Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijDartiende Hooftdeel.Koilang en Kranganor den Portugezen afgewonnen. Schepen uitgezonden om Kochin te belegeren. Onze Reiziger met versterking derwaarts gezonden. De stat besloten. Landing der Hollanders, en vlucht der Portugezen. Kochin beschoten. Gevaar van een schip der Hollanders. Heftig gevecht om aan de wal te komen. Dubbelde overloper gestraft. Verscheide plaatsen voor Kochin ingenomen. De stat geeft zich aan de Hollanders over, beschrijving daar af. TErwijl wy op onze reis waren, quam d'Admiraal Ryklof van Guns aan Batavia met enige schepen, die van de Malabarische kust quamen. Hy had in de verlede zomer daar twee steden den Portugezen afgewonnen, Ga naar margenoot+ te weten Koilang en Kranganor, en de darde, te weten Kochin, belegert, daar hy echter had moeten afwijken; dewijl 't ongestuimig weer voorhanden was, in welke tijt daar geen schepen konnen duren, uit oorzaak van de winden, en andere ongestuimigheden. Zy hadden veel volks voor de stat verloren, en daar by Pieter Was, hun voorgaande Wachtmeester. Zy bezetten dieshalven de twee veröverde steden met volk, verlieten de belegerde stat, en begaven zich naar Batavia, op hoop van tegen de volgende zomer meer krijgslieden te bekomen. Toen men dit bericht had bekomen, wierden drie hondert mannen, onder 't beleit van N. Goesgen, Ga naar margenoot+ met drie schepen, naar de stat Kranganor, op de kust van Malabara, afgevaerdigt. Aan deze Goesgen wierd bevolen dat hy, zo haast de gelegentheit het toeliet, met de krijgslieden, die alree te Krangamor in bezetting lagen, weer voor de stat Kochin zou trekken, en zich daar begraven, tot dat hy onderstant zou bekomen. Op de twaalfde van Oogstmaant wierd aan twaalf hondert mannen, Ga naar margenoot+ met hun bevelhebbers, onder 't beleit van Jakob Hutser, eertijts Plaatsvoocht in Amboina, belast zich te scheep te begeven. Op de vijftiende van de zelfde maant vertrokken wy van Batavia, met veertien schepen, en quamen d'achtiende aan 't Eylant Krakatau, 't uitterste aan de Straat Sunda; op dat yder schip zich daar met water en branthout tot de reis zou verzien. Twee dagen | |
[pagina 168]
| |
daar na, te weten de twintigste van de zelfde maant, vertrokken wy van daar, en namen onze streek naar Kochin. Toen we buiten de Straat Sunda waren, zetten wy onze streek westzuidwest aan, en zeilden een wijl tijts voorspoediglijk voort, behalven dat wy onder Sumatra veel onweer hadden; gelijk dat daar zeer gemeen is. Daar na namen wy onze streek byna west, en voeren dus een lange tijt voort, om de Portugezen, die uit Portugal naar Goa komen, t'onderscheppen, en tegen hen te vechten. Wy bejegenden echter geen, en stelden dieshalven onze streek noort aan, en korts daar na oostelijker. Wy zeilden dus voort, en zagen, na verloop van twee maanden, het lant van Malabara, tusschen Goa en Kananor. Wy begaven ons dieshalven naar de wal, en quamen twee dagen daar na voor Kranganor, Ga naar margenoot+ en van daar by onze andere schepen voor Kochin. Wy, hier aan lant gekomen, bevonden dat de Kommandeur Goesgen, met zijn volk, zich alree beschanst had. Ga naar margenoot+ In de nacht wierden enige sloepen en andere vaartuigen, wel gewapent en bemant zijnde, in de mont van de vloet gezonden, om daar door voorëerst den Portugezen hun in- en uitvaart te water te benemen. Op de vijfëntwintigste van Wijnmaant begaven wy ons weer te scheep, Ga naar margenoot+ met de meeste macht van 't volk, en zeilden tot op een uur na aan d'andere zijde van de stat. De Portugezen, dit ziende, maakten schanssen en loopgraven aan de strant. Zo haast de dag aanquam, begaven wy ons in sloepen en vaartuigen, tot drieëntwintig in 't getal, die yder twee veltstukken voerden; en wy voeren dus op een rijg naar lant. De Portugezen, heftiglijk