmonisch contact met anderen, in de nieuwe opiniebladen moest die serene harmonie plaatsmaken voor een cultuur van conflict, een echt politieke cultuur. Tegenover de afstandelijke toon van de Spectator-moralist stak de Spectator-journalist zijn betrokkenheid niet onder stoelen of banken. Anders ook dan de neutraal registrerende courantier (die de Republiek natuurlijk al veel langer kende) zag de journalist het als zijn taak actief bij te dragen aan het vormen van een publieke opinie, een even ongrijpbaar als dwingend fenomeen dat in het politieke leven van de late achttiende eeuw een centrale rol ging spelen. Als opinieleider sprak hij met de stem van de politiek bewuste burger. Dat burgerschap maakte hij trouwens vaak ook in ander opzicht waar. Pieter 't Hoen bijvoorbeeld, redacteur van De Post van den Neder-Rhijn, streed in de Slag bij Vreeswijk (9 mei 1787) mee in het eerste gelid toen het erom ging de Utrechtse revolutie te verdedigen tegen een aanslag door prinsgezinde troepen. Te midden van het hele arsenaal van actiemiddelen uit de patriottentijd speelde de opiniepers een rol die veel verder ging dan alleen het vormen van de publieke opinie en het vertolken van het geluid van de nieuwe politieke natie. In meer dan één opzicht vervulde de pers een unieke samenbindende functie. De verbrokkelde staatkundige structuur van de Republiek bracht met zich mee dat het patriottisme haast noodzakelijkerwijs een beweging in het meervoud was. Aan wat terecht ook wel is omschreven als ‘at bottom, a series of municipal revolutions’,Ga naar voetnoot11 gaf de pers echter de onontbeerlijke inter- | |
[pagina 199]
| |
lokale dimensie. (Dat gold dan met name voor periodieken met een nationale verspreiding als De Post van den Neder-Rhijn en De Politieke Kruyer.) Bovendien wisten de patriotse bladen door de centrale plaats die ze gaven aan ingezonden brieven zowel uitlaatklep als communicatiemiddel te zijn voor hun lezers annex leden van de nieuwe politieke natie. Aldus werd de pers, meer dan welk organisatorisch verband ook, de belichaming van wat er aan samenhang in het patriottisme was. Op verschillende plaatsen in de Republiek waren hervormingsprocessen gaande. Hoewel ze allemaal pasten in een globaal patroon, hadden ze niettemin hun eigen tempo en specifieke kenmerken. (Terwijl het toch al niet mogelijk is de uitvinding van de moderne politiek op één plek of op één bepaald moment in Europa te lokaliseren, was de fragmentatie daarvan in Nederland zo mogelijk nog sterker.) De pers zorgde er nu voor dat de verscheidenheid van lokale acties en initiatieven binnen de kortste keren ook elders bekend raakten. Dat gold bijvoorbeeld voor een van de belangrijkste actiemiddelen: de burgerwapening. In 1781 herinnerde Joan Derk van der Capellen in zijn Aan het volk van Nederland aan de klassieke gedachte dat alleen een volk dat zichzelf wist te verdedigen ook werkelijk vrij kon zijn. In 1782 deed het Friese kwartier Oostergo het voorstel om het nooit uitgevoerde artikel VIII van de Unie van Utrecht (1579), dat voorzag in een algemene volkswapening, eindelijk eens te effectueren. Zover zou het niet komen. Maar intussen was de gedachte aan burgerwapening zozeer gaan leven dat her en der in de Republiek plannen ontstonden om de ingeslapen stedelijke schutterijen te reactiveren. Toen dat allemaal niet snel genoeg ging, richtte men exercitiegenootschappen en vrijkorpsen op als levend model van wat een burgermilitie eigenlijk behoorde te zijn. Niet in de laatste plaats dankzij de enthousiasmerende berichtgeving in de patriotse pers kwam er een kettingreactie op gang en werd het ‘soldaatje spelen’ een nationale rage. De pers speelde ook bij de stichting van politieke verenigingen een stimulerende en mobiliserende rol. Toen eind 1784 in Leiden een Vaderlandsche Sociëteit werd opgericht, deed De Politieke Kruyer daar, in de vorm van een brief van Burgerhart, omstandig verslag van.Ga naar voetnoot12 Op beeldende wijze werd beschreven hoe deze sociëteit, opgericht voor leden van het exercitiegenootschap, reilde en zeilde en hoe mensen uit verschillende lagen van de maatschappij elkaar hier troffen. Sommigen waren deftig gekleed, anderen hadden het schootsvel nog voor; kennelijk hadden zij zich voor slechts een halfuurtje intelligente verpozing uit hun werk losgerukt. Ieder discussieerde over stads- en landszaken. De ‘goede Patriottische Weekblaaden’ gingen van hand tot hand. Duidelijk blijkt hier hoe de patriotse pers als agenda diende voor politieke gezelschappen. Andere plaatsen kregen van de Kruyer de raad zich aan dit gelukkige Leidse voorbeeld te spiegelen. En zodra de politieke sociabiliteit in de steden eenmaal goed op gang was gekomen, richtte de | |
[pagina 200]
| |
Kruyer de blik op het platteland. Het vestigen van ‘welingerichte societeiten’ in de dorpen zou ook daar ‘door het leezen van een of ander Weekblad en het zaamenspreeken over het zelve, de Vaderlandsche kundigheden uitbreiden’.Ga naar voetnoot13
Wanneer we de opkomst van de patriotse pers wat nader ander de loep nemen, blijkt De Post van den Neder-Rhijn in januari 1781 toch niet helemaal als een donderslag bij heldere hemel te zijn gekomen. De politieke belangstelling was toen al enkele jaren aan het groeien, opgewekt door de verwikkelingen van de internationale politiek en vooral door de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Vanaf 1778 begon het aantal jaarlijks verschijnende pamfletten snel te stijgen. En er kwam ook al enige beweging in de tijdschriftenmarkt. De Borger, bijvoorbeeld, een weekblad dat in het najaar van 1778 ging verschijnen, presenteerde zich weliswaar met nadruk als een spectator in de inmiddels al respectabele Nederlandse traditie, maar dan wel als een eigentijdse, met een aangepaste onderwerpskeuze, die ook - eigenlijk heel onspectatoriaal - de actualiteit zou meenemen. Hoofddoel van dit weekblad was de lezers tot ‘goede borgers’ te maken, waarbij burger dan niet stond voor iemand die zich onderscheidde van een boer, edelman of geestelijke, maar voor een lid van de burgerlijke maatschappij: een citoyen.Ga naar voetnoot14 De beschouwingen waren inderdaad vaak politiek getint, maar dan wel op een vrij abstracte en afstandelijke wijze. Een ander blad, De Staatsman, dat in 1779 op de markt kwam en werd geredigeerd door de Nederlandse philosophe Nassau la Lecq, een verre naneef van de stadhouder, presenteerde zich expliciet als een politiek tijdschrift.Ga naar voetnoot15 Het zei te willen inspelen op de toenemende belangstelling voor zowel de Europese als de Nederlandse politiek en richtte zich daarbij niet alleen tot regenten en aanzienlijke burgers maar ook tot lieden van mindere stand. Aan de informatie die De Staatsman verstrekte werd een voorzichtig patriots commentaar verbonden, in die zin dat de toon pro-Amsterdams, pro-Frans en anti-Engels was. De Post van den Neder-Rhijn speelde dus in op een verandering van smaak en vraag die al in de lucht hing. Misschien was de verlichte lezer door het decennialange gemoraliseer van de spectatoren ook wat sufgepreekt en na al die wijze lessen toe aan wat frisse actualiteiten. In de Post werd het klemmende vraagstuk van het verval van de Republiek, dat eerder al in morele en economische zin was besproken, in onvervalst politieke termen aangepakt. Het blad wilde zelfde middelen aanwijzen om ‘'s Lands gewissen ondergang’ te voorkomen en doorbrak daarmee de conventie dat politiek bedrijven het alleenrecht was van een kleine elite. De dialoog met de lezer werd zoals gezegd nadrukkelijk aangegaan, al werd die lezer wel vriendelijk verzocht - in een tijd waarin de ontvanger de portokosten betaalde - zijn correspon- | |
[pagina 201]
| |
dentie ‘vragtvrij’ toe te zenden.Ga naar voetnoot16 Dat de uitgever met deze spectatoriaal politiserende formule een gevoelige snaar had geraakt, werd wel bewezen door de stapels post waarmee hij werd overstelpt. De nieuwe wetten van de periodiciteit werden dan ook in die zin weer overtreden dat de lezer heel wat meer kreeg dan hem was toegezegd. Er kwamen voortdurend dubbele en extra nummers uit, zodat er tussen januari 1781 en oktober 1787 in plaats van ongeveer 350 (gerekend naar één per week) uiteindelijk liefst 614 nummers zijn verschenen (de laatste dertien in Amsterdam toen Utrecht al voor de Pruisen gevallen was). Redacteur Pieter 't Hoen behield zich het recht voor brieven niet woordelijk maar hoofdzakelijk weer te geven en verschillende brieven zonodig te combineren. Door dit selecteren en bewerken bleef hij het toch die in laatste instantie - ondanks de grote inbreng van zijn correspondenten - het gezicht van zijn krant bepaalde. Deze middelaarsrol maakte de redacteur van een toonaangevend blad als De Post van den Neder-Rhijn zelfs tot een soort hogepriester van de publieke opinie. In de Post lag het accent aanvankelijk op de buitenlandse politiek. Maar geleidelijk verschoof de belangstelling naar binnenlandse zaken, naarmate het desastreuze verloop van de oorlog (een schijnsucces als de Slag bij de Doggersbank daargelaten) de publieke aandacht dwingender dan ooit op het verval van de Republiek vestigde en op de autoriteiten die daarvoor verantwoordelijk geacht werden. Eind september 1782 presenteerde De Politieke Kruyer zich aan zijn beoogd publiek van ‘geagte dog onderdrukte landgenooten en mede-burgers’.Ga naar voetnoot17 Het blad verscheen in Amsterdam bij Verlem en werd geredigeerd door J.C. Hespe, die zowel schrijver als compilateur werd genoemd. De Kruyer hanteerde de spectatoriale formule met nog meer overgave dan de Post. ‘Baas Kruyer’ zat als een spin in het web van zijn correspondenten. Meer dan enig ander blad was de Kruyer daardoor bezit en platform van zijn lezers. Evenals de Post had de Kruyer de pretentie voor een nationaal publiek te schrijven. Maar terwijl de Post aan die taakopvatting uiting gaf door thema's van een meer algemene strekking aan te snijden, ging de Kruyer anders te werk. Door ingezonden stukken uit alle hoeken van het land te plaatsen, symboliseerde het blad als het ware het meervoudige karakter van het patriottisme en maakte het zich tot een soort huisorgaan van de beweging. Door het smakelijk opdissen van lokale ‘historietjes’ bedreef de Kruyer ook een soort onthullingsjournalistiek, met de daaraan haast onvermijdelijk verbonden insinuerende ondertoon. Dit aspect heeft de reputatie van het blad achteraf geen goed gedaan. Colenbrander noemt redacteur Hespe ‘door gemeenheid walgingwekkend’ en Rogier ziet hem als een demagoog en een ‘ordinaire jurist’, terwijl hij collega 't Hoen van de Post juist prijst om diens ‘talent en fatsoen’.Ga naar voetnoot18 Dergelijke kritiek klinkt nogal gemakkelijk. Dat bij het | |
