Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijNegende Hooftdeel.Een gevange Hollander ontloopt, en koomt in de vesting van Taijowan. Zijn bericht van de nederlaag der Sinezen op Formasa door d'inwoonders. Een junk der Sinezen gesprongen. De vijanden pogen 't Hollantsch vaartuig in brant te steken. Schade door eige vuur. Dapperheit van enigen onzer ruiters. Schade door eige geschut. Ramp van een junk, van Batavia gekomen. Slechte staat op Taijowan. OP de negenëntwintigste van de zelfde maant wierden de vuurmortieren te voorschijn gebracht, daar mee wy begonnen met granaten en stenen in hun wijken te schieten. D'eerste granaat, die geschoten wierd, viel in de brede straat neer. Ga naar margenoot+ De vijanden schoten in grote menigte op de zelfde toe, wisten niet wat dit bediedde, en wilden de zelfde met water blusschen. Maar de granaat, barstende, maakte een gruwelijke slag onder hen, daar door enigen gedoot, en enigen gewond wierden. Op de darde van Zomermaant, des uchtens vroeg, quam een Nederlander voor de vesting. Ga naar margenoot+ Hy had te voren in de vesting Sikam onze trommelslager geweest, en was daar, neffens anderen, gevangen, en op hun junken gezet. Hy had zich in de voorgaande nacht te water begeven, en quam, na dat hy zeven uren in 't water geweest had, tot ons, daar hy in gelaten wierd. Wy kregen veel kundschap van hem, en onder anderen dat de vijanden eni- | |
[pagina 156]
| |
ge dagen te voren met twee duizent mannen, en omtrent dartig gevange Hollanders, naar 't lant van de Kaizer naar 't zuiden, die zeventien dorpen, zo wel naar 't noorden als zuiden, op dit Eilant Formosa onder zijn gebied had, en zich tot aan die tijt een vrient der Hollanders had getoont, waren getrokken, zonder twijffel om te horen of hy onder hun gewelt zou willen buigen, of niet. Ga naar margenoot+ D'inwoonders, des Kaizers onderdanen, betoonden zich in 't begin gantsch vriendelijk tegen hen, en gaven aan hen alles, dat zy begeerden. De Sinezen namen deze vriendelijkheit voor goet op, en wierden daar door tot zulk een zekerheit gebracht, dat zy hun geweer ter zijden lagen, dewijl zy geen vijant meenden te hebben. De Kaizer maakte hier op een aanslag met de zijnen, om in een nacht de Sinezen onverwacht t'overvallen; 't welk aan de gevange Hollanders bekent wierd gemaakt, op dat zy zich daar naar zouden regelen. Ga naar margenoot+ Zy stelden in zekere nacht hun raatslag te werk, en doodden meer dan vijftien hondert van de Sinezen. D'anderen, die zich meenden te redden, en wech te raken, begaven zich in de suikervelden, die, toen men zulks bemerkte, door des Kaizers bevel rontöm aangesteken wierden: in voegen dat zy , tevoorschijn komen moetende, ten meestendeel gedoot wierden, en dat weinig van hen met de vlucht wechraakten. De Hollanders die by de Sinezen gevangen hadden geweest, trokken na dit gevecht deur des Kaizers lant naar Tamschwy, en, op drie mijlen daar by gekomen, wierden daar van de vijanden heftiglijk vervolgt: Ga naar margenoot+ in voegen dat, terwijl zij deur een stroom trokken, in 't water aangetast, en acht van hen gedoot, en d'anderen ten meestendeel gewond wierden. De genen, die wech konden komen, quamen noch in de zelfde dag te Tamschwy by d'onzen. Wy verstonden ook uit de trommelslager, dat 'er, uit oorzaak van de lange regen, die zes weken na malkander duurde, veel volks onder de Sinezen was gestorven. Op de vijfde van Zomermaant, by nacht, hoorden wy een grote slag op 't water, naar Sikam. Ga naar margenoot+ Des uchtens vernamen wy dat een van hun oorlogsjunken, met enige duizent ponden bussekruit, in de brant geraakt, en gesprongen was. Op de dartiende van de zelfde maant, in de nacht, maakten zy groot gedruis, met hun hoornen en speeltuig, die zy gebruiken. Wy meenden dieshalven dat zy ten storm zouden komen, te meer dewijl wy in de voorgaande dag veel stormladders hadden gezien. Zy maakten van enigen van hun junken brantschepen, om daar mee onze grote sloepen en vaartuigen, die voor de wallen van de vesting aan anker lagen, in brant te steken. Ga naar margenoot+ Zy quamen met tien Champans, hun kleine schepen, beneffens enige branders, daar veel volks in was. Zo haast wy hen zagen, schoten wy uit vier bolwerken heftiglijk op hen; in voegen dat 'er enigen van hun Champans zonken. Zy kreunden zich niet hier aan, maar poogden hun brantscheepen wel te besteden, en onze vaartuigen aan te steken; en zy, het zelfde volbracht hebbende, keerden weeröm: maar d'onzen bluschten de brant. Terwijl al 't volk in de vesting in 't geweer was, en wy een storm verwachtten, geraakte iemants bandelier onverziens in de brant. Ga naar margenoot+ Hy wierp dieshalven de zelfde van zich, en maakte dat daar door noch meer aangesteken wierd: want het geschut raakte los, en de kisten, daar de kardoezen en granaten, tot een getal van vijftig, die met de hant geworpen wierden, | |