uit hun beschanssingen schietende, quetsten veel van d'onzen, en dwongen ons met gewelt op 't lant aan te zetten, schoon wy, uit oorzaak van de barning aan de wal, daar zwarelijk konden aankomen. D'eerste, die aan lant sprong, was een Amboinees, met een schilt en zwaert in de hant, die wy terstond volgden. Ga naar margenoot+ Wy geraakten dus d'een na d'ander aan lant, daar wy een hard gevecht moesten uitstaan; dewijl wy gantschelijk bloot, en de Portugezen in hun beschanssing beschut stonden. Wy zetten echter toe aan d'een zijde, daar ten meestendeels Neiros of Malabaren waren, en na dat wy enigen der voorsten gedoot hadden, begaven d'anderen zich op de vlucht. Ga naar margenoot+ De Portugezen, ziende dat de genen, op de welken zy hun grootste vertrouwen stelden, de vlucht namen, begaven zich ook naar de stat. Wy joegen hen uit alle macht na, sloegen verscheiden van hen doot, en vingen enigen. Tegen de middag begaven wy ons, uit oorzaak van de grote hitte, onder de kokosbomen, die daar rontöm stonden. Hier stond ook een Portugesche kerk, S. Jago genoemt, daar wy ons met de jonge kokosneuten vervarschten. Tegen d'avont braken wy op, en trokken op de scheut van een grof geschut voor de stat, daar zy ons terstond, tot onze welkoomst, met enige koegels van 't geschut verëerden, doch zonder ons te beschadigen. Hier was een kerk, en daer by een klooster van S. Jan, die zy beide, uit oorzaak van onze koomst, verlieten, en in de vlam staken. Wy leschten echter de brant, en onze Admiraal nam daar sedert zijn verblijf. Wy hielden goede wacht in deze nacht, vermits wy meer voor de vijant van buiten, dan voor de geen, die in de stat was, te vrezen hadden. Ga naar margenoot+ In deze nacht wierden enige schiltwachten verloren, zonder dat iemant wist waar ze gebleven waren. Maar | |
[pagina 169]
| |
des uchtens vonden wy de lighamen zonder hooft in 't bosch leggen. Sedert maakten wy ons rontöm met paalwerk veilig. In de volgende dag trok onze Wachtmeester, Pieter du Pont genoemt, Ga naar margenoot+ met drie benden volks naar de Pagode des Konings van Kochin; 't welk een tempel der Malabaren, en daar rontöm een vesting is. Toen zy daar quamen, verlieten de krijgslieden des Konings van Porka de vesting, schoon zy de zelfde zouden bewaren; en dieshalven wierd zy van d'onzen bezet. Rontöm de stat stonden veel schoone woningen, en veelderhande bomen, en voornamelijk kokosbomen, die wy zeer bequamelijk tot paalwerk konden gebruiken. Op de zestiende van Slachtmaant maakten wy aan de zuidzijde der stat een beukery, die wy met dubbelt paalwerk versterkten, 't welk wy met zant vulden. Ga naar margenoot+ Terwijl wy in 't yverigste van onze arbeit waren, deden de Portugezen onvoorziens een uitval. Onze verlore schiltwachten, hen vernemende, maakten terstont gedruis. Wy grepen dieshalven zo spoedig, als mogelijk was, de wapenen aan. Maar dewijl d'onzen ten meestendeel met de voorgenome arbeit bezich waren, en niet tijts genoech hadden om hun musketten te grijpen, gebruikten zy hun schoppen en spaden, die zy in handen hadden, en weerden zich daar mee, tot dat wy hen weer te rug dreven, zonder dat wy wisten hoe sterk zy waren. Ga naar margenoot+ In deze nacht maakten wy onze beukery noch vaerdig, en brachten drie halve kartouwen, en drie kleine stukken daar op, en begonnen daar mee in koomst van de dag tegen de stat te schieten. Deze beukery wierd Papenbril genoemt. Op de darde van Wintermaant quamen de Portugezen by nacht uit de stat, met enige vaandelen volks, naar de kerk S. Thomé, daar onze meeste macht zich vergadert had. Zy quamen wel aan; maar konden niet veel uitrichten, behalven dat zy enigen van onze voorste wachten onder de voet schoten. Toen wy dag en nacht bezich waren om onz voorgenome werk te vervorderen, en zy echter ons grote