De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Talen van het vaderland. Over patriottisme en nationalismeIn het voorbericht bij zijn studie over het nationaal karakter der Nederlanders uit 1797, het derde jaar van de Bataafse Vrijheid, liet Willem Anthonie Ockerse zijn gedachten gaan over de roerige periode waarin hij leefde. In tien jaar was er meer gebeurd dan normaal in een hele eeuw: Eene oneindigheid van de gewichtigste staatkundige verschijnselen volgde zich op met eene snelheid, gelijk aan die der schimmen in eene toverlantaarn. Nauwlijks ooit zweeg het gedruisch der Staats-omwentelingen, de donder der Kanonnen rommelde onophoudelijk in ons oor. De Tempel der Wetenschappen sloot zich. De vreesachtige Musen schuilden. De bedeesde Wijsgeer was van verre een gevoelig aanschouwer van verschrikkelijke worstelingen des menschdoms... Het was een schouwspel enig in zijn soort, ontzaglijker dan de uitbarstingen van de Vesuvius, belangrijker dan de veldtochten van Xerxes of Alexander de Grote, maar daarmee ook ‘leerzamer dan al wat voorige eeuwen ons leerden’.Ga naar voetnoot1 Dat het Ockerse, die zich met een knipoog naar Kant een ‘zelfdenker’ noemde,Ga naar voetnoot2 moeite kostte greep te krijgen op deze turbulentie, verbaast ons twee eeuwen later allerminst. De geschiedenis heeft het oordeel van de tijdgenoot dat hij in een unieke maalstroom van gebeurtenissen was terechtgekomen meer dan bevestigd: veel van wat de toverlantaarn toen liet zien was inderdaad nooit eerder vertoond. Het was het begin van de moderne tijd en van de moderniteit. Een van de nieuwigheden van die periode - en het werd een blijvertje - was het nationalisme, waarvan ik hier het ontstaan in de decennia omstreeks 1800 wil nagaan. Die datering is nog altijd vanzelfsprekend voor school- en handboeken, alsook voor veel wetenschappelijke studies. In het meest recente nationalismeonderzoek - dat uitwaaiert in alle richtingen en door tal van disciplines wordt gevoed - is dat echter lang niet altijd het geval.Ga naar voetnoot3 Eén | |
[pagina 146]
| |
van de meest spraakmakende moderne auteurs, de socioloog Anthony Smith,Ga naar voetnoot4 stelt de factor etniciteit voorop en daarmee het samenbindende effect van ‘eeuwenlange incest’, zoals het ook wel is omschreven. Liah Greenfeld kiest in haar Nationalism. Five roads to modernity voor een ontwikkeling die begint met het Engeland van de Reformatie, ‘God's Firstborn’.Ga naar voetnoot5 John Breuilly daarentegen wil pas van nationalisme spreken in de context van een systeem van staten die al modern zijn. Hij doelt dan allereerst op de negentiende-eeuwse eenheids- en afscheidingsbewegingen: Italië, Duitsland, Hongaren, Tsjechen.Ga naar voetnoot6 Ernest Gellner ten slotte, waarschijnlijk de meest invloedrijke theoreticus van de laatste jaren, hanteert een nog korter tijdsperspectief door het nationalisme op te vatten als een functie van het proces van industrialisering.Ga naar voetnoot7 Daardoor laboreert zijn prikkelende studie aan een naar mijn smaak toch vrij wezenlijk euvel waar het gaat om conceptie en geboorte: de data kloppen niet.Ga naar voetnoot8 Gellner is daarmee een voorbeeld van het ‘historisch deficit’ waaraan veel recent nationalismeonderzoek lijdt, ten dele overigens omdat de historici zelf het de laatste decennia nogal hebben laten afweten.Ga naar voetnoot9 Het is dan ook vanuit een expliciet historisch perspectief dat ik ervoor pleit de revolutieperiode rond 1800 te blijven beschouwen als constitutieve fase van het moderne nationalisme, de fase waarin het natie-denken en natie-doen een draai hebben genomen die onomkeerbaar was. Ik kijk dan allereerst naar West-Europa, waar Frankrijk en Duitsland, Engeland en niet te vergeten Nederland in die periode hun specifieke vormen van nationaliteit en nationalisme ontwikkelden. Dit gebeurde in een situatie van intens internationaal contact en felle competitie. Niet eerder hadden de West-Europese landen - en dat betekende ook steeds meer de volken - zo diepgaand en zo langdurig met elkaar te maken als juist in die jaren van Verlichting en Revolutie, Wereldoorlog en Restauratie tussen 1770 en 1830.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 147]
| |
Het gedachtegoed van het nationalisme, zijn taal, wordt vaak afgedaan als onbeduidend, vooral in vergelijking met de grote ismen van de progressieve familie (liberalisme, socialisme en communisme) en het daartegen in stelling gebrachte reflexieve conservatisme. Die taal zou bestaan uit bedenksels van clichémannetjes die zelf het product waren van het proces van natievorming, daarin dus geen aanjaagfunctie hadden en zonder moeite door andere, al even kleurloze denkers vervangen konden worden.Ga naar voetnoot11 De in dit verband wel gestelde vraag hoe een zo armzalige doctrine toch zoveel onheil heeft kunnen aanrichten, kan misschien beter omgedraaid worden: komt het niet door het ontbreken van een hoogwaardig theoretisch fundament dat het nationalisme - in zijn goede en foute gedaante - zoveel heeft kunnen bereiken, respectievelijk aanrichten? | |
