Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijZeventiende Hooftdeel.Gezanten der Malabarische Koningen by de Lantvoocht. Enige vijanden ondergebracht. Passalor aan de Portugezen overgegeven. Aanbieding van d'Admiraal der Hollanders aan de genen van Mangalor. Verschijning van een Staertstar. TOen wy een wijl tijts te Kolumbo hadden geweest, Ga naar margenoot+ is de Lantvoocht Hutser, die voor enige tijt in de plaats van d'Admiraal Riglof van Guns aangekomen was, Ga naar margenoot+ in Loumaant van 't zestienhondertvierënzestigste jaar, met een Vaandel volks, naar Kochin gezeilt, om daar alle plaatsen te bezichtigen, en de genen, aan de welken iets ontbrak, te verzien. Na verloop van drie dagen quamen wy te Kochin, Ga naar margenoot+ daar sedert enige gezanten der Malabarische Koningen by ons quamen, om onze nieuwe Lantvoocht te verwelkomen. Onder d'anderen quam 'er ook een van Paru, de welke tijding bracht dat d'inwoonders van Mangatti de jonge Vorst van Paru omgebracht hadden, en zich gantsch weerspaltig tegen de Koning stelden. | |
[pagina 183]
| |
De Koning verzocht dieshalven onderstant van onze Lantvoocht, die terstont aan hem toegestaan wierd: Ga naar margenoot+ in voegen dat wy, vier hondert sterk, onder 't beleit van de Kapitain Ree, derwaarts gezonden wierden. Wy quamen in de zelfde dag noch tot op een half uur aan Baliberten, daar wy onz geschut en voorraat, 't welk langs de vloet gevoert wierd, verwachtten. Omtrent middernacht braken wy op, en voeren by maneschijn over de vloet; Ga naar margenoot+ en des uchtens vroeg quamen wy in de stat Paru, met alle onz reistuig. Deze stat word meest van Ioden en kooplieden bewoont. Wy bleven hier drie dagen, om rechte kennis van de zaak te bekomen, Ga naar margenoot+ en kregen ondertusschen noch twee hondert mannen tot onze bystant, die de Koningen van Kochin en Kranganor aan ons zonden. Toen wy by malkander waren, trokken wy van Paru deur Hinotten, en quamen tegen de middag in des vijants lant, daar wy ons niet verre van hun dorpen, rontöm met doornen en bamboezen bezet, legerden. Zy schoten hier uit heftiglijk tegen ons met pijlen; en wy losten onze musketten ook met grote wakkerheit op hen, tot dat wy 'er deur geraakten, en onz geweer recht gebruiken konden. Ga naar margenoot+ Zy weken dieshalven te rug. Maar wy verbrandden alle de huizen, die wy voorby trokken; 't welk zulk een grote schrik in de vijant veröorzaakte, dat zy zich over de vloet begaven, daar zy hun meeste macht by de Pagode of Tempel hadden. Wy trokken hen na; en toen wy aan enige huizen quamen, die van steen gemaakt waren, daar zich enigen in verborgen hadden, die heftiglijk met pijlen tegen ons schoten, wierpen wy enige hantgranaten in de veinsters, de welken hen deze woningen deden verlaten. Maar dewijl de Pagode, daar zy met grote menigte in waren, met sterke muren was omvangen, en de nacht alree aanquam, zo begaven wy ons op het vlakke velt, en staken alles in brant, dat slechs branden kon. Daar na verdeelden wy ons in vier vleugels, en maakten dus onz nachtleger, met voorneemen van des uchtens vroeg de Pagode te bestormen, en de vijant t'eenemaal t'overvallen. Ga naar margenoot+ In de zelfde nacht quamen noch hun afgevaerdigden, die vrede verzochten, op dat hun Pagode of Tempel onbeschadigt zou blijven. Hier op wierd de vrede gesloten, op deze voorwaarden; dat zy alle d'onkosten zouden betalen, en daar boven noch veel gelts geven. In de volgende dag namen wy onze weg weer naar de stat Kochin, daar wy gelukkiglijk aanquamen, en om onze verwinning wel ontfangen wierden. Op de twintigste van Lentemaant quam de Koning van Kochin, met grote pracht, en met twee