Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijZestiende Hooftdeel.Van de grote brand en plondering der stat Suratte, door de grote rover Siawagi. AAn 't hof van de grote Mogol was een groot Heer, een Ondermaarschalk, Ga naar margenoot+ Siawagi, of Sawasi (gelijk men deze naam uitspreekt) genoemt, die met een stok met zilver beslagen, voor de Mogol reed, en ruimte maakte. Deze misgreep zich eens in dier voegen, dat de Mogol hem van zijn ampt beroofde, en uit het hof verstiet. Hy begaf zich hier op in 't gezelschap van drie of vier lichtvaerdige menschen, en vervoegde zich tot roven. Hy kreeg namaals zo grote toeloop van schuim, dat hy daar mee tegen een matig heir kon staan, en wierd eindelijk zo sterk, dat hy tegen de Mogol te velt quam, en veel werks aan hem gaf. Voorts, hoe hy zich tegen de stat Suratte aangestelt heeft, heb ik zelf mee aangezien, en 't geen, dat 'er gebeurt is, uit het dagelijksch van onze Hollantsche Schrijver uitgetrokken, gelijk volgt: In 't zestienhondertvierënzestigste jaar na Christus geboorte, de vijftiende van Loumaant, des voormiddags te negen uren, kreeg Enachat Chan, Statsvoocht van de Mogol te Suratte, bericht van een, die zijn wachtmeester | |
[pagina 121]
| |
was, en twee mijlen van de stat zijn verblijfplaats had, Ga naar margenoot+ dat een groot heir in aantocht was, welks Overhooft zich niet anders wilde noemen, dan dat hy een dienaar van de grote Mogol was, en met tien duizent mannen naar de stat Amadabath trok. De wachtmeester berichtte echter dat hy van 't krijgsvolk verstaan had dat hun veltöverste de rover Sawasi was; 't welk veel van hen niet wilden geloven. Ga naar margenoot+ De Statsvoocht verschrikte grotelijks daar over, en beval dat men de bruggen zou afwerpen, schoon de grachten vervallen, en meest droog waren, en nergens ook een stuk geschuts tot tegenweer geplant stond. Ga naar margenoot+ Hy zond enigen aan de Hollanders en Engelschen, en verzocht van hen dat zy in dit gevaar hem te hulp zouden komen. Dit quam ons vreemt voor dat een Statsvoocht, die een stat te bewaren had, en de vreemden daar beschutten zou, zelf van de vreemdelingen hulp verzocht. Maar dewijl yder Loodsie niet over de veertig mannen sterk was, nam yder Loodsie zeventig of tachtig Moren, tot hun bescherming, in dienst. Toen in de volgende dag bericht quam dat het heir by 't dorp Utena, Ga naar margenoot+ anderhalve mijl van Suratte, was, zond de Statsvoocht een van zijn voornaamste dienaars aan Suwasi, om hem te bidden dat hy, dewijl hy eens Konings dienaar was, gelijk hy zeide, en van Amorau, of Hertog Mobet Chan uitgezonden, alleenlijk om de voorgaande beroerte te Patane te stillen; dat hy, zeg ik, deze stat niet naderen zou: dewijl d'inwoonders, quaad vermoeden van hem hebbende, wechvloden; 't welk van de Mogol euvel opgenomen zou worden. Sawasi bekreunde zich hier niet mee, nam de dienaar, die hem onderweeg ontmoette, gevangen, en zond geen antwoort aan de Statsvoocht. De Hollanders zonden ook twee dienaars uit, om te vernemen hoe 't geschapen stond. Dezen wierden ook gevangen, doch op d'avont weer losgelaten. Zy, zonder geweer weer in de Loodsie komende, brachten tot bericht mee, dat het zekerlijk de rover Suwasi was. Tegen de middag zag men midden in de stat een vuur opgaan, 't welk zich hoe langer hoe meer verspreidde. Ga naar margenoot+ Sawasis krijgslieden trokken by benden ter stat in, zonder enige tegenstant te vinden, en begaven zich naar het tolhuis, daar zy d'eerste roof bequamen. Men had hen wel konnen buiten houden. De Statsvoocht, die duizent paerden van de Mogol onderhield, ylde met alle zijn ruiters naar de burgt, en liet de paerden staan. Hy wierd van alle de genen, die enige ampten van de Mogol bedienden, en daar woonden, gevolgt, de welken in de stat alles ten roof en verwoesting lieten. Toen ging 't op een onbeschroomt roven en plonderen tot in de nacht. De brant nam ook d'overhant; dewijl niemant zich bemoeide met de zelfde te lesschen, noch de roof te weren. Ga naar margenoot+ De vijant wierd daar beneffens zo stout, dat zy zich dicht onder de burgt begaven, en de paerden, die niet verre van daar stonden, bezichtigden. De genen, die in de burgt waren, wilden ook hun mannelijk gemoed achter de muur tonen, schoten de gehele nacht in de stat, en deden meer schade aan de huizen, dan afbreuk aan de vijanden. 't Was jammerlijk om aan te horen hoe zy deuren, vensters, kisten en kassen open en insloegen; en het geschrei en gejammer der wijven en kinderen klonken schrikkelijk in d'oren. En hoewel in deze nacht de brant een weinig minderde, zo ging hy echter in de volgende dag, te weten de zeventiende, weer aan; en ontstak zich in nieuwe en meerdere plaatsten, dan te voren. Sawasi zond een Grieksche koopman, Nikolaas Kalostra genoemd, een in- | |
[pagina 122]
| |