Patriottisme als tegentaalDe moderne natie (en het nationalisme) was een product van de grote revolutie maar werd - net als die revolutie zelf - mogelijk gemaakt door de Verlichting die eraan voorafging. Op de vraag ‘Was ist Aufklärung?’ had Kant in 1784 een categorisch antwoord gegeven: sapere aude, mens durf te weten. Dit is nog altijd een voortreffelijke samenvatting van het ideaal van de Verlichting, maar veel verder reikt de consensus tegenwoordig niet. In plaats van één krachtige lichtbron die vooral in Frankrijk straalde, gaan we nu uit van een diffuus strooilicht dat de hele westerse wereld bescheen.Ga naar voetnoot12 De Verlichting was het project van de maakbaarheid van de samenleving. Met als einddoel Geluk voor iedereen. Verlichting was daarmee per definitie politisering, in de ruime zin van bewustmaking en -wording.Ga naar voetnoot13 De vanzelfsprekendheid van de bestaande orde gold niet meer. De geesten werden rijp gemaakt voor - althans de mogelijkheid van - verandering. Cultuur en politiek zijn in dit verband moeilijk van elkaar te scheiden: wat een cultureel verschijnsel lijkt, heeft soms een meer of minder verborgen politieke dimensie, ook al omdat politiek bedrijven in strikte zin aan verlichte burgers vaak niet was toegestaan. Het ideaal van de Verlichting was universeel, hemelbestormend en grenzeloos. Maar de wijze waarop zij zich in de praktijk manifesteerde en werd ‘georganiseerd’ in genootschappen, tijdschriften enzovoort, leidde er - heel | |
[pagina 148]
| |
paradoxaal - toe dat grenzen tussen culturen juist werden geaccentueerd. Soms waren dat ook grenzen tussen staten. In het geval van Duitsland gebeurde het omgekeerde: daar werd het craquelé van de Kleinstaaterei inderdaad overstegen bij het zoeken naar een nieuwe grens: die van Duitsland als cultuurnatie.Ga naar voetnoot14 De ‘discursive literacy’ van de VerlichtingGa naar voetnoot15 droeg met dit al belangrijk bij aan de vorming van de natiestaat als ‘nationale kooi’, een typering van de socioloog Michael Mann die impliciet verwijst naar Max Webers ‘stahlhartes Gehäuse’.Ga naar voetnoot16 Verlichting en natievorming gingen hand in hand, met name in de tweede helft van de achttiende eeuw. In termen van het oude (en in veel opzichten achterhaalde) cliché van de Verlichting als een ‘widening circle’ van lezers:Ga naar voetnoot17 hoe wijder de kring, hoe enger, dat wil zeggen hoe nationaler de cultuur. Binnen deze kooien ging men de nationale cultuur steeds meer definiëren in termen van ‘eigen’ en ‘vreemd’. Behalve een vrij tijdloos en onberedeneerd sentiment werd vaderlandsliefde nu ook een vorm van cultuurkritiek. De achttiende-eeuwse dichter William Cowper kon nog heel traditioneel koketteren met de minder aantrekkelijke kanten van Engeland om de aanhankelijkheid aan zijn geboortegrond des te beter te doen uitkomen: ‘England, with all thy faults, I love thee still - My country!’ Het grillige klimaat, de ‘dripping rains’, de ‘sullen skies’, hij zou ze niet willen ruilen voor Frankrijk, land van zon en wijn.Ga naar voetnoot18 In de loop van de achttiende eeuw werd de waarde van de eigen cultuur echter steeds vaker onderstreept door die af te zetten tegen Frankrijk en zijn culturele hegemonie. Deze reactie treffen we overal aan waar sprake is van culturele ‘verfransing’: in Engeland, in Duitsland, en in de Republiek.Ga naar voetnoot19 Dit culturele protest had ook politieke boventonen: het behelsde kritiek op de levensstijl en de machtspositie van een verfranste, ‘corrupte’ elite; in Duitsland op de cultuur van de ontelbare hoven en hofjes, en daarmee in feite op de bestaande politieke orde. | |
[pagina 149]
| |
Binnen dit proces van verlicht-culturele natievorming begon het patriottisme als politieke taal in de loop van de achttiende eeuw een nieuw leven.Ga naar voetnoot20 Gevoed door de - overigens rijkelijk vage - herinnering aan het republicanisme van Oudheid en Renaissance, dat gekenmerkt was door civieke vrijheidszin, werd ‘vaderland’ een ‘essentially contested concept’ dat een centrale plaats kreeg in het normatieve vocabulaire van die tijd. Deze taal van het patriottisme had in de praktijk een uitgesproken oppositionele connotatie. Alleen als dat gebeurde uit naam van zoiets verhevens als het vaderland, viel een op zichzelf verwerpelijke praktijk als oppositie voeren te rechtvaardigen. Dat bleek bijvoorbeeld in Engeland, waar Bolingbroke met The Idea of a Patriot King (1738) de ware aard van de Engelse constitutie als hoedster van de vrijheid in stelling bracht tegen de zijns inziens sterk gecorrumpeerde machtscultuur.Ga naar voetnoot21 Op zijn beurt heeft dit propagandistische, partijdige beeld van de Engelse constitutie weer grote invloed gehad in Frankrijk. Zoals gebruikt door philosophes als MontesquieuGa naar voetnoot22 en Voltaire, heeft het bijgedragen aan de ondermijning van de gezagsverhoudingen die al enkele decennia gaande was voordat de revolutie uitbrak.Ga naar voetnoot23 In Engeland werd patriottisme later in de eeuw verbonden met het radicalisme dat toen snel veld won.Ga naar voetnoot24 Dr. Johnsons wegwerpende definitie van patriottisme als ‘the last refuge of a scoundrel’ laat zien hoezeer patriottisme en oppositie toen met elkaar werden geïdentificeerd. | |
[pagina 150]
| |