[pagina 202]
| |
noemen van mannen en paarden de waarheid wel eens geweld zal zijn aangedaan, lijdt geen twijfel. De kritische begeleiding van autoriteiten stond echter onmiskenbaar in het teken van de filosofie van het patriottisme: het doorlichten en weer gezond maken van de gezagsverhoudingen in de Republiek. Deze bedoeling werd door de tijdgenoot als zodanig ook herkend en ernstig genomen. Terecht werd de Kruyer doorgaans in één adem genoemd met de twee andere serieuze patriotse organen, de Post en de hierna nog te bespreken Courier. De Kruyer was behalve concreet en ‘op de man af’ ook gevarieerd van inhoud. Het verwijt van langdradigheid dat Colenbrander de patriotse pers in het algemeen maakt, gaat hier dan ook zeker niet op. Het blad was toegankelijk geschreven, appelleerde aan een breed lezerspubliek en werd gretig gelezen. Ook de Kruyer werd overstroomd met ingezonden stukken. Al na een halfjaar moest de omvang worden verdubbeld van acht naar zestien pagina's. De prijs ging daarbij slechts met een halve stuiver omhoog, naar twee stuivers per nummer. Om de inzendingen hun actualiteit niet te doen verliezen ging men later over op twee nummers per week. In totaal zouden er in vijf jaar 482 afleveringen verschijnen. De titelvignetten van de eerste drie delen van de Kruyer symboliseren goed de inzet van de patriotse strijd. Samen vormen die een soort stripverhaal dat door Hespe zelf van passende dichtregels werd voorzien. Op het vignet vin deel I probeert een geharnaste krijger, waarschijnlijk Willem V, gezien de Oranjeappel op zijn standaard, de Vrijheid van haar voetstuk te stoten. In deel II wordt de aanval afgeslagen door 's Volks Alvermogen, afgebeeld als een Bataaf, die in deel III door de zegevierende Vrijheid wordt beloond met teruggave van zijn rechten, terwijl de Oranjekrijger dood ter aarde ligt. Door de schijnwerper te richten op allerlei lokale situaties - zowel misstanden als positieve ontwikkelingen - weerspiegelde de Kruyer ook de verdere ontwikkeling binnen het patriottisme. Na de algemene aansporing tot nationaal herstel, werd nu een meer concreet program van actie ontwikkeld dat in de eerste plaats daar moest worden uitgevoerd waar de macht in laatste instantie berustte: bij de vroedschappen in de steden. De nationale gezagscrisis werd dus vertaald in de opdracht om aan de basis van het bestel, op lokaal niveau, tot hervormingen te komen. De toonzetting bleef bij dit alles aanvankelijk heel gematigd en coöperatief. Evenmin als de andere periodieken was het blad erop uit chaos en anarchie te preken. Maar door het nog nader te noemen proces tegen de Kruyer in 1785 zou de toon verharden, zoals dit proces er trouwens in het algemeen aan heeft bijgedragen dat de politieke tegenstellingen in de Republiek zich gingen toespitsen. Precies een jaar na lancering van de Kruyer, in september 173, stortte ook de Amsterdamse uitgever Allart zich op de patriotse periodiekenmarkt met de Courier van Europa. Irhoven van Dam, de redacteur, gaf in een uitvoerige programmatische verklaring aan waarom ook hij zo nodig zijn zegje moest doen te midden van de ‘zwermen van schrijvers en meenigten van libellisten’ | |
[pagina 203]
| |
die al in het letterkundig veld waren verschenen.Ga naar voetnoot19 Erg verrassend was zijn motivering overigens niet. Niet anders dan de andere bladen, hoogstens wat bloemrijker, knoopte ook hij aan bij het onvermijdelijke probleem van het verval van de Republiek. Aan het debat daarover wilde hij zich niet onttrekken: ‘In den uitersten nood, en op den avondstond van ons gemeenebest, treeden wy te voorschyn, om te deelen in het lot dat de Vryheid en het Vaderland zal treffen.’ Maar waar inspiratie en strekking van dit blad vergelijkbaar waren met Post en Kruyer, onderscheidde de Courier zich toch in meer dan één opzicht van die beide periodieken. Het blad had een groter formaat en onttrok zich ook aan de tot dusver met zoveel succes geleende spectatoriale formule. Anders dan de Post en de Kruyer was de Courier vooral een eenmanskrant met vaak lange, analytische beschouwingen op niveau. ‘Personaliteiten’ en polemieken werden gemeden. In plaats van een wisselwerking tussen redacteur en lezers, was hier veel meer sprake van eenrichtingsverkeer. Voor de lezers was dit blijkbaar niet meteen duidelijk. Gewend om terug te praten bestookten zij ook de Courier met hun brieven. De ongelukkige Irhoven van Dam, die het erom te doen was het publiek met zijn mening te verlichten, wist zich al snel geen raad meer. Hij voelde zich haast fysiek bedreigd door de pakken post die hij ontving en die hem ‘het lot van eenen tijdschriftchryver ten hoogsten [deden] beklagen’.Ga naar voetnoot20 Na een halfjaar manmoedig tegen de brievenstroom te hebben opgeroeid, weigerde hij zijn kostbare tijd nog langer te verdoen aan correspondentie met zijn lezers. Zijn opinie konden ze duidelijk genoeg in de krant zelf lezen; aan een al te intiem contact met zijn doelgroep had hij verder geen behoefte.
In de patriottentijd regende het politieke periodieken in Nederland, bij elkaar vele tientallen, overigens van zeer verschillend gehalte: van volkse blaadjes tot serieuze tijdschriften. Het overgrote deel van die publicaties verscheen in de provincie Holland en daarvan weer de meeste in het boekverkopercentrum Amsterdam. Maar ook in Rotterdam en Leiden waren diverse uitgevers op de periodiekenmarkt actief. Buiten Holland en Utrecht verscheen er slechts een handvol titels, hetgeen uiteraard niet wil zeggen dat de buitengewesten daarmee van politieke lectuur verstoken bleven. Bij de toonaangevende patriotse periodieken bleek hun nationale pretentie ook uit een landelijk distributienet. In de gepolariseerde verhoudingen van de patriottentijd moesten ook de boekhandelaars met hun politiek gevoelige negotie kleur bekennen. Naast elkaar functioneerden er in deze periode twee landelijke netwerken van respectievelijk ‘vaderlandse’ en orangistische boekwinkels. Van meet af aan was het de patriotse pers die de toon aangaf. De orangistische hield zich voornamelijk bezig met weerwerk geven. Het ontbrak de Oranjepartij daarbij zeker niet aan bekwame publicisten. Auteurs als Elie Luzac, die onder het pseudoniem Reinier Vryaart een jarenlange anti-patri- | |
[pagina 204]
| |
otse kruistocht voerde, en Rijklof Michaël van Goens waren qua intellectueel niveau de meerdere, en in polemisch opzicht zeker niet de mindere van hun patriotse tegenstanders. Maar, zoals Luzac wat bitter vaststelde, het publiek wilde helemaal geen overtuigende redeneringen, het wilde alleen maar bevestigd worden in zijn eigen vooroordeel.Ga naar voetnoot21 De door Van Goens geredigeerde Ouderwetse Nederlandsche Patriot, werd - even afgezien van de inhoud - in alle opzichten een fiasco en haalde met zijn zevenhonderd exemplaren zelfs bij benadering niet de oplage van de Post.Ga naar voetnoot22 Zolang de patriotse pers erin slaagde de stem van Nederland min of meer te monopoliseren, kon van orangistische zijde weinig anders gedaan worden dan letterlijk tegensputteren. Dit blijkt al meteen uit titels als De Post naar den Neder-Rhijn en De Politique Kruijers-Knegt, terwijl de patriotse Politieke Praatvaar het aan de stok kreeg met een Politieke Praatmoer. Hoe weinig succesvol de Oranjepers in termen van oplage en overtuigingskracht ook geweest mag zijn, ze leverde toch een essentiële bijdrage aan de politieke vernieuwing in de Republiek. Juist door het scherp aangezette contrast met de patriotse pers kreeg de politiserende burger de keuze voorgeschoteld uit twee alternatieve waardesystemen, ideologieën zo men wil, waarin een bepaalde interpretatie en kleuring van het verleden werd gekoppeld aan een program van actie voor de toekomst. Dit ontstaan van ideologieën, die met elkaar wedijverden om de gunst van de publieke opinie, is een belangrijk facet van de moderne politiek die in de late achttiende eeuw begon door te breken.