hondert Nairos tot ons, in de stat Kochin, Ga naar margenoot+ en nam zijn afscheit van onze Lantvoocht, die in deze dag zijn reis weer naar Kolumbo nam. In 't begin van Zomermaant voer onze Overste, Kolster genoemt, de vloet op, met zes vaartuigen, naar Tergeneur, om daar met de Koning een nieuwe handeling aan te vangen. Hy was hier in voorspoedig, en wierd van de Koning vriendelijk ontfangen, en met enige goude armringen beschonken. In deze tijt quamen enige brieven van Batavia over Kolumbo, Ga naar margenoot+ daar in bevolen wierd dat men de drie Kapitainen, die in de belegering van die stat gesneuvelt waren, te weten Ferdinando, Willo en de Roer, weer opgraven, en naar de gewoonte der Kapiainen in de kerken begraven zou. In 't begin van Wijnmaant zagen wy vijf schepen op zee komen, daar | |
[pagina 184]
| |
onze Admiraal Riglof van Guns, en de Wachtmeester van der Laan in waren, die met drie hondert mannen van Batavia quamen. Deze nieuwe krijgslieden wierden in bezetting gelegt, en daar tegen drie hondert anderen naar Kananor met drie schepen gezonden, Ga naar margenoot+ om de Mogols zelven daar tot gehoorzaamheit te dwingen, die zich daar enigsins wederspannig aanstelden, en aan d'inwoonders belast hadden dat zy geen vruchten, noch vee, noch andere voorraat naar onze vestingen zouden brengen, om de zelfden aan ons te verkopen. Zy, ons voorneemen merkende, en ziende dat wy vaerdig stonden om hen en hun vesting vijandelijk aan te tasten, keerden zich tot ootmoedigheit, en maakten vrede. Toen wy enige dagen te Kananor hadden geweest, quam 'er bericht van Passalor dat der zelfder inwoonders hun vesting aan de Portugezen overgeven wilden. Ga naar margenoot+ Onze Admiraal, dit verstaande, trok terstont met drie van zijn schepen derwaarts, op hoop van vroeg in de weer te zijn, en te beletten dat deze vesting aan hen overgegeven wierd. Maar de Portugezen waren daar een dag voor ons gekomen, en hadden de vesting alree bezet: en dewijl de vrede tusschen Hollant en Portugal onlangs gemaakt was, darden wy hen niet vijandelijk aantasten; maar wy begaven ons van daar naar Mangalor, daar wy 't anker lieten vallen. Deze vesting en stat is van de krijgslieden des Konings van Kanara bezet, en had een geheel jaar door de Vorst van Kananor belegert geweest. Deze Vorst verzocht van onze Admiraal hulp, en krijgsvolk, en 't geen, dat hy van node had. Dit wierd in bedenken genomen. Ga naar margenoot+ Onze Admiraal zond ondertusschen een afgevaerdigde aan de vesting, dien hy alle hulp en onderstant aanbood, zo zy iets gebrek hadden. Zy gaven weer tot antwoort, dat zy geen gebrek van krijgsvoorraat, noch van lijftocht hadden; behalven dat zy, buiten weten van hun Koning, geen vreemde hulp darden aanneemen. Onze Admiraal zeilde hier op met twee schepen weer naar Kochin, en liet noch een schip, Domburg genoemt, met onze hondert soldaten verzien, aan de mont van de vloet leggen, onder schijn als of wy daar tot bystant van de Vorst van Kananor bleven, maar in der daat om dat zy, als zy de vesting moesten overgeven, de zelfde in onze handen zouden stellen. Men hield dieshalven alle nachten sterke wacht, op dat de Portugezen ons niet zouden voorkomen. In 't einde van Slachtmaant zagen wy een Staertstar, Ga naar margenoot+ die daar na zes weken lang gezien wierd. Wy bleven hier met onz schip drie gehele maanden leggen, en leden groot gebrek; dewijl wy niets, als ons klein rantsoen, gezoute vleesch, en rijs hadden, en 't water ook met groot gevaar van 't lant moesten halen, dat noch brak, of half zout, en dieshalven ongezont was: in voegen dat onz volk ten meestendeel waterzuchtig wierd, daar af ook enigen storven. |
|