Het cruciale debat van de tweede helft van de achttiende eeuw over de legitimiteit van de politieke orde en over verlicht burgerschap werd alom gevoerd in de taal van het patriottisme. De situatie in Nederland in de jaren 1780 - de patriottentijd - verdient in dit verband bijzondere aandacht, omdat het hier niet bij woorden bleef, maar tot een jarenlange machtsstrijd kwam die ten slotte uitliep op een burgeroorlog. In die context kondigt het moderne nationalisme zich al nadrukkelijk aan. In de Nederlandse Republiek zien we in de jaren 1780 hoe patriottisme de taal werd van een oppositiebeweging met zeer ongelijksoortige elementen. Die slaagde er bovendien in - en dat is belangrijk - de verworvenheden van de verlicht-culturele natievorming die al sinds de jaren 1760 gaande was, en die tot dusver hoogstens een verborgen politieke dynamiek had gekend, te annexeren en te politiseren.Ga naar voetnoot25 Patriottisme was gericht tégen Engeland, tégen de stadhouder en tégen de ‘aristocratie’, die de oud-vaderlandse burgerdeugd zou hebben gecorrumpeerd. Ingewikkelde verhoudingen in binnen- en buitenland werden gereduceerd tot een simpel zwart-witschema van goed versus fout, waarbij ‘vaderland’ de hoogste politieke waarde werd en ‘verraad’ de zwartste zonde.Ga naar voetnoot26 In deze uiterst heterogene patriottenbeweging was de gemeenschappelijke naam een program en misschien wel het belangrijkste bindmiddel. De inhoud van dat program veranderde echter naarmate de politisering vorderde en de binnenlandse toestand kritieker werd.Ga naar voetnoot27 In de crisis van de jaren 1785-1787 begon de strijd voor het ‘herstel’ van oude vrijheden te verschuiven naar die voor vrijheid in het enkelvoud. In deze crisis - die de patriottenbeweging innerlijk verscheurde - hechtte een democratisch moment zich aan het patriottische. De conceptuele combinatie van klassiek-republikeinse, oud-constitutionele en verlicht-natuurrechtelijke elementen die patriottisme heette, was hiermee tot het uiterste opgerekt. Hoofddoel van dit patriottisme bleef het overnemen van de staat. Zoals bekend is dit doel niet bereikt, al was het in de burgeroorlogsituatie van 1787 dichterbij dan wel is aangenomen. Het Nederlandse patriottisme bleef daarmee een onvervulde belofte. Patriottisme was dus in de achttiende eeuw niet zomaar een tijdloos sentiment maar een expliciete politieke taal. Het was ook een typisch achttiende-eeuwse taal, die alleen goed te verstaan is in een achttiende-eeuwse omgeving. De conceptuele zuiverheid van die taal moet niet overschat worden. Het ‘succes’ van het patriottisme, voorzover het dat gekend heeft, schuilt - net als later bij het nationalisme - in belangrijke mate in zijn containerkarakter. Het was een vlag die heel wat ladingen kon dekken, ook als die ladingen gingen schuiven, mits maar een zelfverloochenende, alles overstijgende liefde voor het vaderland vooropstond (of heette te staan). | |
[pagina 151]
| |
Nationalisme als integratieideologieDe omslag van de taal van het patriottisme naar de taal van het nationalisme - de kern van mijn probleem - vond plaats tijdens de Franse Revolutie. Patriottisme was altijd een oppositieprogram respectievelijk -beweging gebleven, gericht tegen de bestaande orde. Het nationalisme manifesteerde zich als ideologie van de staat - die inmiddels door de Franse patriotten was overgenomen - en feitelijk als zijn religion civile. In zijn beroemde pamflet Qu'est-ce que le Tiers Etat? uit 1789 proclameerde Sieyès de Derde Stand tot de Natie: het eigenlijke Frankrijk. Veel meer dan alleen een propagandistische coup, was dit een conceptuele revolutie.Ga naar voetnoot28 Daaraan waren overigens tientallen jaren van verlichte begripsvorming inzake de natie voorafgegaan. Niet de koning maar het volk droeg nu de soevereiniteit en nam zijn lot in eigen hand. Hiermee was een essentiële voorwaarde vervuld voor het kunnen ontstaan van het nationalisme als ideologie. In de eerste revolutiejaren was de éne en ondeelbare natie nog een integrerend concept dat alle Fransen omsloot en verbond met - het welslagen van - de revolutie.Ga naar voetnoot29 Maar tijdens de radicalisering in de jaren 1792-1794, in gang gezet door de oorlogscrisis van 1792 - onder het motto: ‘La patrie en danger’Ga naar voetnoot30 - en uitmondend in de Terreur, werkte het natiebegrip polariserend. In naam van de natie werden nu permanent zuiveringen uitgevoerd. Wie fout was, maakte vervolgens kennis met het scheermes van de revolutie: de guillotine. Terwijl de revolutie zich eerst had onderscheiden door principiële openheid tegenover buitenlanders, die zelfs in het parlement zitting mochten nemen, werd de verplichte loyaliteit aan de eigen natie nu vertaald in een bijna even verplicht wantrouwen jegens andere nationaliteiten.Ga naar voetnoot31 Toen Engeland zich in 1793 had aangesloten bij de Eerste anti-Franse Coalitie, besloot de Conventie tot een embargo van Engelse producten en tot het interneren van alle in Frankrijk verblijvende Engelsen, ook al waren ze de revolutie welgezind of woonden ze al jaren in Frankrijk. Helemaal zonder discussie ging | |
[pagina 152]
| |