De meeste bladen waren, als we op hun verschijningsperiode mogen afgaan, niet zo'n overweldigend succes als de Post en de Kruyer, die beide tot het eind van de patriottentijd bleven bestaan. Tegenover de tijdschriften die het twee jaar of langer uithielden, staat een veel groter aantal titels dat het niet verder bracht dan hooguit een enkele jaargang. Naarmate de politiek heel Nederland in haar ban kreeg, werden alle lagen van het lezende publiek wel door een of ander persorgaan aangesproken. Toon en stijl werden aan de doelgroep aangepast, zonder dat de strekking van de - patriotse of prinsgezinde - boodschap veranderde. Het marktaspect mag in deze intense slag om de publieke opinie niet uit het oog worden verloren. Veel periodieken moeten vooral gezien worden als een poging van boekverkopers een graantje mee te pikken op de, soms onverzadigbaar lijkende, politieke matkt. Politiek was in de jaren tachtig ook gewoon handel. Boekverkopers waren allereerst uit op winst en voortdurend op zoek naar gaten in de markt. Niemand heeft dat beter onder woorden gebracht dan de Leidse orangisr Elie Luzac, behalve publicist zelf ook boekhandelaar. Tot zijn leedwezen moest hij vaststellen dat de markt werd overspoeld met boekjes en periodieken van een zeer laag allooi en een politieke kleur die hem niet aanstond. De drukpers mocht dan | |
[pagina 205]
| |
vroeger wel eens geïdealiseerd zijn als middel ‘om ons kundiger, wyzer, vroomer en beschaafder te maaken’, nu ging het alleen maar om de centen. Vraag, smaak en mode bepaalden wat er van de pers kwam. En zoals men de ene dag viel op natuurlijke historie of bespiegelingen over de zeden, was het thans alles politiek wat de klok sloeg. De hedendaagse boekhandelaar verschilde daarmee, aldus nog steeds Luzac, niet wezenlijk van een koopman in sits en damast.Ga naar voetnoot23 Heel actief in het aanboren van nieuwe markten was de al even genoemde jonge Leidse boekverkoper C.F. Koenig. Door te werken met relatief hoge oplagen en lage prijzen en door zijn product te variëren, probeerde hij steeds nieuwe publieksgroepen te bereiken. Nu de oorlog de mensen aan het lezen had gezet, moest de boekhandel daarvan volgens hem ook optimaal zien te profiteren. Veel succes had hij met De Politieke Praatvaar, waarin het patriottisme verklaard werd voor de smalle gemeente à raison van twee duiten per week. Verder bracht hij De Politieke Nalezer, een soort Reader's Digest voor minvermogende burgers, die ‘het Merg, het beste, het noodzakelijkste’Ga naar voetnoot24 van de patriotse lectuur beloofde te geven voor de zeer lage prijs van een halve stuiver. Ook introduceerde hij een Post voor de Boeren. Ongelovige concurrenten die zijn ‘duite Negotie’ wantrouwden en hem voor een prijsbreker uitmaakten, liet hij in zijn boeken kijken en rekende hij voor dat er zelfs bij die lage prijzen nog winst te maken was. Het zorgvuldig narekenen van zijn beweringen lijkt echter uit te wijzen dat Koenig in de praktijk - al zijn pogingen tot commerciële innovatie ten spijt - minder succesvol is geweest in het uitbaten van de nieuwe, politiek geïnspireerde leeslust dan hij het deed voorkomen.Ga naar voetnoot25 Wie uiteraard evenmin ontbrak op de politieke markt was Johannes Allart, de modernste uitgever van zijn tijd. Behalve Irhoven van Dams Courier van Europa publiceerde hij onder meer een patriotse bestseller als De Vrijheid (1783) en het hervormingshandboek par excellence Grondwettige herstelling van Nederlands staatswezen (1784-1786). Zowel toen als later kreeg Allart het verwijt te horen dat hij zich om politieke principes niet al te veel bekreunde, als er maar geld te verdienen viel. De opgewonden orangist Le Francq van Berkhey, die zelf bij Allart had gepubliceerd, geselde met zijn Snerpende hekelroede ondet meer de ‘ALLARTE knaapjes die om woeker nimmer teemen, / Aan wien het weinig scheelt aan welk party men kleeft, / Als men maar geld voor 't spel, en een serrailtje heeft.’Ga naar voetnoot26 In 1786 probeerde Allart het weer eens met een meer conventionele spectator, De Vriend van 't Vaderland, geredigeerd door Rhijnvis Feith. Geheel conform de spectatoriale formule werd het blad gepresenteerd als het product van een vriendenclubje. Dit begon zijn bijeenkomsten met het lezen | |
[pagina 206]
| |
van De Post van den Neder-Rhijn als uitgangspunt voor een vermakelijke en leerzame avond. Naast de vele voortreffelijke politieke tijdschriften die er waren miste dit clubje, aldus het openingsnummer, een blad dat zich meer speciaal richtte op verbetering van de nationale zeden. En behalve verandering van regeringsvorm was dat toch evenzeer een dringende noodzaak. Als er op zedelijk vlak niets gebeurde zouden immers alle politieke hervormingspogingen tevergeefs zijn. Helaas komt het product van de leerzame avondjes van deze vriendenclub heel wat minder overtuigend over dan de hooggestemde intentieverklaring. Dat vonden de lezers blijkbaar ook, want na een jaar flopte het blad bij gebrek aan debiet. Toch bracht dit de vrienden niet aan het twijfelen: de fout lag niet bij hen maar bij het publiek, dat alleen geschriften wilde die stellig, partijdig en hevig waren. Een bezwaar van het blad zou het eeuwige gepraat over deugd en zedenverbetering zijn geweest, terwijl de redding van het land toch alleen kon komen van dapperheid, moed, wapenen en oorlogsschepen. De vrienden brachten daartegen in ‘dat gelukkige oorlogen en ingetoogen leven twee dingen zyn, die allernaauwst aan elkanderen verbonden zyn’.Ga naar voetnoot27 Deze poging de schijnwerper weer eens te richten op de morele - rechtstreeks aan de spectatoren ontleende - kant van het patriotse programma was wellicht ingegeven door wat er in de burgeroorlogsituatie van 1780-1787 allemaal te voorschijn kwam naarmate de politieke doos van Pandora verder openging. De hectische tonelen van dat jaar deden de vrienden, goede patriotten overigens, mogelijk even terugverlangen naar de tijd waarin men verval nog gewoon met Verlichting dacht te kunnen bestrijden. Commerciële motieven speelden zoals gezegd een belangrijke rol bij wat er geschreven en uitgegeven werd. Commercieel succes verschafte de uitgever ook een zekere onaantastbaarheid. Het gaf hem een steuntje in de rug tegen autoriteiten die zijn publicaties wellicht graag hadden willen verbieden, maar dat vanwege hun evidente populariteit moeilijk konden doen. De vrije markt bood zo misschien wel de beste bescherming tegen repressie door de overheid. Het succes van bepaalde publicaties betekent trouwens ook dat het eeuwige probleem van hun representativiteit zich wat minder uitdrukkelijk aandient. Het werken voor de markt maakte broodschrijvers bovendien onafhankelijker van de financiële steun van opdrachtgevers en daarmee van hun eventuele politieke manipulaties. Voor het welslagen van de acties van de patriotten hing veel af van een vrij persklimaat. De vrijheid van drukpers was voor hen dan ook een halszaak. Nu was de pers in de Republiek in de praktijk al zeer vrij. Alle verbodsplakkaten tegen tweedracht zaaiende lectuur ten spijt waren vervolgingen altijd incidenteel en nooit systematisch geweest. Van georganiseerde censuur was geen sprake. Er waren weliswaar allerlei autoriteiten die maatregelen tegen de pers konden nemen, maar de coördinatie door een effectief centraal gezag ontbrak. En juist dat was - zo leren buitenlandse voorbeelden ons - een | |
[pagina 207]
| |