schade aandeeden, verzagen wy ons met vuurmortieren, daar uit wy geduriglijk met granaten en stenen schoten. Wy wierden hier door grotelijks bevrijd; vermits zy genoech te doen hadden om te zien waar de stenen en granaten vielen. Op de vijfde van de zelfde maant quam een Hollander uit de stat tot ons over, die in 't voorgaande jaar in de zelfde belegering had geweest, en tot de stedelingen overgelopen was. Ga naar margenoot+ Toen hy vergiffenis van de Generaal had bekomen, openbaarde hy veel dingen aan ons, en onder anderen dat zy hun meeste lijftocht van d'andere zijde des strooms, Ansikomale genoemt, kregen, die hen van de Koning Porka, en van de Vorst Kotorm toegezonden wierd. Onze Admiraal beval dieshalven dat enige vaartuigen met volk, en alderhande voorraat verzien, en twee Kalekutische schepen de stroom zouden bezet houden. Deze schepen, zwaar geschut op hebbendne, moesten langs de zee naar deze stroom varen, daar de vaartuigen, die alree in de stroom voor de Pagode waren, deze twee schepen verwachtten. Ga naar margenoot+ Toen dezen voor de stroom quamen, zeilde 't een deur, en 't andere, daar ik in was, bleef op een zantplaat vast zitten, omtrent een musketscheut van de stat af. De Portugezen, dit by heldere maneschijn aanschouwende, schoten heftiglijk op ons met musketten en grof geschut, tot dat wy deur 't wassen van 't water weer | |
[pagina 170]
| |
af geraakten, en voortzeilen konden, na dat zy alree tien schoten deur ons schip hadden gedaan, veel gewond, en onze stuurman, de quartiermeester, en korporaal, vier soldaten, en vijf bootsgezellen doot geschoten. Toen wy voor de Pagode quamen, daar d'andere vaartuigen, die alle vaerdig waren, ons met verlangen verwachtten, zijn wy gezamentlijk, te weten zes vaandelen soldaten, onder 't beleit van Kapitain de Roer, over de vloet gevaren, met voorneemen om de vijant van zijn vaartuigen, die aan 't vaste lant van Ansikomale lagen, en van daar met alderhande voorraat en lijftocht naar de stat voeren, te beroven, en de zelfden te verbranden en vernielen. Zo haast de dag aanbrak, Ga naar margenoot+ en wy byna aan de wal waren, bejegende de vijant ons heftiglijk met schieten uit hun veltstukken en bassen; behalven dat 'er noch een grote menigte van krijgslieden aan strant stond, die met musketten geweldiglijk tegen ons schoot. Onze Kapitain beval dieshalven dat yder vaartuig zijn best zou doen om aan lant te komen, hoewel hy 'er geen last toe had. Maar dewijl hy in de voorgaande dag eerst tot Kapitain over ons gestelt was, meende hy voor d'eerste maal eer en verwinning te bekomen. De twee voorste vaartuigen quamen hier op zo na aan de wal, dat de genen, die 'er in waren, daar op meenden te springen. Maar de vijant overviel hen zo geweldiglijk, dat zy hun geweer niet meer konden gebruiken, en dat zy by 't hair gevat wierden. D'anderen begaven zich rontöm in 't water, om ons van lant af te houden. Maar de Kapitain meende met gewelt aan de wal te komen, en deur te breken, beneffens een vaandel van zijn lijfwacht, dat hy by zich had. Hy quam zo na, dat enigen aan lant geraakten. Maar de vijanden, hen overvallende, sloegen omtrent veertig mannen van 't Vaandel doot, en kregen ook het vaandel zelf; behalven dat de Kapitain mee dodelijk gewond wierd. Wy sprongen dieshalven uit onze vaartuigen, en, tot aan de middel deur 't water gaande, meenden aan d'anderen te hulp te komen. Maar de vijanden quamen met hun gehele macht op ons aan; en dus schoten wy, beide in 't water staande, een lange tijt tegen malkander. Doch dewijl onz bussekruit ten meestendeel nat geworden was, en wy dieshalven niet met schieten konden uitrichten, gebruikten wy onze sabels, en keerden onze musketten om, en sloegen dus onder hen, van de welken wy een grote menigte doodden; vermits zy, uit oorzaak van 't opium, dat