woonder van Suratte, die hy uit zijn huis had doen halen, aan ons, en ook aan d'Engelschen, met bevel van aan ons te boodschappen dat de jongste broeder van de Mogol, Ga naar margenoot+ Chasausa genoemt, die zich by hem onthield, de stat Suratte aan hem had geschonken, en dat men, dewijl hy gelt behoefde om zijn heir t'onderhouden, een redelijke somme gelts aan hem verstrekken zou: of anders dat hy de gantsche stat in brant zou steken. Men wist wel dat het geen, 't welk de Vorst Chasausa aangaat, een verdicht werk was: want wy wisten al te wel dat de zelfde al over drie jaren in de stat Arakan, daar hy door zijn vervolgende broeder vlood, Ga naar margenoot+ omgebracht was. De Hollanders en Engelschen zonden dieshalven aan hem tot antwoort, dat zy kooplieden waren, die 't niet voor een gewoonte hadden het gelt lang in de kas te houden, maar, gelijk de koophandel meebracht, terstont weer aan te leggen, en dat zy om deze oorzaak hem voor deze reis niet konden helpen. Het roven en branden ging voort tot diep in de nacht, Ga naar margenoot+ toen men in 't oosten en noorden nieuwe vuren met heldere vlammen zag opgaan: 't welk zo erbarmelijk aan te zien was, als of men Sodoma en Gomorra, of Trojen in brant zag staan, gelijk het van de schilders afgebeeld word. Op d'achtiende zond de Gerichtsschrijver van de burgt aan de Hollanders een brief, in de Persiaansche taal geschreven, daar in hy bad, en van hen verzocht dat zy een kist uit zijn huis in hun loodsie zouden bergen. Maar zy antwoordden weder dat hy zelf de zelfde mogt bergen; op dat men, zo 'er schade voorviel, geen eisch tegen hen instellen zou. Ga naar margenoot+ In de nacht hoorde men dikwijls in de stat getrommel, gepijp, geschiet, branden en schreijen. Des uchtens zag men veel wijven en kinderen, diens huizen afgebrand, en mannen en vaders gedoot waren, met groot gejammer en klachten op de straten zonder troost zwerven. De vijanden, alles met vuur en vlam verdelgen willende, liepen in de huizen, daar de gedistilleerde en andere oliën te koop waren, namen de zelfden, begoten deuren, veinsters en wanden, die van hout waren, daar mee, hingen enige vlesschen vol aan de zolders, op dat zy t'eerder in brant zouden geraken. Twee rijke kooplieden vloden in de burgt, en gaven huis en goederen ten besten. Het huis van een zeer rijk Benjaansch koopman, Wirgawara genoemt, Ga naar margenoot+ dat zeer kostelijk gebout was, wierd ook verbrand, en tot asch gemaakt, en met het zelfde de waarde van zes tonnen gouts, aan enkel gelt, gout, parrelen, kostelijke gesteenten, en andere dierbare waren. Suwasi had twee dagen te voren deze koopman, met noch een, van de Statsvoocht geeischt, en gezegt dat hy zich met hen tot rantzoen voor de gehele stat zou laten genoegen. Twee andere rijke Benjaansche kooplieden wilden, Ga naar margenoot+ toen dit gewelt, en deze beroerte aanging, zich, met hun schatten en goederen over de vloet doen zetten, om de roof, en de brant t'ontkomen; maar de Statsvoocht wilde het niet toelaten. Dit was oorzaak van dat zy te zamen omtrent dartig tonnen gouts, Hollantsch gelt, verloren; daar af zy de Statsvoocht hadden te danken. Des namiddags, toen de stat half in d'asch lag, trok Suwasi, met zijn heir buiten, Ga naar margenoot+ en legerde zich een stukweegs van de stat af. Een Pion, 't welk een lakkai is, voegde zich by de Hollanders, met aanbieding dat hy, als een Fakkyr, of bedelmonik gekleed, zich naar 't heir wilde begeven, om te verneemen of Suwasi zich daar vast gelegert had, dan of hy van voornee- | |
[pagina 123]
| |
men was veerder te trekken: maar het heir was onverdacht wechgetrokken. Suwasi had geen Rechthut doen opslaan, maar alleenlijk, tegen de hitte der zon, een kleet aan een boom laten hangen. Zy hadden de roof, ossen en paerden hem toegevoert, Ga naar margenoot+ en voor hem gebracht. Hy had het gelt, gout, zilver, parrelen, en ook de kostelijke stoffen naar zich genomen, en 't overige onder d'arme lieden, die daar rontöm stonden, doen uitdeelen. Zijn krijgslieden hadden genoech voor zich zelven gerooft. Acht dagen te voren was een gezant uit Ethiopiën gekomen, Ga naar margenoot+ die aan de grote Mogol gezonden was. Hij had zijn verblijf in een oude Serrai te Suratte, en wachtte op bevel om voort aan de Mogol gezonden te worden. Sawasi dee deze gezant tot zich in 't leger halen, en eischte van hem de geschenken, die hy aan de Mogol zou schenken; met dreiging dat hy hem anders gevangen met zich voeren zou. De goede man, dus overylt, vermits hy geen beschutting had, moest toelaten dat Sawasi dienaars de geschenken wechnamen, hoewel de Statsvoocht hen wel in de burgt had konnen bergen. Sawasi, Ga naar margenoot+ zulk een grote roof bekomen hebbende, vertrok weer van daar, en zeide dat hy lang gewenscht had dat hy Oranchzef eens by de baart mocht vatten, 't welk, gelijk hy zeide, nu uitgevoert was. Want de rijke en schone stat Suratte word, om haar heerlijkheit en verciering, van de Moren de baart van de Koning, of van de Mogol genoemt. |
|