onmisbare voorwaarde voor het in toom houden van de drukpers. De verbrokkelde staatkundige structuur van de Republiek maakte het vrijwel onmogelijk dit vluchtige medium te controleren. Twee eeuwen Republiek hadden wel bewezen, zo klonk het steevast, dat een geschrift dat eenmaal gedrukt was niet meer aan de circulatie onttrokken kon worden. Iedereen wist hoe een eventueel verbod omzeild kon worden. Door de versnipperde jurisdicties was dat vaak hilarisch eenvoudig. Wanneer een krant of pamflet in een bepaalde stad werd verboden, lagen er voor de geïnteresseerde lezer verschillende mogelijkheden open. Om te beginnen kon hij het gewraakte drukwerk gewoon via de post uit een andere stad laten komen. Maar doorgaans was er wel iemand die de publicatie in kwestie net buiten het stedelijke rechtsgebied verkrijgbaar stelde. Zo hoefde de Rotterdammer slechts een kleine wandeling naar Delfshaven te maken om de verboden vrucht in zijn bezit te krijgen. Op de kaart van boekverkopend en publicerend Nederland verschijnen dan ook plotseling allerlei kleine plaatsen in de buurt van de grotere steden, zoals Delfshaven, Voorburg, Buiksloot en Diemermeer. De eersten die bezwaar maakten tegen het verbieden van een bepaalde publicatie waren doorgaans de leden van het stedelijke boekverkopersgilde. Handel was immers handel. Toen in 1783 in Den Haag De Post van den Neder-Rhijn werd verboden, richtte het gilde een met veel redenen omkleed protest tot de plaatselijke overheid.Ga naar voetnoot28 Waarom zou uitgerekend de Haagse boekhandel zoveel schade moeten lijden door het verbod van dit gtaag gelezen weekblad? Het boekverkopersprotest had het gewenste resultaat. Na enkele weken werd het verbod weer ingetrokken en werden alle in beslag genomen exemplaren teruggegeven. De principiële eis van vrijheid van drukpers werd vaak met uitgesproken pragmatische argumenten ondersteund. Doordat publicaties veelal anoniem of onder pseudoniem verschenen, was het zelden mogelijk de auteurs in de ktaag te vatten. De pakkans voor iemand die het er echt op toelegde een subversief geschrift de wereld in te sturen was uiterst gering. De schrijvers van beruchte patriotse pamfletten als Aan het volk van Nederland en de Brief over de waere oorzaak van 's lands ongeval (waarin werd beweerd dat Willem V een ondergeschoven kind was) bleven geheim en buiten bereik van de justitie. Bovendien kon een auteur zich nauwelijks betere reclame wensen dan vervolging door de overheid. Verdedigers van de persvrijheid hadden altijd het argument bij de hand dat Aan het volk van Nederland nooit zoveel aandacht zou hebben getrokken als het niet verboden was geweest en er geen prijs op het hoofd van de auteur was gesteld. Nu werd het pamflet gretig gelezen en meermalen herdrukt. En wie geen exemplaar kon bemachtigen nam soms zelfs de moeite het met de hand af te schrijven. Het kostte de patriotse pers weinig moeite te laten zien dat er met twee maten werd gemeten als er wel actie werd ondernomen tegen Aan het volk van Nederland en De Post van den Neder-Rhijn, terwijl Van Goens' bepaald | |
[pagina 208]
| |
niet van venijn gespeende Politiek vertoog over het waar sistema van de stad van Amsterdam en zijn Ouderwetse Nederlandsche Patriot ongemoeid bleven. Een van de weinige echte slachtoffers van een vervolging was de Haagse boekverkoper Esgers, die vanwege een anti-orangistische prent in de gevangenis belandde en een fikse boete moest betalen. Het ging om de spotprent Moriatur Orange. Ook als er puur esthetische normen zouden zijn aangelegd, verdiende die inderdaad wel straf: het is een van de knulligste spotprenten uit deze periode, die bij een overdaad aan cartoons toch al weinig goede karikaturisten kent.Ga naar voetnoot29 De voorstelling is niet alleen onbeholpen getekend maar ook verder weinig samenhangend. Willem V zit aan een tafel met zijn vermeende liefje Stans van Lynden, die nog een glaasje neemt onder het motto ‘Een dronke Vrouw is rog een Engel in 't bed’. De hertog van Brunswijk (‘ik doe het om het Geld’) zit erbij en kijkt ernaar, terwijl een aantal notoire orangisten een knieval maakt, onder wie Van Goens, Pesters (de gehate contactman van de prins in Utrecht), Elie Luzac en de dominees Hofstede en Barueth. Op de achtergrond hangt een schilderij van de Slag bij de Doggersbank, met de implicatie dat de Oranjepartij, omgekocht met Engels goud, haar best zal doen te voorkomen dat de vloot gevechtsklaar raakt. Een wapenfeit als Doggetsbank kan zich pas herhalen ‘als uw vorst verandert’. Vandaar dat de stadhouder letterlijk dood gewenst wotdt: Moriatur Orange. In 1782 probeerde de Oranjepartij een vervolging uit te lokken tegen uitgever Van Paddenburg van De Post van den Neder-Rhijn.Ga naar voetnoot30 Deze gaf de Utrechtse autoriteiten echter te verstaan dat hij, als zijn blad ook maar een haar zou worden gekrenkt, de stad met zijn bloeiende bedrijf (waar achttien knechts werkten) zou verlaten en zijn persen weer zou opstellen in een meer congeniale omgeving. Toen de prinsgezinde hoofdofficier Athlone na enige tijd toch een actie tegen de Post begon, leidde dat voor de Utrechtse schepenbank tot vrijspraak en een smadelijk gezichtsverlies voor de Oranjegezinden. Een andere actie tegen de Post is vooral een criminologisch curiosum: in 1786 werd nr. 433 in Arnhem door de scherprechter op het schavot verbrand, een door de tijdgenoot als zeer uitzonderlijk ervaren gebeurtenis. De Arnhemse beul zou door deze opdracht zelfs zijn zinnen hebben verloren. In 1785 werden de uitgever en redacteur van De Politieke Kruyer in Amsterdam op water en brood gezet en veroordeeld tot een boete van drieduizend gulden.Ga naar voetnoot31 De Kruyer bleef echter verschijnen en de delinquenten werden in heel patriots Nederland als martelaren gevierd. Weer ontslagen uit het cachot plaatsten ze dankzeggingen in de krant voor de betoonde belangstelling. Redacteur Hespe liet zelfs een speciaal kaartje graveren (met onder meer verbroken ketenen) dat hij afgaf bij degenen die hem in de gevangenis hadden bezocht. Op veel plaatsen werden inzamelingen georganiseerd om | |
[pagina 209]
| |
de boete en de proceskosten te betalen. Verlem en Hespe werden spontaan tot erelid van allerlei exercitiegenootschappen en burgersociëteiten benoemd en hun aanklagers werden op diverse spotprenten gehekeld. Het effect van deze geruchtmakende vervolging was daarmee in hoge mate contraproductief. Er was niets mee gewonnen, maar wel had het vertrouwen in de regentenstand een geduchte knauw gekregen. De acties tegen De Post van den Neder-Rhijn en De Politieke Kruyer onderstreepten het grote succes van deze bladen en hun invloed op de meningsvorming van de burgerij. Door een persproces op touw te zetten, gaf de geplaagde overheid in feite toe dat ze met een serieuze tegenstander te doen had. Haast voordat de autoriteiten er erg in hadden, had de nieuwe opiniepers zich weten te vestigen als een niet te onderschatten machtsfactor. En passant voltrok zich hiermee ook een structurele verandering in de publicistiek. In de politieke literatuur van de Republiek was het pamflet het dominante genre geweest. Vliegende blaadjes, libellen, blauwboekjes, of hoe ze ook genoemd werden, fungeerden als vaste begeleider van elke crisis. De toppen en dalen in de pamflettenstroom waren de barometer van het politieke klimaat. Maar in de patriottentijd verloor het pamflet zijn positie van voornaamste opiniedrager aan de weekbladpers. Dit was overigens niet meteen duidelijk en in zekere zin heeft het pamflet in de jaren tachtig zelfs gefloreerd als nimmer tevoren. Wanneer aanstoot geven het criterium is voor een geslaagd pamflet, dan verschenen er in de patriottentijd enkele van de meest geruchtmakende schotschriften uit de Nederlandse geschiedenis.Ga naar voetnoot32 Ook in absolute getallen gemeten was de pamflettenproductie in de jaren tachtig indrukwekkend. Terwijl de stroom vlugschriften al vanaf 1778 (onder invloed van de internationale spanning) aanzwol, volgde er in 1781 een ware explosie. Daarmee was echter meteen ook het hoogste punt bereikt. De komende jaren zou het aantal pamfletten dat per jaar verscheen (als we de verzameling van de Koninklijke Bibliotheek tenminste als graadmeter mogen beschouwen) gestaag verminderen, terwijl de politieke conflicten juist toenamen. De conclusie lijkt dan ook gewettigd dat het pamflet zijn beste tijd als politiek medium had gehad. Het politiserende publiek was er door de spectatoren aan gewend geraakt regelmatig van verse leesstof te worden voorzien. Aan die behoefte kon de periodiek wel, maar het pamflet - immers per definitie een gelegenheidsgeschrift - juist niet voldoen. Bovendien kon het opinieblad door zijn periodiciteit de politieke belangstelling, zodra die eenmaal gewekt was, verder vormen en sturen. In plaats van de incidentele prikkel van het pamflet was er nu de meer continue werking van de pers. In een tijd waarin er van georganiseerde politiek verder nog nauwelijks sprake was, betekende dit een belangrijke vernieuwing. | |