dit niet. De Conventionnel Pons protesteerde met zoveel woorden dat de oorlog hierdoor ‘genationaliseerd’ zou worden. Ook Saint-Just, met Robespierre de incarnatie van de Terreur, besefte dat er een schoen wrong nu in de praktijk gebroken werd met het in theorie nog altijd beleden universalisme. En het lijkt een betuiging van onmacht als we hem tegen Pons horen zeggen: ‘On peur vouloir du bien à tous les peuples de la terre, mais on ne peut en effet faire du bien qu'à son pays.’ Londen was Carthago en Pitt een insect wiens bouwsels vertrapt moesten worden.Ga naar voetnoot32 De typische kenmerken van het moderne nationalisme hebben zich nu grotendeels uitgekristalliseerd: het is de beslissende vorm van politieke identificatie, het eist de hoogste loyaliteit van elk individu, het integreert naar binnen en schermt zich af van de buitenwereld door het - soms in extreem xenofobe termen - accentueren van de grens tussen eigen en vreemd; het is activistisch en missionair. Met de doorbraak van de taal van het nationalisme verloor die van het patriottisme - die dus groot was geworden door tégen te spreken - haar zeggingskracht. Weliswaar werd ‘la patrie’ tijdens de oorlogscrisis uitentreuren aangeroepen - het bekendste voorbeeld is de Marseillaise uit 1792 met haar ‘Allons enfants de la Patrie’ en ‘Amour sacré de la Patrie’Ga naar voetnoot33 - en dat ritueel zou ook blijven bestaan, maar als politiek begrip was het uitgewerkt, zoals Norman Hampson overtuigend heeft laten zien. Hij gebruikt zelfs het beeld van een kapotte grammofoonplaat die in 1793 niet verder komt dan een eindeloos herhaald patrie, patrie, patrie...Ga naar voetnoot34 Patriottisme als politieke taal was dood, de natie had het pleit gewonnen en zichzelf tot isme uitgeroepen. ‘Vive la Nation’ was de strijdkreet waarmee het Franse revolutieleger de Pruisische oorlogsmachine op 20 september 1792 bij Valmy versloeg. Op die plaats en op die dag brak een nieuw tijdperk aan in de wereldgeschiedenis, moet Goethe gezegd hebben. Toch geloof ik dat het ontstaan van het nationalisme als politieke taal hiermee nog niet afdoende is verklaard en dat er nog één essentieel element ontbreekt om zijn duurzame rol als idée force, als ideologie te begrijpen. Naar mijn indruk is het nationalisme niet alleen het product van het oververhitte klimaat van de Terreur, maar evenzeer van de daarop gevolgde reactie: Thermidor. Pas het ritme van revolutie én reactie maakt de ideologie die we sindsdien zo goed kennen compleet. Enerzijds was daar het gevoel van een totale breuk met het verleden, met ideeën van Regeneratie en de geboorte van een Nieuwe Mens,Ga naar voetnoot35 gesymboliseerd door het besluit uit 1793 een nieuwe jaartelling in te voeren, met terugwerkende kracht vanaf 22 september 1792 als de eerste dag van het jaar I van | |
[pagina 153]
| |
de Revolutie.Ga naar voetnoot36 Anderzijds bleef het verleden toch heel tastbaar aanwezig en wilde lang nier iedereen - ook overtuigde revolutionairen niet - het zomaar afschaffen. Zo muntte Abbé Grégoire, midden in de Terreur, voor botte vernielzucht als het stukslaan van historische monumenten het woord vandalisme. En pleitte hij voor het erkennen van dat verleden als geschiedenis door het te ‘musealiseren’.Ga naar voetnoot37 Thermidor betekent een omslagpunt, de overgang van het exces van de totale revolutie naar - althans een begin van - normaliteit. Het staat voor het moment van bezinning waarop Frankrijk zichzelf tegenkomt en de verwerking van de revolutie kan beginnen.Ga naar voetnoot38 Daarmee werd de mogelijkheid geschapen voor verzoening en voor het ‘nationaliseren’ van de revolutie. Het prerevolutionaire verleden maakte nu een soort comeback, maar dan wel als geschiedenis, als een afgesloten hoofdstuk, een ‘passé définitivement passé’. Zoals Pierre Nora laat zien, zadelde Frankrijk zichzelf nu op met het lastige probleem van een ‘dubbel’ verleden:Ga naar voetnoot39 het verleden van het eeuwige Frankrijk sinds Clovis en het verse verleden van de revolutie, die volgens sommigen bovendien onvoltooid was gebleven en daardoor nog een program, zo niet een belofte voor de toekomst inhield. Deze dubbelheid problematiseerde weliswaar het Franse nationaliteitsbesef, maar gaf het tevens een historische dimensie en een spanning die tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw voelbaar zijn gebleven. | |
De Duitse BewegingIn de geschiedschrijving van het nationalisme is het meest gebruikelijke - om niet te zeggen afgezaagde - onderscheid dat tussen het Franse en het Duitse natietype. Tegenover de Franse staatsnatie met haar historische staatkundige kader, dat tijdens de revolutie een nieuwe invulling kreeg door de volkssoevereiniteit, staat de Duitse cultuurnatie, gedefinieerd door bindende factoren als taal, zeden en gewoonten, cultuur en geschiedenis. Veel van die verschillen zijn uiteraard terug te voeren op het simpele gegeven dat Frankrijk een al eeuwen bestaande staat was, terwijl Duitsland vergaand verbrokkeld was en in het Rijk niet meer dan een papieren eenheid kende.Ga naar voetnoot40 Zoals | |
[pagina 154]
| |
Wieland in 1773 zei: ‘Die Deutsche Nation ist eigentlich nicht Eine Nation, sondern ein Aggregat von vielen Nationen.’Ga naar voetnoot41 Hoewel er vele pogingen zijn gedaan het contrast tussen het Franse en het Duitse natietype te relativeren, blijft het toch een hardnekkig cliché waaraan soms verstrekkende consequenties worden verbonden. Zo kan men redeneren dat de Duitse intelligentsia al vroeg - omstreeks 1800 - een scenario ontwikkelde om zich aan politiek te onttrekken, met alle funeste consequenties van dien: het ontstaan van een Duitse Sonderweg en de kloof - in de tweede helft van de eeuw - tussen Bildungsbürgertum en politiek. | |