[pagina 157]
| |
in waren, geraakten ook in de brant, die door hun slag grote schade onder ons deden. Op de zestiende van Zomermaant reden vijf van onze ruiters, Ga naar margenoot+ volgens de gewoonte, uit, om een schiltwacht levendig te bekomen. Toen zy niet verre van 't leger der vijanden waren, zagen zy zich van dartig Sinesche ruiters, die pijlen en bogen, en ook zijdmessen voeren, vervolgt; en toen zy meenden weeröm te keren, wierd hen de weg afgesneden, te weten van omtrent hondert krijgslieden te voet, die zich te voren in de ruigte hadden verborgen. Deze vijf ruiters, zich van achteren en voren door de de vijanden bezet ziende, sloegen 'er met grote dapperheit deur. Maar het paert van d'een struikelde, en wierd van hen omringt. De ruiter weerde echter zich mannelijk, en, zijn karabijn gelost hebbende, sloeg daar mee, tot dat hy, veel wonden ontfangen hebbende, zijn leven eindigde. De koning Koxinia, bericht hier af hebbende, dee deze verslage man, als een dapper krijgshelt, heerlijk begraven, en deur zijn geheel leger 't geschut afschieten, om hem, schoon hy zijn vijant had geweest, t'eren. Op de vijfëntwintigste van de zelfde maant wilde onze konstapel een granaat schieten. Ga naar margenoot+ Maar dewijl hy de mortier zwarelijk aan kon krijgen, sprong de granaat, toen hy naauwelijks een mans langte hoog was. Een brok hier af, daar noch vuur aan was, viel op een kasematstuk, met musket koegels geladen, 't welk aanging, en veel van d'onzen elendiglijk quetste. De zelfde konstapel wierd door een stuk geschuts, met schroot geladen, wel op dartig plaatsen aan zijn lighaam gewond. Op de tiende van Hooimaant zagen wy een junk naar 't zuiden uit de zee komen, die een Hollantsche vlag voerde, Ga naar margenoot+ en door een harde storm aan de strant van Baxemboy gedreven wierd. De Plaatsvoocht zond terstont een sloep derwaarts, om te zien wat voor lieden dit waren. Men bevond hen Sinesche kooplieden te zijn, die van Batavia quamen, en veel gelts meebrachten. Dewijl hun junk ten hoogsten beschadigt was, begaven zich enigen van hen in onze sloep, met enige kisten met gelt, die zy meekrijgen konden, en daar af zy de helft tot berging aan d'onzen beloofden. Sommigen begaven zich tot zwemmen. Maar d'anderen, om het gelt niet te verlaten, gaven zich aan de vijant over. Deze lieden waren twee maanden van Batavia onderweeg geweest, en zeiden dat 'er een nieuwe Plaatsvoocht over Taijowan verkozen was, die wel haast volgen zou. Op de vijftiende van de zelfde maant wierden wy tien vrywilligen, met een Sarjant, by nacht uitgezonden, om te zien of wy een van hun schiltwachten konden bekomen. Ga naar margenoot+ Toen wy halfweeg aan hun leger naar de Bokkenstal waren gekomen, troffen wy drie van hun soldaten aan, van de welken wy twee een strik om de hals wierpen, op dat zy niet zouden roepen; anders hadden wy verraden geweest. De darde ontliep ons. Uit de twee, die wy meenamen, kregen wy, door veel pijniging, enig bericht, daar op wij niet darden vertrouwen; vermits zy liever wilden sterven, dan hun eige volk verraden. Enige dagen daar na zagen wy een schip uit de zee komen. Ga naar margenoot+ Men zond dieshalven in de naaste nacht een sloep derwaarts, om te vernemen hoedanig een schip het was, en om, zo 't de nieuwe Plaatsvoocht was, aan hem bekent te maken hoe hy zich houden zou. Men bevond de zaak gelijk men gedacht had, en dat zijn naam Kling was. Deze, onze staat verstaan heb- | |
[pagina 158]
| |
bende, begaf zich naar Japan, dewijl hy weinig weerbaar volk by zich had, en alleen was. Onze vijant begon aan Baxenboy twee beukerijen te maken, om daar mee recht op de poorten der vesting te schieten, en ons van de plaats te beroven, daar wy onze doden begroeven, gelijk wy alle dagen doen moesten. Want wy hadden veel zieken onder ons, ja tot een getal van omtrent vier hondert, behalven de gequetsten. Ga naar margenoot+ Hun ziekte was ten deel scheurbuik, en ten deel waterzucht, die hun oorsprong hier uit hadden, dat wy een lange tijt zeer slechte spijs en water hadden genuttigt, en geen vervarssching bekomen: in voegen dat wy weinig moeds hadden, zo wy geen ontzet kregen. |
|