[pagina 210]
| |
De boodschapNatuurlijk is het onmogelijk volledig recht te doen aan de inhoud en de teneur van de tientallen politieke periodieken en de duizenden pamfletten uit de jaren 1780. Toch is het ook weer niet helemaal onverantwoord om uit die immense partij drukwerk zoiets als een patriots programma te willen destilleren. Patriotten van diverse pluimage waren altijd op zoek naar de gemeenschappelijke noemer in hun streven. Hun pretentie de stem van de natie te vertolken werkte dat trouwens ook in de hand. Zoeken naar het antwoord op de economische achteruitgang, het internationale machtsverval en de daarmee onverbrekelijk verbonden geachte zedenverslapping was een bindend element in het vroege patriottisme. Waar de neergang van de Republiek bij iemand als de stadhouder leidde tot doemdenken, passiviteit en zelfbeklag, ontleenden de patriotten er juist de inspiratie aan voor een nieuw nationaal elan. Het rampzalige verloop van de oorlog stortte de Republiek in een diepe gezagscrisis en creëerde een machtsvacuüm dat de patriotten op originele wijze opvulden: met woorden. Wat vroeger een strijd om de macht zou zijn geweest, werd nu een slag om de publieke opinie. Daarbij waren de hantering van het woord en het gebruik van de media van kritieke betekenis. Echte Nederlanders moesten ‘Stem, Pen, Goed en Bloed, voor de waare Vrijheid veil hebben’, heette het in een voor het patriottisme kenmerkende rangorde. De nieuwe natie claimde in haar pamfletten en opiniebladen het alleenrecht op benamingen als ‘patriot’ en ‘vaderland’ en smeedde in de oorlogscrisis het traditionele, onscherpe natiebesef en de spectatoriale hunkering naar oud-vaderlandse deugdzaamheid samen tot een ongekend fenomeen: een modern, agressief nationalisme. Deze nieuwe creatie ging gepaard met alle parafernalia die wij daar vandaag de dag bij verwachten, maar die toen nog in een experimenteel stadium verkeerden: confrontatiepolitiek, vijandbeelden en een sterk vereenvoudigde voorstelling van de werkelijkheid. Met Engeland als buitenlandse vijand en de stadhouder als mikpunt in het binnenland werd dit nieuwe nationalisme ook sterk negatief gedefinieerd. Het was uitdrukkelijk geen natiebreed program, maar het program van een partij, de nieuwe politieke natie, die de stem van Nederland voor zich opeiste. De Oranjepartij werd door haar ‘natuurlijke’ binding met Engeland als het ware buiten de natie geplaatst. De patriotse propaganda zette de stadhouder hiermee op het verkeerde been en drong hem van meet af aan in de verdediging. Deze achterstand in de propagandaslag zou hij eigenlijk nooit meer weten goed te maken. Zoals steeds in de geschiedenis van het moderne nationalisme was er ook in de patriottentijd sprake van een cruciale verbinding tussen het inhoudelijke programma en de mediatechnische mogelijkheden om deze waarden over te dragen. Via de pers werd een aanvankelijk nog weinig gestructureerd, maar geleidelijk aan toch steeds beter samenhangend actieplan aan de nieuwe politieke natie voorgehouden. Ten dele betrof dit de internationale achteruitgang van de Republiek (in die zin was het een machtstheorie), ten dele de verziekte gezagsverhoudingen in het binnenland (in die zin was het | |
[pagina 211]
| |
een constitutioneel programma), en ten dele het algehele verval van zeden (in die zin was het een oproep tot morele herbewapening). Op de achtergrond doemde steeds het beeld op van het zeventiende-eeuwse verleden dat als een gouden last op de schouders van de achttiende-eeuwer drukte. Met dit al was het patriotse program onmiskenbaar een moderne ideologie met alle kenmerken van dien en gepresenteerd als heilsleer voor wie erin wilde geloven. De associatie van burgerschap en militair activisme gaf het patriottisme bovendien een martiaal karakter dat tot dusver in de Nederlandse geschiedenis voornamelijk was opgevallen door afwezigheid. De burgerwapening maakte nu - in goed klassiek-republikeinse zin - furore als een kweekschool voor goed burgerschap. Vanuit hun negatieve uitgangspunt van kritiek op de ongecontroleerde macht van (eerst) stadhouder en (daarna) regenten ontwikkelden de patriotten een positief geformuleerd constitutioneel programma. Dit pakket van eisen werd voorgesteld als een program van grondwettig herstel, hetgeen wilde zeggen dat het bonte geheel van rechten en vrijheden dat de constitutie van de Republiek uitmaakte, moest worden gezuiverd van allerlei insluipsels. De term ‘herstel’ moet daarbij vooral niet te letterlijk worden genomen. Het behoorde nu eenmaal tot de conventies van die tijd dat politieke eisen moesten worden omkleed met een deugdelijke, althans goed ogende historische legitimatie. Maar achter een dergelijke façade konden wel degelijk vernieuwende, zo men wil ‘revolutionaire’ verlangens schuilgaan. Zeker vanaf het midden van de jaren 1780, toen de beweging een eigen dynamiek had gekregen, gebeurde dat ook steeds vaker. Een eis die regenten en burgers verbond, was het terugbrengen van de macht van de stadhouder tot zijn oorspronkelijke dienende taak van ‘Meestersknegt’, zoals het op een spotprent heette.Ga naar voetnoot33 Thans was het zo dat allerlei benoemingsrechten hem grote invloed gaven op de samenstelling van de stadsbesturen en daarmee op de Statenvergaderingen die hem feitelijk in dienst hadden. Daardoor ontstond een vicieuze machtscirkel waarbij de stadhouder in laatste instantie zichzelf leek te kunnen controleren. Ook op lokaal niveau moest het uitoefenen van macht zonder verantwoordelijkheid worden uitgebannen. Regenten dienden zich niet als - per definitie verdorven - aristocraten te gedragen, maar moesten zich steeds bewust zijn van hun vertegenwoordigende rol. Het type regering dat de patriotten voorstonden was een representatieve democratie en zeker geen ‘volstrekte’ volksregering. Zoiets zou ook volgens de meest radicale patriotse schrijvers alleen maar chaos en anarchie teweegbrengen. Maar de burger zou wel inspraak moeten krijgen in het beleid. Eén van de methoden daartoe was het indienen van rekesten bij de lokale overheid. Dit recht van petitie werd zowel principieel verdedigd als uitbundig in praktijk gebracht door het aanbieden van - vaak massaal ondertekende - verzoekschriften, de Nederlandse variant van de cahiers de doléances. | |
[pagina 212]
| |
Het patriotse program dat stukje bij beetje in periodieken en pamfletten gestalte kreeg, werd in het midden van de jaren tachtig samengevat in enkele centrale teksten. De belangrijkste daarvan was de al genoemde Grondwettige herstelling van Nederlands staatswezen (1784-1786), een tweedelig hervormingshandboek in bijna wetenschappelijke trant. Het werk heette ‘geheel en alleen bestemd [...] om de Republiek op te beuren uit haaren zwakken en vervallen toestand, en haar te verheffen tot het hoogst toppunt van magt en aanzien, waartoe zij kan geraaken...’.[I, iii] Defaitisme was, ondanks de ernstige crisis waarin de Republiek verkeerde, uit den boze. Cyclisch denkende onheilsprofeten die meenden dat de Republiek haar hoogste bloei gehad had en alleen nog maar verder kon wegzinken, verdienden geen gehoor. De heersende malaise diende juist een prikkel te zijn om te werken aan herstel. Er moest een ‘geregelde’ volksinvloed worden gevestigd en de staat diende beschermd te worden tegen aanvallen van buiten én dwingelandij van binnen. Een heilzaam herstel was thans nog mogelijk zonder dat het tot ‘eene algemeene omgieting’ hoefde te komen.[I, 14] Bij het opsporen van de oorzaken van het verval nam de Grondwettige herstelling als vanzelf de zeventiende-eeuwse bloei tot ijkpunt. Persoonlijke en politieke vrijheid, tolerantie, gelijkheid voor de wet en voor de belastinggaarder, hadden de kleine Republiek toen groot gemaakt. Maar nu waren andere landen, door ondervinding wijs geworden, bezig hun achterstand op dit terrein in te halen: ‘Naardien onze wysheid betrekkelyk geweest is, verliezen wy dagelyks iets van hetgeen wy aan de dwaasheid van andere Natiën, die verlichter worden, verschuldigd waren.’ De sleutel voor herstel lag al in deze diagnose besloten: wilde de natie gered worden, dan was het volstrekt noodzakelijk, ‘dat men die hoe langer hoe meer verlichte’. [I, 21-32] De rechten van het volk waren onvervreemdbaar. Om dat aan te tonen citeerde de Grondwettige herstelling uitvoerig Van der Capellens Aan het volk van Nederland, zonder overigens de titel te noemen. ‘Een boek kan, schoon het verboden word, echter somtyds ontegenspreeldyke waarheden behelzen’, heette het slechts.[I, 37] De macht van de stadhouder moest natuurlijk ingeperkt worden, al was het maar om te voorkomen, zoals De Post van den Neder-Rhijn had aangevoerd, dat de Republiek ‘een armzalig Monarchaal Landje [zou] worden, dat ras door zyn Monarchaal Hofje zou worden opge-vreten’.[I, 101] Bovendien was de invloed van het hof verderfelijk voor de zeden van de regenten. Het vervreemdde hen steeds meer van de ‘oude Nederlandsche eenvoudigheid’ en dompelde hen in weelde en overdaad. En dat schiep weer haat en nijd tussen regenten en burgers, en ongelijkheid, ‘de pest der Republieken’.[I, 107] Overigens maakte de Grondwettige herstelling nog een klein gebaar in de richting van Willem V: hij zou alsnog de ‘Hersteller van onze Republiek’ kunnen worden wanneer hij zich maar openlijk wilde uitspreken voor het teruggeven van de rechten van het volk.[I, 183] Interessanter dan de wat obligate kritiek op de mnchtsusurpatie door de scadhouder was de wijze waarop de regentenarisrocratie werd gewogen en, voor een deel, te licht bevonden. Om te laten zien hoe het wel en niet moest, beschreef de Grondwettige herstelling drie typen regenten: de stadhouderlijke | |
[pagina 213]
| |
regent, de aristocratische regent en de volksregent. Stadhouderlijke regenten waren in alle opzichten kleine mannetjes. Likken naar boven en trappen naar beneden was het kenmerk van deze afhangelingen van het hof. De aristocratische regent op zijn beurt was niet zozeer laag als wel ondraaglijk trots, ‘en veel gevaarlyker’. Het volk was in de ogen der aristocraten ‘niets meer dan een gemeene hoop, enkel geschikt om hunne trotsheid te verdraagen, aan hunne grilligheden te gehoorzaamen, en een werktuig ter bevordering van hunne belangen te zyn’. In een volksregering daarentegen zou een man van verdienste altijd op zijn bevordering tot regent kunnen rekenen. Een dergelijke volksregent zou zich belast achten met de belangen van de hele natie en die ook krachtig kunnen verdedigen, omdat het ‘niet zyne byzondere maar de algemeene belangen van het Volk zyn’.[I, 188-190] De Grondwettige herstelling leverde scherpe kritiek op aristocratische samenspanningen tegen de rechten van het volk, zoals de contracten van correspondentie waardoor de belangrijkste stedelijke ambten in kleine kring bleven circuleren. Ook aan bestuurlijke inteelt en familieregering had deze catechismus van politieke zuiverheid een broertje dood. Vol misprijzen werd een burgemeester aangehaald die gezegd had: ‘Myn Nicht draagt een Vroedschaps-plaats onder haar Schorte kleedje.’ De verkiezing van regenten hing thans niet zoals het hoorde af van de ‘redelykheid, regtmatigheid, of het verstand’, maar ‘van een schitterend fortuin, van een gelukkig voorkomen, of van de genegenheid van een onnozel Meisje’. [II, 238] Een van de meest intrigerende aspecten van de Grondwettige herstelling is het nooit verschenen deel III, waarvan alleen de inhoud summier is aangekondigd. Daartoe behoorden de aanmoediging van wetenschappen en kunsten, vrijheid van drukpers, godsdienstoefening en verdraagzaamheid, economisch herstel, zedelijke en lichamelijke opvoeding. Hier sprak de ambitie van de patriotten met de constitutie ook de vervallen zeden van de Republiek te herstellen, volgens een ‘algemeen plan’ dat de hele samenleving zou transformeren. Dit deel III zou moeten demonstreren hoe - wat eerder al een dwingende noodzaak was genoemd - verval met Verlichting bestreden kon worden. Jammer genoeg is dit project niet verder gekomen dan de tekentafel. Daardoor kunnen we alleen maar raden hoever de patriotten - althans de opstellers van de Grondwettige herstelling -zouden zijn gegaan in het leggen van verbanden tussen Verlichting en revolutie, tussen de hervorming van de samenleving en die van de staat.
In de bevriende pers werd de Grondwettige herstelling unaniem toegejuicht als een indrukwekkende synthese. Een correspondent van de Kruyer kende geen ander werk ‘waar in het geheel Patriottisch Systhema zo volkomen, zo beredeneerd, en zo overtuigend is voorgesteld’. De verschijning van dit boek zou de democratische partij kracht en vastigheid hebben gegeven.Ga naar voetnoot34 Ook De Post van den Neder-Rhijn beval onder de ‘Republicainsche werken van onze | |
[pagina 214]
| |
hedendaagsche beste Vaderlandsche vernuften’ met name de Grondwettige herstelling aan.Ga naar voetnoot35 Een veel beknopter en hier en daar ook wat pregnanter weergave van het patriotse programma was het zogenaamde Leids Ontwerp (1785), of zoals de eigenlijke titel luidt: Ontwerp om de Republiek door eene heilzaame vereeniging der belangen van regent en burger, van binnen gelukkig, en van buiten gedugt te maaken. Deze titel is op zichzelf al programmatisch en verwijst naar de hoofdthema's van het patriotse denken: macht, medezeggenschap en morele herbewapening. In het Leids Ontwerp werd het representatieve karakter van het regeringsstelsel puntsgewijs uitgewerkt. Regenten mochten geen enkele illusie koesteren dat ze de macht min of meer krachtens eigen recht uitoefenden. Lippendienst aan de majesteit van het volk was niet voldoende: de invloed van het volk (lees: burgers met enige gegoedheid) op lokaal niveau moest zo concreet mogelijk worden aangegeven. Regeringscolleges mochten niet langer het karakter dragen van een gesloten aristocratie; het volk moest met zijn vertegenwoordigers een eenheid gaan vormen. Alleen dat zou de regering gezag geven en de welvaart herstellen. Medezeggenschap van de burgerij zou bijvoorbeeld kunnen worden gerealiseerd bij de jaarlijkse verkiezing voor de bestuursambten en bij het vervullen van vacatures in de vroedschap. Schutterijen en gilden dienden weer de representatieve functie te krijgen die hun van oudsher toekwam. En het vertegenwoordigende karakter van de schutterijen zou nog verder worden versterkt door de schutters hun eigen officieren te laten kiezen, zodat de schutterij geen willoos werktuig in handen van de magistraat zou zijn. Om de rechten van de burgerij te waarborgen zou er naast de vroedschap een permanent college van burgergecommitteerden moeten komen, als waakhond en als inspraakorgaan. Dit college moest onder meer worden geraadpleegd bij nieuwe belastingen en grote investeringen. Het zou tevens toezicht houden op het beheer van de geldmiddelen. ‘Rekening’ en ‘verantwoording’ waren sleutelwoorden in het gesaneerde bestel dat de patriotten voor ogen stond. Volgens de Oranjepartij betekende al dit gepraat over herstel van oude rechten en invloed voor de burgerij niets anders dan afbraak en revolutie. In de propaganda voor het gewone volk komt dat duidelijk naar voren. In een samenspraak op rijm (verschenen in 1788)Ga naar voetnoot36 beschreef een vader aan zijn zoon de oogmerken der ‘zogenaamde patriotten’ en de ‘Logengeest’ die Nederland beheerste, voordat de koning van Pruisen als een ‘gezegend werktuig in Gods hand’ de ‘Gelukkige Omwenteling’ had teweeggebracht: De Prins moet van zyn Troon gezet,
Die mag niet meer regeeren,
Zy kiezen nu een andre Wet,
| |
[pagina 215]
| |
En worden zelver Heeren,
't Is Vryheid, en voor 't Vaderland,
Maar zy gaan alles dwingen,
Het Oude Recht dat moet van kant,
Zy maaken nieuwe dingen;
's Lands gezag word weggerukt,
De Wet gaat men vertreeden,
Den braaf Regent die word verdrukt,
Zyn recht word afgesneeden,
Men grypt de snaphaan in de hand,
En gaat aan 't exerceeren,
Vry-Corpsen door het gansche Land,
Wie zal, wie kan ons deeren;
Zo raakt ons Land in rep en roer,
Veel Leeraars in de Kerke,
Die ook den Edelman en Boer
In deeze Handel sterken.