[pagina 155]
| |
Ik beperk mij hier tot het begin van de Duits-nationale route in de tweede helft van de achttiende en de vroege negentiende eeuw. We komen dan de usual suspects tegen: Herder, theoreticus van het culturele relativisme en de nationale geborgenheid; Schiller, kampioen van de Duitse cultuur; Fichte, heropvoeder van de natie na het echec van Jena en Auerstädt; Arndt, prediker van een rabiate xenofobie en Turnvater Jahn, die met zijn gymnastiekverenigingen het Duitse nationalisme handen en voeten gaf. De zogenaamde Deutsche Bewegung van de late achttiende eeuw - Duits-nationaal en verlicht emancipatoir - werd gedragen door geleerden en geletterden.Ga naar voetnoot42 Bij hun zoeken naar eigenheid was verzet tegen verfransing een voorname drijfveer. De Duitse definitie van volk en natie heeft zoals bekend veel te danken aan Herder.Ga naar voetnoot43 Hij zag de mensheid verdeeld in talloze cultuurkringen: organismen die van elkaar gescheiden waren door taal, zeden en gewoonten, geschiedenis. Geluk - ook van zijn Verlichting het toverwoord - was weliswaar universeel maar zag er overal toch anders uit. Zoals elk individu geborgenheid zocht op de plaats waar hij geboren was, moest elke natie het geluk in zichzelf zien te vinden en dus middelpuntzoekend zijn. Herders wereld was een bloementuin waarin vele bloemen mochten bloeien. Dat Duitsland een laatbloeier was, vormde zeker een probleem maar bood ook perspectieven: andere naties raakten al uitgebloeid terwijl de Duitse bloem er nog fleurig bijstond. Hier blijkt wel dat Herders relativisme toch niet alle verschillen wegrelativeerde. De literatoren van de Duitse Beweging deden hun best een figuur te vinden die de Duitse eenheid zou kunnen belichamen: een echte Duitse held.Ga naar voetnoot44 Dit bleek niet zo eenvoudig. Klopstock probeerde het met Hermann, die de Romeinse legioenen in het Teutoburgerwoud verslagen had, maar die keuze sloeg toen nog niet aan (later zou dat anders worden). Veel te lang geleden, vond Goethe: ‘niemand hat dazu ein Verhältnis...’ Maar een potentiële held uit het jongste verleden, Frederik de Grote, verging het niet veel beter. Aan epitheta geen gebrek - Vater Friedrich, Caesar Friedrich, Friedrich Wodan, Friedrich Hermann, Friedrich der Einzige - maar de schrijvers van de Duitse Beweging kenden hem maar al te goed als francofiel en dus als een ‘Fremd- | |
[pagina 156]
| |
ling im Heimischen’. Luther leek nog de beste kans te maken. Hij had de Duitsers tenslotte Duits geleerd met zijn bijbelvertaling, maar daar stond tegenover dat de Reformatie hem evenzeer een bron van tweespalt maakte als een eenheidssymbool. De oplossing die de literatoren van de Duitse Beweging voor dit heldenvraagstuk vonden was even origineel als omineus: ze promoveerden zichzelf tot held, een schrijverscollectief als belichaming van de Duitse eenheid. Deze intelligentsia bevond zich midden in een proces van ‘Nationale Selbstfindung’ toen ze door de Franse Revolutie werd overvallen.Ga naar voetnoot45 De bewondering voor de Franse natie, die haar lot in eigen hand had genomen, was aanvankelijk vrijwel unaniem; een duidelijke aanwijzing voor de politieke verlangens die de Duitsers zelf koesterden. De euforie sloeg echter om in afkeer toen de Franse Revolutie alle grenzen overschreed, waaronder die van Duitsland. Frankrijk, dat even voorbeeld was geweest, werd nu opnieuw, en in verhevigde mate, vijandbeeld. Schiller - in 1792 nog tot ereburger van Frankrijk verkozen - spreekt in zijn bekende dichtfragment Deutsche Gröβe, geschreven omstreeks 1800, de Duitser toe op een moment dat deze roemloos uit de oorlog komt, terwijl het Rijk op instorten staat. Mag hij nog wel aanspraak maken op een plaatsje in de rij der volkeren? Ja, dat mag. ‘Er geht unglücklich aus dem Kampf, aber das, was seinen Werth ausmacht, hat er nicht verloren. Deutsches Reich und deutsche Nation sind zweierlei Dinge. [...] Abgesondert von dem politischen hat der Deutsche sich einen eigenen Werth gegründet. Sie ist eine sittliche Gröβe, sie wohnt in der Kultur und im Character der Nation, der von ihren politischen Schicksalen unabhängig ist.’ Anders dan bij Herder is dit een evocatie van de superioriteit van de Duitse cultuur. Maar is het ook een vlucht in die cultuur en een verwerping van de politiek, zoals vaak betoogd wordt? Ik geloof het niet. Het is een poging het Duitse volk in zeer moeilijke omstandigheden een perspectief te bieden, een overlevingsstrategie. Geen vlucht in het unpolitische dus, maar juist een politiek geladen stellingname.Ga naar voetnoot46 Deze vermeende ‘vlucht’ in de cultuur is als remedie overigens zeker niet exclusief Duits. In zijn Considérations sur le gouvernement de Pologne (1772) gaf Rousseau de Polen al het advies dat zij, in het licht van het dreigende verdwijnen van hun staat, hun natie levend moesten houden door hun eigen cultuur te | |
[pagina 157]
| |
