Het orakel
(1747)–Germain François Poullain de Saint-Foix– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
De Tovernimph.
Ja; en ik heb niet veel moeite gehad hem hier te brengen.
Lucinde.
Waar is hy dan?
De Tovernimph.
Hy volgt my.
Lucinde.
ô! Gy zult hem hebben laaten ontsnappen.
Zy loopt naar het einde van het Tooneel en ziet Alcindor.
Ach!..Mevrouw!..maar...hoe...in waarheid..ja...
De Tovernimph, haar nasprekende.
Ach!..Mevrouw!..maar..hoe..in waarheid..ja.. Wat wilt gy zeggen?
Lucinde.
Ik weet het niet; gy hebt een gezicht op my geslagen dat my verleegen maakt.
De Tovernimph.
Wat! Ik heb, op u, myn gezicht geslagen? Gy zoud het niet hebben kunnen merken; want gy hebt uwe oogen van hem niet afgehad.
Lucinde.
Hy is net zo groot als ik! Hoe ziet hy my aan? Zyne oogen staan bevallig. Hy behaagt my bovenmaaten. ô! Ik ben verzeekerd dat hy van die verwoeden niet is die malkanderen slaan en verscheuren. Ik hou hem voor my.
De Tovernimph.
Ik zal hem u gewillig overlaaten.
Lucinde.
Men moet hem een' naam geeven. Hoe zullen wy hem noemen?
De Tovernimph.
Gelyk gy wilt. | |
[pagina 22]
| |
Lucinde.
Charmant.
De Tovernimph.
Goed; Charmant: Maar laaten wy nu myn Heer Charmant voor eenigen tyd dáár, En ga met my een Hemelteeken beschouwen dat ik by den ondergang der Zon wierd gewaar.
Lucinde.
Mevrouw, ik heb de Zon zo dikwils gezien...
De Tovernimph.
Maar dat Hemelteeken hebt gy noch niet gezien, en wy zullen daar tezamen over redeneeren ...
Lucinde.
In waarheid, Mevrouw, ik zou heel slecht redeneeren.
De Tovernimph.
In waarheid, Mejuffer, blyf dan by uw' Charmant tot ik zal wederkeeren; Ik wil u niet dwingen: men moet hoopen dat u die hersenschim, gelyk veele anderen, wel zal vergaan. |
|