Op de hem eigen wijze, zowel academisch als polemisch verantwoord, gaf ook de Leidse hoogleraar Adriaan Kluit het patriotse credo weerwerk. Juist een op het eerste gezicht bijna gezapig voortredenerend geschrift als de Grondwettige herstelling beschouwde hij als uiterst subversief. (Achteraf verdeelde hij de democraten uit 1786 en 1787 in twee groepen die hetzelfde doel hadden maar van mening verschilden over de middelen om dat doel te bereiken. De ene groep wilde tenslotte geweld gebruiken, de andere wilde liever met overleg te werk gaan. Deze ‘zachtere’ democraten achtte Kluit typerend genoeg het gevaarlijkst.) Omdat hij zag dat veel doorgaans weldenkende mensen zich door de patriotse argumenten lieten meeslepen, opende hij een frontaal tegenoffensief. Ook Kluit erkende de cruciale rol van de periodieke pers. Maar waar de patriotten de pers beschouwden als mechanisme om misstanden te onthullen en het volk bekend te maken met zijn rechten en vrijheden, kwam hij tot een diametraal tegenovergestelde waardering. Alle narigheid die de Republiek sinds 1781 had meegemaakt weet hij aan de opiniepers en met name aan De Post van den Neder-Rhijn, De Politieke Kruyer en de Courier van Europa.Ga naar voetnoot37 Hij trapte dan ook niet in de val van hun zogenaamde Grondwettige herstelling. Wat zij werkelijk beoogden was iets heel anders: ‘Nieuwigheden namelyk, die, hoe schoon ze ook blinken, hoe betoverende zy ook voorgesteld worden, niet nalaaten gevaarlyke Nieuwigheden te zyn...’Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 216]
| |
Een nieuwe politieke cultuurIn de patriottentijd werd de politiek gepopulariseerd als nimmer tevoren. Segmenten van de bevolking die vroeger hoogstens in tijden van oproer of acute crisis even aan de politiek geroken hadden, of liever voor politieke doeleinden waren ‘gebruikt’, werden nu gedurende langere tijd meer of minder intensief bij het politieke leven betrokken. Ook de grote massa liet zich niet onbetuigd. In Rotterdam, bijvoorbeeld, trad het volk onder aanvoering van Kaat Mossel en Ruige Keet in het krijt voor Oranje. En in Utrecht posteerden duizenden zich bij verschillende gelegenheden rondom het stadhuis om hun politieke eisen kracht bij te zetten. Deze politisering strekte zich niet alleen uit tot de drukpers, de burgerwapening, het sociëteitswezen en het petitioneren. De hele samenleving raakte in zekere zin in de ban van de politiek. Ook bijvoorbeeld het muziek- en toneelleven en, in wel heel bijzondere mate, de materiële cultuur. Allerlei voorwerpen uit het alledaagse leven werden op de een of andere wijze tot politiek symbool gemaakt. Zo ongeveer alles wat zich liet bedrukken, beschilderen of besnijden werd wel voorzien van de beeldmerken van een van beide partijen.Ga naar voetnoot39 Voor de Oranjepartij waren dat de portretten van de stadhouder en zijn vrouw en de Oranjeboom. Bij de patriotten zou de keeshond het bekendste herkenningsteken warden. Daarnaast bedienden ze zich van allegorische symbolen als de vrijheidsmaagd met speer en hoed. En om hun strijd historisch te legitimeren, maakten ze ook gretig gebruik van de grote namen van de staatsgezinde traditie als Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en de gebroeders De Witt. Zij werden de heiligen van hun beeldreligie, aangevuld met eigentijdse grootheden als Van der Capellen en de Amsterdamse burgemeester Hooft. Het vereren van de Loevesteinse helden en martelaren,Ga naar voetnoot40 dat in bepaalde regentenkring al veel langer een geliefd gezelschapsspel was, werd in de patriottentijd gepopulariseerd, getuige ook de Kruyer die zich nog authentiek kon opwinden over het ‘ongewrooken maar eeuwigrookend bloed van de vermoorde vaders, Jan van Oldebarneveld, en Johan en Cornelis de Wit’.Ga naar voetnoot41 Dichtbij de wereld van pamflet en periodiek lagen de spotprenten. Ze behandelden dezelfde thema's en werden in dezelfde winkels verkocht. De demonisering van figuren als Willem V en de hertog van Brunswijk kon vaak nog scherper met beelden dan met woorden worden uitgedrukt. Maar de meeste prenten hadden juist niet de bedoeling in één oogopslag een bepaald schokeffect teweeg te brengen en verwijderden zich daardoor niet ver van de leescultuur. Het waren vaak visuele cryptogrammen vol allegorische verwijzingen en beeldgrappen. Gelukkig verloochende de Nederlandse | |
[pagina 217]
| |
Verlichting haar schoolmeesterachtige aard ook hier niet en werden deze ‘konstplaaten’ doorgaans voorzien van een gedetailleerde verklaring. De meeste gepolitiseerde voorwerpen hadden geen uitgesproken didactische of propagandistische functie, maar dienden veeleer als herkenningsteken en symboliseerden de onderlinge solidariteit. Wie in de jaren tachtig aan politiek deed, wilde dat ook weten en versierde zichzelf en zijn omgeving met de symbolen van zijn partij. Door zich te tooien met linten en kokardes bekende hij in de meest letterlijke zin kleur. Zeer populair waren verder allerhande draagtekens. Beide partijen imiteerden de geuzen uit de Nederlandse Opstand die hun scheldnaam tot eretitel en hun bedelnap tot insigne hadden gemaakt. Zo droegen de patriotten onder meer de keeshond en de soms ‘schoppen’ genoemde prinsgezinden kunstig bewerkte schopjes. De eenvoudige prinsman die daar het geld niet voor had, kon overigens altijd nog de kop van Willem V op een Overijsselse duit uitzagen. Er waren verder politieke artefacten in alle soorten, maten en prijsklassen, of het nu ging om serviesgoed, snuif- en tabaksdozen, messenheften, waaiers of naaldenkokers, om maar een willekeurige greep te doen. Soms lagen het exquise en het banale dicht tegen elkaar aan, zoals bij de gegraveerde glazen met daarop een Oranjeboom waartegen een keeshond stond te plassen en voorzien van de tekst ‘Honi soit qui mal y p...’ Ook zoiets onschuldigs als het drinken van een kopje thee kon een politieke manifestatie worden, blijkens de theestellen (en suikerstrooiers) met partijsymbolen die bewaard zijn gebleven. En dan zijn er ook nog de ‘prenten in hout’: koekplanken met beeltenissen van Willem V, een keeshond of de Vrijheid. Deze stille getuigen die ons leren dat de politiek zelfs eetbaar werd gemaakt, verklappen helaas niet wie er eigenlijk wat consumeerde. Zette een overtuigde orangist nu bij voorkeur zijn tanden in de gehate keeshond of deed hij zich - bijna sacramenteel - te goed aan de tronie van de stadhouder? Zo kwamen er als het ware twee ‘tekensystemen’ tegenover elkaar te staan die respectievelijk Oranjesentiment en Vaderlands gevoel moesten opwekken. De productie van al deze artefacten was - evenals het drukken van politieke geschriften - in veel opzichten een commerciële onderneming. Tal van grote en kleine zakenlieden waren in deze jaren tevens politieke smaakmakers. Eén van de eersten die de mogelijkheden van deze politieke markt zag, was de Engelsman Josiah Wedgwood, behalve meesterpottenbakker ook een pionier op het gebied van moderne marketingtechnieken.Ga naar voetnoot42 Al in de jaren zeventig was hij druk in de weer met de vervaardiging van bustes van de Loevesteinse helden in zijn nieuwe materiaal black basalt. Dat het Wedgwood natuurlijk niet om de politiek ging maar om de centen, en dat hij letterlijk van alle markten thuis was, bewees hij door ook prachtige portretmedaillons en reukflesjes met de beeltenis van de stadhouderlijke familie te verkopen.Ga naar voetnoot43 Een ander die kunst, commercie en politiek goed wist te combi- | |
[pagina 218]
| |
neren, was de vermaarde medailleur Holtzhey, die honderden penningen verkocht met de beeltenis van Joan Derk van der Capellen. Maar waarschijnlijk het meest verbreide soort politieke voorwerpen was de zogenaamde Oranjekeramiek, bordjes met de beeltenissen van prins en prinses en vaak voorzien van een stichtend opschrift. Het was goedkoop massagoed, soms Delfts aardewerk, soms Engels creamware dat in Nederland werd gedecoreerd. De voorstellingen hadden geen enkele artistieke pretentie, maar wel een duidelijke boodschap: het Oranjepaar als rustpunt in een roerige tijd. In deze versteende vorm moeten Willem V en Willemijn duizendvoudig hebben neergekeken op vooral het armere deel van hun aanhang.