zy te voren geëten hadden, niet wilden wijken. Ga naar margenoot+ Wy van onze zijde verloren ook in korte tijt omtrent die hondert mannen, en hadden dieshalven geen verwinning te verhopen; dewijl hun macht te groot tegen ons was. Wy begaven ons dan weer in onze vaartuigen, en voeren daar mee weer over de stroom. Op de dartiende van Wintermaant wilde onze vuurwerker by nacht aan de strant een granaat schieten. Ga naar margenoot+ Maar toen hy de granaat aangesteken had, en de mortier niet aan kon krijgen, borst de granaat, en ook de mortier, daar door onder ons grote schade geschiedde, en daar af enigen gedoot wierden. In de zelfde nacht, Ga naar margenoot+ in de welke Kapitain Bolman zelf de verlore schiltwacht had uitgezet, en aan hen belast dat zy, zo iemand van de stat af quam, hem niet zouden toeroepen, maar terstond op hem losschieten, wierd hy zelf, in zijn wederkering een weinig van de weg afgeweken zijnde, | |
[pagina 171]
| |
en by een schiltwacht komende, van hem in d'arm geschoten, die daar af brak. Op de vijftiende wierd Kapitain van Ree, met zes Vaandelen volks, Ga naar margenoot+ naar 't vaste lant van Ansikomale gezonden, om onz voorgaande verlies te vergoeden. We geraakten 'er onverziens, en zonder vijandelijke tegenstant aan lant. Maar de Lantvorst Kotorm, dit verstaande, trok met zijn gantsche macht tegen ons. Ga naar margenoot+ Wy quamen op de middag te zamen. Van weerzijden wierd heftiglijk gevochten; en wy deden met twee veltstukken grote schade onder hen. Toen wy een groot getal van hun volk gedoot hadden, begaven zy zich op de vlucht. Wy vervolgden hen tot aan d'avont, en keerden toen weeröm. Hier op begaven wy ons, met onze vaartuigen, te water, en voeren naar het Papenëilant, daar wy geen tegenstant vonden, vermits d'inwoonders, Portugezen zijnde, zich alree in de stat hadden begeven. Hier sprong een van d'onzen in 't water, die in 't voorgaande jaar naar de stat overgelopen , en sedert weer tot ons gekomen was, gelijk hier voor verhaalt is. Ga naar margenoot+ Hy poogde wech te geraken, maar wierd van de stroom te rug gedreven, en viel dieshalven weer in onze handen. Toen men hem ernstelijk af vraagde, wat zijn voorneemen had geweest, bekende hy dat hy weer naar de stat had willen zwemmen, om onze staat aan de stedelingen bekent te maken; dewijl hy by ons gekomen was, om onz bestaan te vernemen: daar voor een Portugees belooft had zijn dochter aan hem te geven. Hy wierd op deze bekentenis terstont ter doot veröordeelt, en opgehangen. Op d'achtiende van de zelfde maant storf Kapitain Fernandino, dien onlangs te voren zijn been boven de knie afgeschoten wierd. Drie soldaten, in een ledere schanskorf zittende, daar zy met de kaart speelden, wierden alle met de koegel van een stuk geschuts elendiglijk gewond. De begonne schanssen en beukerijen wierden met alle vlijt en naerstigheit gevordert, schoon het in 't begin veel volks kostte. Maar toen de loopgraven vaerdig waren, langs de welken wy van 't een tot aan 't ander einde in zekerheit komen konden, voeren wy te meer voort met onze werken, die wy meenden te nieuwe jaar vaerdig te hebben. Op de zesentwintigste wierd een aanslag gemaakt, om by nacht het Peperhuis t'overvallen. Ga naar margenoot+ Dit legt op een klein Eilant, omtrent vijftig voeten van de stat, daar de Portugezen hun Peperpakhuis te voren hadden. Doch zy hebben't sedert laten vervallen, en gebruikten toen d'oude muren tot hun beschutting. Een Schipper, en een Vaandel bootsgezellen wierden uitgezonden om deze aanslag uit te voeren; en zy waren van hantgranaten, vuurballen, en andere vuurwerken wel verzien. Ga naar margenoot+ Maar de Portugezen, die hen wel haast vernamen, dreven hen te rug, met verlies van veel volk. En dewijl dezen niet hadden konnen uitrichten, zo wierd aan een Luitenant, Jean