bewaken. Eén Nederlands voorbeeld (uit vele) is Joan Melchior Kemper - later een van de mannen van 1813 - die in 1806 de ‘beoefening der letteren als den besten troost en toevlugt in rampvolle tijden van eenen staat’ aanbeveelt en in 1812, als Nederland zijn zelfstandigheid inderdaad verloren heeft en is opgegaan in het Franse keizerrijk, het behoud van ‘de taal, de letterkunde, de zeden en het eigenaardig volkskarakter’ beslissend acht voor Hollands voortbestaan.Ga naar voetnoot47 Waar je ook kijkt in Europa in deze revolutiejaren: de sferen van cultuur en politiek zijn zelden scherp gescheiden. De kunst van deze tijd - literatuur, beeldende kunst - is vaak opvallend politiek geladen. Daarmee bedoel ik niet die kunst die opgelegd politiek wil zijn, zoals Regnaults bekende allegorie La Liberté ou la Mort (1794), waar een boven de aardbol zwevende genius van Frankrijk de toeschouwer de keuze laat tussen de personificaties van de Republiek en van de Dood. Het gaat me ook niet om zoiets als versluierde, plaatsvervangende politiek. Wat ik bedoel is dat ook met artistieke middelen veelvuldig positie gekozen werd in de spanningen van deze tijd en dat in die zin veel contemporaine kunst ‘politiek’ is, soms misschien ondanks zichzelf en vaak op een wijze die nu niet onmiddellijk herkenbaar is. | |
Crisis van de herinneringIn de revolutieperiode ging de tijd veel sneller dan men gewoon was. Ockerse had het over voorbijflitsende beelden uit een toverlantaarn. Ernst Moritz Arndt schreef in 1807: ‘Was damals im Schritt ging, geht jetzt im Galopp [...] Die Zeit ist auf der Flucht.’Ga naar voetnoot48 In zijn boek Vergangene Zukunft heeft Reinhart Koselleck dergelijke verschillen in tijdsbeleving briljant geanalyseerd. Juist omstreeks 1800 waren velen gefascineerd door het fenomeen tijd, waarbij ook het begin van de nieuwe eeuw een rol speelt.Ga naar voetnoot49 Bij brede groepen - zeker niet alleen bij een ontwikkelde elite - heeft deze versnelling in het tijdsbesef geleid tot gevoelens van verwarring en ontregeling, het idee afgesneden te zijn van wat nu, kritisch en nostalgisch tegelijk, benoemd was tot ancien régime. Vele mensen leden aan ‘nostalgie’, toentertijd een erkend ziektebeeld (misschien te vertalen als vervreemding) waarvoor je de dokter liet komen en waaraan je kon doodgaan, getuige een mooi artikel van Jean Starobinski.Ga naar voetnoot50 Sommigen lazen erover en werden spontaan ziek. Men had behoefte aan houvast en probeerde de tijd als het ware stil te | |
[pagina 158]
| |
zetten. Compensatie werd gezocht in de geschiedenis. Ook was er grote belangstelling voor de eeuwige, tijdloze zekerheden van epen en mythen. Dit diepe gevoel van crisis en onomkeerbare verandering kan men - met Richard Terdiman - omschrijven als een ‘memory crisis’, refererend aan Maurice Halbwachs' baanbrekende werk over het collectieve geheugen.Ga naar voetnoot51 Zoals Halbwachs het formuleert begint de geschiedenis daar waar de herinnering ophoudt. Europa maakte zo'n ‘memory crisis’ door in het revolutietijdvak. Elke natie deed toen als het ware een keuze uit haar collectieve herinnering en canoniseerde die als geschiedenis. Deze nationalisering van de herinnering was dus een vereenvoudiging waarbij - zoals Ariès terecht heeft opgemerkt - grote delen van de traditionele herinnering werden buitengesloten.Ga naar voetnoot52 Geschiedenis en nationaliteitsbesef werden in deze ‘memory crisis’ onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld. Het nationalisme - historisch en missionair tegelijk - werd de ideologische band tussen verleden en toekomst. Zoals Pierre Nora heeft gesuggereerd - ik verwees er al naar - maakte elke natie in deze periode van haar identiteit een probleem. Voor Frankrijk was dat het al genoemde dubbele verleden. Voor Duitsland is het - denk ik - de complexe driehoeksverhouding tussen culturele eenheid, politieke vrijheid/onvrijheid en staatkundige verbrokkeling. Engelands probleem lijkt mij dat het establishment de schijn wilde wekken dat er helemaal geen probleem was en dat ook de Franse Revolutie de stabiliteit van de Engelse samenleving niet aan het wankelen kon brengen.Ga naar voetnoot53 | |
[pagina 159]
| |
Het probleem Nederland heb ik tot het laatst bewaard. Wat dat probleem was, wat het Nederlandse natiebesef zijn eigen karakter heeft gegeven, is niet moeilijk uit te maken: uiteraard het veelbesproken verval van de Republiek na de gouden zeventiende eeuw, economisch, politiek en ten diepste wellicht moreel. Het in 1787 in de knop geknakte patriottisme (dat dit verval had willen keren) wist met de Bataafse Omwenteling van 1795 de staat zonder slag of stoot over te nemen en verloor daardoor dus zijn typische kwaliteit van oppositie-ideologie en tegenbeweging. Ook in het politieke vocabulaire is dat aanwijsbaar. Net als in Frankrijk gebeurde met ‘patrie’, raakte ook in Nederland het woord ‘vaderland’ zijn politieke lading kwijt.Ga naar voetnoot54 Het werd nog wel veel gebruikt maar vooral in ronkende en rituele zin, als het erom ging het vaderland te vieren. Ook hier dringt zich het beeld van de kapotte grammofoonplaat op. In het politieke vocabulaire waren volk en natie - zelfstandig en bijvoeglijk gebruikt en in talloze samenstellingen - nu het meest populair. Naast volkssoevereiniteit, volksgeest en volkswil was er volksgeluk of - als er iets mis dreigde te gaan - volksongeluk. Ook het werkwoord ‘nationaliseren’ lag de Bataven