Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Negentiende Hooftdeel.Van de Kabo de bona Esperance; en hoe 't daar gestelt is. TOen ik hier aan lant quam, was ik verwondert over de grote verändering, die ik daar bemerkte, na dat ik dartien jaren daar te voren geweest had, en daar in de Hollanders deze plaats treffelijk hadden bebout. Want te voren was'er niets anders, dan een schansje, en een tuin daar by, die nu vijftien margen vergroot is, en daar men een tamelijke stat by gebout heeft. Ga naar margenoot+ Men heeft hier een treffelijke kerk, en veel stene huizen, op de Hollantsche wijze gebout: want zy branden en bakken daar kalk en steen. In deze stat zijn verscheide waertshuizen en herbergen, daar men zijn gerijf wel kan bekomen; doch het is'er wat duur. Ga naar margenoot+ want men betaalt'er voor een maaltijt vijftien stuivers, ook wel meer, voor een kan brunswijcksche mom een rijksdaalder; en zo veel geld ook de Spaansche wijn, en de Fransche wijn twaalf stuivers, en meer. Brandewijn en Arak kan men daar ook bekomen, maar eens zo duur, als in Holstein. Hier zijn veel burgers en boeren, die zich uit alderhande volken met de Hollantsche schepen daar ter woon begeven, hun handeling doen, en goede nering hebben. Ga naar margenoot+ De boeren bouwen 't lant; en 't gaat hen wel in hun staat. Burgers en boeren houden vee, en bezonderlijk schapen, die zy aan de zeevarende lieden verkopen, als zy daar komen om vervarssching te halen. Zy zijn meest vrije lieden, en geven een matige schatting aan de Hollanders. Zy hebben, behalven de vesting, die met veel stukken geschuts, en met sterke bezetting verzorgt is, een schans, daar in wacht gehouden word, en daar beneffens omtrent vijftig ruiters, die hun legerplaats buiten de vesting hebben, om goede toezicht te houden: en als de Wilden, of Hottentots, met hun vee, en ossen, koejen en schapen bestaande, aankomen, om het zelfde te verkopen, en van verre verschijnen, zo rijden enigen van deze ruiters hen te gemoet, en brengen van hen zo veel, als zy op een tijt toelaten, naar de stat en vesting; daar dan de koop gemaakt word, Ga naar margenoot+ die alleenlijk in ruilen en mangelen bestaat: in voegen dat de Plaatsvoocht het vee tegen tobak, kopere ringen, koralen van glas, en van andere stoffe, messen, spiegels, en diergelijke andere beuzelingen ruilt. Ik heb eens gezien dat de Plaatsvoocht vijftig ossen, en zestig schapen voor zeer geringe dingen kocht, die hem niet veel boven de tien rijksdaalders quamen te kosten. Hy verkoopt dit vee ten deel aan de burgers en boeren, die 't zelfde houden, en weer aan de schepen, die uit Europa, of Indiën komen, verkopen. Als andere volken, die geen Hollanders zijn, hier aankomen, Ga naar margenoot+ zo moeten zy ankergelt betalen, en hun varsch water ook niet om niets scheppen en inneemen. Zy weten hier hun voordeel wel te doen, en zullen allengs wel veerder gaan, en hun winst zoeken, dewijl zy met zo weinig moeite een vaste voet in Afrika hebben gezet. De Wilden, die met geen krijgsgeweer verzien zijn, en voor 't bussekruit vrezen, zullen hen weinig tegenstant konnen doen. D'inwoonders, gelijk gedacht is, zijn wilde beestelijke menschen, doch niet zo zwart, als de Moren uit Ethiopiën. Zy besmeren hun geheel lighaam | |
[pagina 128]
| |
met traan, en met het darmvet der geslachte beesten, daar noch de drek in is, van 't welk zy een ysselijke stank afgeven. Ga naar margenoot+ Zy eten de darmen, zonder hen te wasschen, en als zy slechs met de vinger de drek daar af gestreken, en een weinig op de kolen gelegt hebben, zelfs eer zy half gaar zijn: ja somtijts, als ze grote honger hebben, eten zy hen wel heel raau. Zy gaan alle, mannen, wijven en kinderen, geheel naakt. D'ouden hangen slechs een stukje van een boksvel voor de schamelheit. Hun verciersel om armen en benen zijn kopere ringen, Ga naar margenoot+ en by enigen ook de raauwe darmen der beesten, die zy, als zy enigsins droog worden, raau eten. Zy behangen, als het kout is, hun schouders met een leeushuid, of met een mantel, van leeuwen of boksvellen gemaakt; die zy ook met traan besmeren; in voegen dat zy lelijk stinken. Zy nemen 't vet van de dode walvisschen, die aan strant gedreven zijn, daar af zy traan maken. Men noemt hen Hottentots; dewijl zy, als zy vrolijk zijn, en danssen, geduriglijk Hottentots Hottentots roepen. Zy zijn vuile en morssige menschen, die niet konnen arbeiden; en de Hollanders hebben enigen aan hen getrokken, om hun vuile arbeit te doen; daar voor zy tobak, rijs, en andere spijs bekomen: andersins zijn zy lui, en zitten gaerne zonder iets te doen. Als men hen tot d'arbeit wil brengen, te weten tot graven, karnen, vegen, en veehoeden, zo moet men te voren iets aan hen geven, en hen doen hopen dat zy, als d'arbeit gedaan is, noch meer zullen bekomen: en als zy zulks verkregen hebben, zo lopen zy wech. | |
Byvoegsel, uit dat van Adam Olearius.DE Hollanders hebben in 't zestienhonderttweeënvijftigste jaar aangevangen by deze Kaap een kasteel, of burgt, met een kruittuin daar by te bouwen, daar zy geduriglijk aan werken: Ga naar margenoot+ vermits deze plaats, ruim halfweeg van Hollant naar Oostindiën gelegen, zeer bequaam voor de schepen is, die derwaarts varen, om vervarsching te halen, en op dat zy daar boven andere volken, tegen de welken zy somtijts in oorlog zijn, enig voordeel zouden hebben, en het vee, 't welk de Wilden brengen, opkopen, om daar meê, op d'aankoomst van hun schepen, vaerdig te zijn; dewijl de Wilden dikwijls verre van de hant, en diep landewaart in trekken. |
|