la Court genoemt, en aan zijn Vaandel volks belast deze plaats in te nemen; en hoewel het in de volgende nacht zeer hard regende, zo begaf hy zich echter derwaarts, en quam aan de wal, Ga naar margenoot+ vermits de Portugezen hier op niet verdacht waren: in voegen dat d'onzen, eer de vijanden schrap konden komen, en zich ter weer stellen, in de plaats waren. De Portugezen geraakten dieshalven gantschelijk in verwarring, en moesten zich te water, en dus naar de stat begeven. Doch enigen, die kartier begeerden, gelijk hun Kapitain zelf, die tot twee malen deur zijn been | |
[pagina 172]
| |
geschoten was, en noch vijf anderen wierden gevankelijk in onz leger gebracht. Daar na besloten d'onzen het water, dat tusschen het bolwerk Kaloveten en onze beukery, en niet diep was, te dempen. Wy vulden dan enige hondert zakken met zant, en wierpen de zelfden in 't water, en quamen dus zo na aan de stat, dat de Portugezen ons met een spies konden bereiken. Wy moesten echter, uit oorzaak van hun heftig geschiet uit hun bolwerken, dit werk verlaten, en met verlies van veel volks aftrekken. In 't zestienhondertdrieënzestigste jaar, Ga naar margenoot+ op nieuwe jaarsdag, schoten wy al onz geschut los, en zonden twaalf of meer vuurballen tot een nieuwe jaars gift in de stat. Op de tweede van Loumaant, Ga naar margenoot+ toen de beukeryen, en alles vaerdig was, dee d'Admiraal van alle de beukeryen by dag en nacht geduriglijk tegen de stat scheten. Wy moesten alle uren de stukken met water koelen; en na verloop van drie dagen hadden wy enige opening gemaakt. Op de vierde vielen wy by nacht, Ga naar margenoot+ met onze achtien, in de loopgraven der vijanden, die wy daar uit verdreven.Wy hielden 't daar de zelfde nacht over, doch met groot gevaar, en verlies van enigen; vermits zy uit hun bolwerken ons met stenen konden bereiken. Maar toen ons bystant toegezonden wierd, begroeven wy ons, en kregen dus beschutting. Op de zeste van de zelfde maant wierd alle voorbereiding tot een algemene storm gemaakt, Ga naar margenoot+ en onze gehele macht in drie delen gedeelt, om van drie plaatsen, daar de grootste openingen waren, aan te vallen, te weten aan de bolwerken Gy, Lazarus, en Kaloveten. Wy hielden ons dus vaerdig op 't bevel van de Heer Admiraal, die zelf overäl ging, om te bezien waar de bequaamste plaats was om eerst aan te vallen, daar toe hy het bolwerk Kaloveten, als het uiterste zijnde, verkoos. Toen alles in ordening was gebracht, en een algemeen gebed gedaan was, wierd op de middag (dewijl men in deze tijt zich meermaals, dan by nacht, tot slapen begeeft) een aanval gedaan met zes vaandelen volks, onder het beleit van de Heer Wachtmeester Debon, die dit bolwerk Kaloveren, doch met verlies van veel der zijnen, veröverde, Ga naar margenoot+ en voort van zes varsche vaandelen, daar ik onder was, gevolgt wierd. Wy trokken voort aan op de halve Maan Portogafo, daar wy heftiglijk van andere bolwerken beschoten wierden, gelijk ook uit hun kerken en torens. Wy waren dieshalve genootzaakt met paalwerk daar tegen t'arbeiden, vermits d'avont ons overviel. Wy hielden hier stant de gehele nacht deur, met voorneemen van in de volgende dag wijder voort te varen, en ons meester van de stat te maken. In de zelfde avont quamen enige Portugezen met een witte vaan zich vertonen, Ga naar margenoot+en begeerden met onze Admiraal te spreken. Zy wierden het gehele leger deurgeleid, en tot hem gebracht. Zy verzochten stilstant van wapenen om hun doden te begraven; 't welk aan hen toegestaan wierd, en wy begroeven ondertusschen ook d'onzen, op dat zy, uit oorzaak van de grote hitte, niet zouden stinken. Eer deze tijt verstreken was, quamen zy weeröm, te weten de Wachtmeester der stat, met drie van hun Geestelijken, die met ons verdragen wilden, zo zy een goed verdrach konden bekomen, en met zak en pak, vol geweer, en vliegende vaandel uit mogten trekken. Dit wierd hen kort afgeslagen; vermits wy alree een deel van de | |