in de mond bestorven, of het nu ging om de armen, de kerken of de schulden. Naarmate de politieke tegenstellingen echter toenamen zonder dat de problemen van het land werden opgelost, groeide in brede kring het verlangen naar het ‘nationaliseren’ of ‘nationaal maken’ van de revolutie zelf. Het gaat mij hier niet om de Bataafse Revolutie van twee eeuwen geleden. Wat ik wil laten zien, is dat ook deze revolutie een moment van omslag heeft gekend, een ‘memory crisis’ waardoor de gemoederen tot inkeer kwamen. Na een korte periode van euforie dreigde de Omwenteling al delibererende ten onder te gaan en vast te lopen in constitutionele onmacht. De staatsgreep en de politieke zuiveringen waarmee deze impasse in 1798 werd doorbroken, verdiepten het crisisbesef alleen maar verder. Het Bataafse volk ging zich bezinnen op het eigen lot in verleden, heden en toekomst. Rond 1800 kwam deze ‘memory crisis’ tot een catharsis met als uitkomst de ‘nationalisering’ van de revolutie en een nieuw, breed gedragen ideologisch fundament voor de Nederlandse samenleving.Ga naar voetnoot55 Ook in Nederland was de tijd snel gegaan, maar thans zou men de tijd liefst stil willen zetten. Men zocht houvast in de geschiedenis, en wel in het grootse verleden van de Republiek dat nu - en dat was nieuw - voor het eerst inderdaad als geschiedenis, als voorgoed verleden tijd werd ervaren.Ga naar voetnoot56 Heel interessant is dat men niet zozeer teruggreep op het krijgsrumoer van | |
[pagina 160]
| |
de Opstand en de heroïek van de zeventiende eeuw - men had immers behoefte aan rust - maar veeleer keek naar de gemiddelde Nederlander die door zijn hoge morele kwaliteiten die samenleving had gedragen. Zo bevestigt ook Nederland de suggestie van George Mosse dat het nationalisme ‘appealed to a tranquil past’.Ga naar voetnoot57 Terwijl men afscheid nam van het grote verleden van het vaderland, werd wat je zou kunnen noemen het ‘kleine’ verleden van de Republiek juist gekoesterd: de Republiek als genretafereel waar huiselijke deugden en knusse gemeenzaamheid vooropstonden. Men kwam tot de conclusie dat er ware grootheid te vinden was in de Bataven zelf - een verlicht, beschaafd, vrijheidlievend, verdraagzaam en ook zorgzaam volk. Een volk dat eenvoud, deugd en huiselijk geluk hoog in het vaandel schreef en waarvoor het gezin inderdaad de hoeksteen van de samenleving was. De oud-vaderlandse deugdenspiegel, al eerder opgepoetst door de Verlichting, maar weer wat onder het stof geraakt door het politieke gedruis van de jaren tachtig en negentig, werd nu verheven tot nationale ideologie. Een bijverschijnsel van dit alles was dat de feministische dimensie die de Bataafse Revolutie ook gekend had - bescheiden van omvang maar radicaal van toon - op slag verdween. Terecht had de politiek bewuste vrouw geklaagd: ‘Gy verwyst ons tot de keuken! Gy doemt ons tot het naaikussen, of gy laat ons het spit draayen en uwe aardappelen schillen!’Ga naar voetnoot58 Maar de vrouw vervulde ook een meer verheven taak als moeder van het vaderland. Zoals Aagje Deken speels-ironisch aan Coosje Busken schreef: ‘Wel lieve Coosje je hebt meerder, en ik zou haast zeggen gewichtiger werk dan een Representant van de Bataafsche Republiek, daar gy geslachten vormd voor deeze en de toekoomende waereld.’Ga naar voetnoot59 De band tussen vaderland en moederschap werd nu zo mogelijk nog inniger dan hij al was. Naast schrijvers en dichters hebben ook schilders en tekenaars meegewerkt aan het verbeelden van deze vaderlandse gemeenschap. Ik noem alleen Jacob Ernst Marcus, een van de kleine meesters uit deze tijd.Ga naar voetnoot60 Wat Marcus zo bijzonder maakt, is zijn Studie-Prentwerk, de serie van 105 prenten die hij tussen 1807 en 1816 maandelijks produceert en bij intekening verkrijgbaar stelt en die - wat mij betreft - een ‘ideale’ uitdrukking vormen van de stemming die ik zojuist heb proberen te beschrijven: een sfeer van rust, geborgenheid, echtheid en houvast, Heimat kortom. Marcus tekent vaak figuren in een landschap (een Nederlands, niet exclusief Hollands landschap) of toneeltjes vlakbij huis, waar de veiligheid van binnen zich even heeft ver- | |
[pagina 161]
| |
plaatst naar buiten. De vele liggende en slapende figuren dragen nog bij aan het algehele effect van rust en traagheid. De vroeg-negentiende-eeuwse samenleving wordt hier geësthetiseerd in termen van huiselijkheid en landelijkheid, om niet te zeggen landerigheid. De compositie is vaak los en open, en bijna ‘postmodern’ fragmentarisch. De manier waarop Marcus figuren bij elkaar zet die niets met elkaar te maken hebben - een musicerende vrouw en een touwtrekkende jongen - illustreert de toevallige samenloop van de alledaagse werkelijkheid. Maar, hoe tijdloos die ook lijkt, Marcus' tafereeltjes geven toch een tijdsbeeld. In zijn landschappen is de soldaat een geregelde verschijning. En waar de soldaat deel is van het landschap kan de oorlog nooit ver weg zijn. Daarmee is dat landschap inderdaad een politiek landschap, om met Martin Warnke te spreken.Ga naar voetnoot61 Met tal van andere kunstenaars heeft Marcus Nederland als ‘denkbeeldig vaderland’ gestalte gegeven in een periode van toenemende onvrijheid, uitmondend in de Franse Tijd van 1810 tot 1813. Hieruit blijkt nog eens dat het geen zin heeft een al te scherpe grens te trekken tussen het politieke en het culturele natietype. Beide lopen door elkaar heen, gaan in elkaar over en kunnen elkaar ook afwisselen. Bij het verlies van de onafhankelijkheid kwam er in Nederland een scheiding tussen staat en natie. Dit politieke vacuüm werd opgevuld met culturele waarden. De al sinds de Opstand typische staatsnatie NederlandGa naar voetnoot62 manifesteerde zich nu overtuigend als cultuurnatie. Verlies van de soevereiniteit leidde zo tot versterking en explicitering van de nationaliteit. | |