In het najaar van 1787, na het incident bij Goejanverwellesluis en de Pruisische inval, stortte het patriotse bolwerk als een kaartenhuis in elkaar. Alle militante gedragingen van de afgelopen jaren ten spijt maakten de patriotten geen schijn van kans tegen het Pruisische beroepsleger. Velen die zich daar toentertijd, en ook later, vrolijk over hebben gemaakt, vergeten wel eens dat het herstelde Oranjeregiem alleen met de hulp van buitenlandse mogendheden overeind kon blijven. Op eigen kracht kon het zich - dat was de afgelopen jaren genoegzaam bewezen - niet meer staande houden. Zeker achteraf lijkt de restauratieperiode van 1787 tot 1795, het jaar van de Bataafse Revolutie, een wat onwerkelijk intermezzo. Toch is dit niet alleen wijsheid achteraf. Ook oplettende tijdgenoten hadden wel in de gaten dat de stilte van de Restauratie grotendeels schijn was. ‘The suppressed faction, though suppressed exists’, schreef een kenner van revolutionaire processen als de Engelsman Edmund Burke in 1791 over de Republiek. ‘Under the ashes, the embers of the late commotions are still warm.’Ga naar voetnoot44 Weliswaar hadden duizenden van de meest actieve patriotten voor korte of langere tijd de wijk naar het buitenland genomen, maar er was - nadat de eerste angst was geweken en de orangistische contraterreur geluwd - kennelijk nog voldoende patriots elan over om in het verborgene, of soms maar half in het verborgene, met politiek bezig te blijven. Er zijn dan ook allerlei vormen van cryptopolitisering aan te wijzen. Politieke sociëteiten werden - althans als ze patriots waren - natuurlijk verboden, maar hun rol werd soms eenvoudig overgenomen door andere, ogenschijnlijk niet-politieke verenigingen die als mantelorganisatie dienstdeden. Iets dergelijks deed zich voor bij de pers. Uiteraard werd de spreekbuizen van het patriottisme het zwijgen opgelegd, maar in sommige gevallen werd de spectatoriale formule nu weer uitgebuit om op meer verhullende wijze politiek te bedrijven. Bovendien bleek het onmogelijk de kranten die (in het kielzog van de opiniebladen) in de patriottentijd ook kleur hadden gekregen, als het ware per decreet weer kleurloos te maken. Dit kwam vooral tot uiting bij de berichtgeving over de Franse | |
[pagina 219]
| |
Revolutie. Het nauwkeurig volgen van het revolutionaire proces daar (soms door journalisten die als patriot de wijk uit Nederland hadden moeten nemen) bood een goede gelegenheid om op verkapte wijze binnenlandse politiek te bedrijven.Ga naar voetnoot45 Sommige van de Franse problemen waren heel herkenbaar voor de Nederlanders, die nog met de onverwerkte kater van hun onvoltooide revolutie zaten. De patriotse beeldcultuur bleef ondergronds als subcultuur gedijen. En het Oranjetij van 1787 verliep al vrij snel, zeker toen de grote Franse Revolutie vanaf 1789 haar slagschaduw over de Republiek liet vallen. Dat het hernieuwde Oranje Boven maar van korte duur was, blijkt, grappig genoeg, ook uit de boeken van Josiah Wedgwood. Eetst deed zijn vertegenwoordiger in Amsterdam goede zaken met portretmedaillons van de stadhouderlijke familie (al zegt het wel iets over de publieke gezindheid in Amsterdam dat hij deze waar niet openlijk durfde uitstallen). Maar in 1792 was er voor de Oranjecameeën die hij in voorraad had geen koper meer te vinden.Ga naar voetnoot46
In de historiografie wordt aan de patriotse nederlaag vaak het commentaar verbonden dat de patriotten hun strijd toch nooit hadden kunnen winnen. Met een half oog naar wel geslaagde buitenlandse revoluties wordt de staatkundige verdeeldheid van de Republiek graag als diepete oorzaak van het echec opgevoerd. Nederland bezat, zo heet het dan, nu eenmaal geen landelijk centrum waar de meeste politieke macht was samengebald, en waarop alle revolutionaire energie zich zou kunnen richten. Maar als de jaren tachtig iets bewezen hebben dan is het wel dat de Nederlanders wel degelijk in staat waren op hun eigen manier, vanuit hun eigen politieke kaders een revolutionaire situatie te creëren. Dat die revolutie misschien even verbrokkeld was als de Republiek zelf maakt haar niet minder authentiek. Bovendien was het juist die fragmentatie van de macht die de verrassende opkomst van een nieuw pressiemiddel als de opiniepers aanzienlijk had vergemakkelijk. Een ander vaak aangehaald argument waarom de patriottenbeweging wel bijna moest mislukken, is dat ze te veel lonkte naar het verleden en daardoor niet toekwam aan de eigenlijke problemen van de achttiende-eeuwse Republiek. Ook dit verwijt snijdt weinig hout. De patriotten hanteerden inderdaad de Gouden Eeuw als vanzelfsprekend referentiepunt bij hun herstelplannen. En als het de rechtvaardiging van volksinvloed op het bestuur betrof, moesten ze zelfs nog veel verder teruggaan in de tijd. Deze historiserende benadering wisten ze echter moeiteloos te combineten met meer abstracte, eigentijdse redeneringen. Met beide benen in het heden, keken ze als het ware met één oog naar het verleden en met het andere naar de toekomst. Dit door elkaar laten lopen van oude en nieuwe elementen is de patriotten soms overigens ook weer kwalijk genomen en heeft hun wel het verwijt van inconsequentie bezorgd. Maar dergelijke kritiek, hoewel als zodanig niet onjuist, houdt geen rekening met het karakter van het politieke | |
[pagina 220]
| |
denken uit die tijd. Vaak was dat - en dat geldt niet alleen voor Nederland -uitgesproken onsystematisch, om niet te zeggen anti-systematisch. Inconsequent of niet, de patriotten wisten heel goed wat ze wilden en hun beoogde grondwettige ‘herstelling’ zou, bij alle historiserende aankleding, een ingrijpende sanering van het bestel betekend hebben die in veel opzichten ook een vernieuwing was. In plaats van al te lang stil te staan bij het echec van 1787, lijkt het zinniger nog eens te kijken naar wat er sinds 1781 allemaal was gebeurd en naar de betekenis van de patriottenbeweging op langere termijn. Zoals zo vaak in de geschiedenis van de Republiek waren het internationale verwikkelingen die de bal in het binnenland aan het rollen brachten. Het fiasco van de Vierde Engelse Oorlog had een elektriserend effect op het volk van Nederland en fungeerde als katalysator in een politiseringsproces dat zowel qua duur als intensiteit zijn weerga in de Republiek niet kende. De al jaren (vooral in de spectators) geuite kritiek op het verval van oud-vaderlandse zeden en deugden, die tot dusver hoogstens een verborgen politieke lading had gehad, maakte nu plaats voor een rechtstreeks politiek appel. De ‘natie’ werd gemobiliseerd om het verval van de Republiek aan te paldcen. Dit door de oorlog losgemaakte elan produceerde het - zowel voor Nederland als de wereld nog ongekende - fenomeen van een modern nationalisme. Waar verlichte burgers tot dusver vaak een berustend vertrouwen hadden gehad in de zelfwerkende kracht van de Rede, die de Republiek ook haar rechtmatige plaats in de wereld wel zou teruggeven, kwam er nu een onvervalst (en vaak ook niet bijster verlicht) belust zijn op macht. Het (al dan niet vermeende) falen van de autoriteiten in de oorlog deed de gezagsstructuur van de Republiek ineenstorten. Aanvankelijk was het de stadhouder die, als eerstverantwoordelijke voor de gevechtskracht van de Republiek, de storm van kritiek over zich heen kreeg. Maar toen de speerpunt van de patriotse actie zich richtte op het binnenland, kreeg ook de regentenelite de volle laag. Hierbij kwamen heftige anti-aristocratische sentimenten vrij die achteraf vaak onvoldoende op hun waarde zijn geschat. Regenten werden soms geportretteerd als corrupte aristocraten en incompetente profiteurs die hun burgerlijke afkomst hadden verloochend. Bij al hun zwaar aangezette respect voor de ‘brave’ regent die zich zijn verantwoordelijkheden bewust was, sloegen de burgerpatriotten vaak een onverholen anti-establishment-toon aan. Ze rekenden af met de gedachte dat politiek alleen was voorbehouden aan een zelfbenoemde elite die de macht onderling mocht verdelen en deze ongecontroleerd uitoefenen. De patriotten wilden dit machtskartel doorbreken. Politieke participatie was daarbij zowel doel als middel. Tussen 1781 en 1787 werd de politiek in de Republiek gepopulariseerd als nooit tevoren. Velen deden op de een of andere manier mee: door te exerceren, te petitioneren, te discussiëren of te lezen, door zich te tooien met bedrukte linten of andere herkenningstekens, of door simpelweg een wandbord met het profiel van Willem V op te hangen. Nadat de burger eerst decennialang was ‘beschaafd’, werd hij in de jaren 1780 gepolitiseerd. De | |
[pagina 221]
| |
gevolgen van deze cursus burgerschapskunde met de daaraan verbonden praktijkstage waren niet meer ongedaan te maken, zelfs niet met de hulp van 25.000 Pruisische troepen. De geloofwaardigheid en de legitimiteit van de oude orde en van haar dragers waren onherstelbaar aangetast. De nieuwe politieke natie die vooral door de patriotse pers tot leven was gewekt, kon in 1787 niet zomaar worden weggetoverd. De vrijheidroepers, misbruikschreeuwers en rekestenmakers van de jaren tachtig (kwalificaties van de orangist Kluit) lieten zich het idee te behoren tot de politieke natie niet meer afnemen. Het ‘fluwelen’ karakter van de Bataafse Revolutie in 1795 is voor een deel te verklaren uit de eigen revolutionaire ervaring die de Nederlanders in de patriottentijd hadden opgedaan. In feite hadden ze toen al afscheid genomen van hun ancien régime. Politiseren was in die jaren tachtig eerst en vooral het recht om namens de natie te spreken, een recht dat de patriotten met evenveel overtuiging voor zich opeisten als Sieyès en de zijnen dat in de begindagen van de Franse Revolutie zouden doen. Wat Francois Furet heeft gezegd over het fenomeen ‘publieke opinie’ in de Franse RevolutieGa naar voetnoot47 is daarmee ook van belang voor de patriottentijd. Zijn opmerkingen onderstrepen nog eens de onderliggende samenhang in de laat-achttriende-eeuwse revoluties. Zoals Furet het omschrijft, was de macht in die revolutionaire situatie vacant. In dit vacuüm kreeg het woord een ongekende betekenis. Waar de slag om de publieke opinie het politieke toneel beheetste, kwam het woord zelf als het ware aan de macht. En in tegenstelling tot de ondoorzichtige machtsstructuren van het ancien régime was het woord bij uitstek transparant en controleerbaar, en derhalve publiek bezit. De Nederlandse patriotten lieten zich, zoals enkele jaren later ook de Franse revolutionairen, kennen als echte kinderen van de Verlichting door het woord aan de macht te laten komen. Met al het - soms naïeve - optimisme dat daaraan was verbonden. Dit betekent niet dat de revolutie een noodzakelijke consequentie van de Verlichting was, maar wel dat de Verlichting de mentale voorwaarden schiep voor zowel het Nederlandse patriottisme als de Franse Revolutie. Wat Nederland betreft kan men zeggen dat de moderne politiek in de patriottentijd werd ‘uitgevonden’. De pers speelde daarbij een centrale rol, als spreekbuis van de nieuwe politieke natie en als verbindend element, zo niet als motor, in het vernieuwingsproces. |
|