[pagina 173]
| |
stat in hadden. Zy konden dieshalven niets anders bedingen, dan dat zy hun geweer nederleggen, en dus weerloos uittrekken zouden. Toen zy dit aangenomen hadden, vergaderden wy in de volgende dag in volle toerusting, op een bequame plaats; Ga naar margenoot+ en de Portugezen, in tegenwoordigheit onzer bevelhebbers hun geweer nederleggende, trokken by vaandels, 't een na 't ander, uit: maar de hooftlieden behielden hun zijdgeweer. Zy begaven zich hier op, volgens 't bevel van onze Admiraal, met hun kostelijke goet, wijven en kinderen, en met al 't geen, dat hen aangenaam was, in de kloosters en kerken, die daar toe geschikt waren, en voor de welken wy wacht stelden, op dat zy zeker en veilig zouden zijn: vermits wy zulks aan hen toegezegt hadden; en daar by dat zy namaals hun goederen met gelegentheit zouden wechvoeren. Op de negende van Loumaant trokken wy met vierëntwintig vaandels ter stat in; en wy hadden van drie duizent noch achtien hondert mannen overgehouden. Wy bezetten alle bolwerken rontöm de stat. In de zelfde nacht quam een geroep dat de Koning van Porka, met veel volks over de vloet quam, om de Portugezen te helpen. Dieshalven moesten zes vaandelen terstont weer uittrekken, om het geschut, dat noch op de beukeryen stond, te bewaren. Doch toen hy verstond dat wy de stat alree ingenomen hadden, trok hy weeröm. Ga naar margenoot+ Daar na wierd aan ons toegestaan dat wy drie dagen na malkander aan alle plaatsen, behalven aan de voorgenoemde kloosters en kerken, daar wacht voor stond, de stat zouden plonderen. Onze meeste en beste roof waren de slaven en slavinnen, die wy daar na weer verkochten, en van de welken wy, naar hun gesteltenis, ongelijk gelt kregen. In deze tijt wierd een Gezant naar Kananor gezonden, Ga naar margenoot+ om die vesting den Portugezen af te vorderen; en indien zy haar niet gewilliglijk wilden overgeven, zo zou men zulks met gewelt verzoeken. Op de twaalfde van de zelfde maant wierden twee schepen afgevaerdigt, 't een naar Batavia, en 't ander naar Hollant, om onze heerlijke verwinning aan hen bekent te maken. Deze stat Kochin is over hondert en enige jaren van de Portugezen gebout, en sedert altijt van hen bewoont. Ga naar margenoot+ Zy is, sedert de verwoesting der stat Kalekuth, de voornaamste koopstat geweest, in de welke veel Moren, Persiänen en Engelschen hun koophandel dreven. Zy is een schone en welgeboude stat, daar in drieëntwintig kerken, klein en groot, waren. Zy hadden neffens hun huizen treffelijke tuinen, en vruchtbare bomen, met heerlijke baden, in steen gehouwen, onder d'ope hemel, daar in zy zich gemenelijk voor en na d'opgang der zon baadden, om zich tegen de grote hitte te verkoelen. Aan d'een zijde der stat vliet een stroom, die zich wijt in 't lant verspreid, en in verscheide stromen verdeelt, langs de welken de goederen der kooplieden bequamelijk heen en weder gevoert konnen worden. Men heeft in deze stromen, gelijk ook rontöm de stat in zee, een rijke vangst van visch, die daar in overvloet gevangen en gedroogt, en naar andere plaatsen gevoerd word. Op de leste van Loumaant quam onze voorgedachte Gezant weeröm. Zijn bericht was dat hy den Portugezen de stat Kananor afgevordert had; doch dat zy de zelfde aan hem geweigert, en niets dan kruit en loot aangeboden hadden. Onze krijgslieden, die vaerdig waren, wierden dieshal- | |
[pagina 174]
| |
ven terstont te scheep gebracht, Ga naar margenoot+ en vertrokken op de darde van Sprokkelmaant van Kochin met twaalf Vaandelen, in vijf grote schepen, en vier kleine fregatten, onder 't beleit van Jakob Hutser, die tot Admiraal over ons gestelt wierd. |
|