De moderne natiestaatOmstreeks 1800 - niet eerder en niet later - heeft het moderne nationalisme in West-Europa zijn beslissende vorm gekregen. Sinds die tijd is de natiestaat dwingend aanwezig, zo niet in werkelijkheid dan toch als model. Aan het einde van de twintigste eeuw heeft die natiestaat natuurlijk vele veranderingen meegemaakt. Vooral de fase rond 1900, die van het ‘integrale’ nationalisme waarin de natie in beginsel ieder kon bereiken en kon raken, is van groot belang geweest. Tegenwoordig wordt er veel gesproken over een ‘crisis’ van de natiestaat. Volgens sommigen is deze ten dode opgeschreven.Ga naar voetnoot63 Anderen voorspellen hem daarentegen nog een lange toekomst. Ik hoor bij die anderen. Voor de ‘nationale kooi’ van Michael Mann is voorlopig geen redelijk alternatief beschikbaar.Ga naar voetnoot64 Wat er ook waar is van de internationale eco- | |
[pagina 162]
| |
nomische vervlechting, het heen en weer flitsen van valutastromen waar nationale overheden geen greep op hebben, een massacultuur die geen grenzen kent, en het uithollen van de nationale soevereiniteit door supranationale organisaties - en het is allemaal waar - toch blijft de natiestaat met afstand het belangrijkste kader waarbinnen de burger zich veilig (én onveilig) voelt, zijn geld verdient, sociale zekerheid geniet, politieke rechten uitoefent en cultuur consumeert. De ‘imagined community’, het ‘denkbeeldige vaderland’ van de vroege negentiende eeuw, is inmiddels staalharde realiteit geworden. Of we het nu leuk vinden of niet: er is zoiets als een ‘werkelijk bestaande natiestaat’.Ga naar voetnoot65 Maar anders dan bij het ‘werkelijk bestaande socialisme’ is er weinig kans dat deze plotseling zal instorten. Er zijn natuurlijk vele verschillen tussen de natiestaten van de vroege negentiende eeuw en die van nu, maar er is toch één onderscheid dat heel erg opvalt: de huidige West-Europese natiestaten zijn hun verleden, dat zo essentieel was bij de inkleding van hun nationaliteit, in feite vergeten. Als François Furet in Frankrijk kan verkondigen dat ‘la Révolution française est terminée’Ga naar voetnoot66 betekent dat in wezen dat de historische spanning die het Franse nationaliteitsbesef twee eeuwen lang heeft beheerst, is opgeheven. In Nederland is het niet anders. Hier werd het nationaliteitsbesef in de late negentiende eeuw gecompliceerd en tegelijk geïntensiveerd door de Verzuiling.Ga naar voetnoot67 Maar met de ontzuiling van de jaren 1960 vervlakte vervolgens ook het natiebesef. De moderne natiestaat ontstond twee eeuwen geleden uit een diepe ‘memory crisis’. Ook nu zou men kunnen spreken van een ‘memory crisis’, zij het dat die veel sluipender is. Zij heeft er langzaam maar zeker toe geleid dat de Europese naties de historische inspiratie van hun natiebesef zijn kwijtgeraakt. Daardoor is ook het nationalisme van karakter veranderd: enerzijds ‘gebanaliseerd’Ga naar voetnoot68 tot handelingen als het hijsen van de vlag, het spelen van het volkslied of het rumoer rond een voetbalinterland, anderzijds gereduceerd tot een belangenideologie gericht op het continueren van allerhande nationale voordelen en voorrechten: Eigen Volk Eerst, en als het even kan met behoud van uitkering. Dit nationalisme is politiek rechts min of meer in de schoot gevallen. Bij extreem rechts is het ontaard in racisme en xenofobie. Ter linkerzijde is intussen het begrip gegroeid dat men het zich niet langer kan veroorloven de natie rechts te laten liggen. In diverse landen doet links nu serieuze pogingen zich alsnog - of eigenlijk zou men moeten zeggen opnieuw, want hier is uiteraard sprake van een traditie die teruggaat tot de Franse Revolutie - met het vaderland te verstaan. | |
[pagina 163]
| |
Bij ons is de PvdA in 1994 het verkiezingspad opgegaan met een programma getiteld Wat mensen bindt. Dat bevat een boeiende beschouwing over ‘een natie op zoek naar zichzelf’. Wat mij bij het lezen daarvan echter opvalt, is het vrijwel ontbreken van een historisch perspectief: illustratief voor het geheugenverlies dat ik net noemde. Wil men het wij-gevoel werkelijk een nieuw draagvlak geven, dan zal men ook de geschiedenis serieus moeten nemen, en daarmee bedoel ik bepaald niet alleen de eigen geschiedenis. Historisch besef is bovendien de beste waarborg tegen het doorschieten van nationale sentimenten in foute richting, een gevaar dat altijd op de loer ligt. Historisch besef kan ook de platheid doorbreken die veel van de recente discussie over onze nationale identiteit kenmerkt. De typering van Nederland in het PvdA-program als ‘terpvolk’, is weliswaar niet plat en heeft zelfs iets verhevens, maar ‘een natie op zoek naar zichzelf’ verdient toch beter. |
|