Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijNegende Hooftdeel.Mijn verblijf van vijf jaren in de dienst der Hollanders. Reis naar Gamron, en Basra, en weêr naar Suratte. TOen ik op de ree van Swali aan lant getreden was, Ga naar margenoot+ ging ik voorëerst by de Strantvoocht der Hollanders, by de welke ik my aangaf. Deze, d'erbarmelijke ondergang van 't schip Arnhem, en mijn behoudenis verstaan hebbende, bewees aan my alles goets, en zette my in de volgende dag op een kar, van twee wakkere ossen getrokken, die my naar Suratte, vijf mijlen van daar, voerden. Het geen, daar over ik my ten hoogsten in deze tocht verwonderde, was dat deze ossen zo snel en gezwindelijk voortliepen, dat geen paert by hen gehouden zoude konnen hebben. Ik was zeer welkoom in de Hollantsche Loodsie te Suratte. Ik verhaalde aan hen mijn wonderlijke en gevarelijke reis, en 't verlies van 't schip Arnhem, daar af zy noch niets wisten. De Direkteur of Bestierder dee een stuk gelts aan my geven; Ga naar margenoot+ en anderen van de zelfde Loodsie verëerden ook iets uit medelijden aan my: in voegen dat ik my weer kleden, en mijn gelede schade enigsins vergoeden kon. Ik begaf my daar op in hun dienst, en had by hen goede dagen, ja veel | |
[pagina 107]
| |
beter, dan ik te voren in de Molluksche Eilanden gehad had; en ik bleef ook by hen tot in 't vijfde jaar, en wierd ondertusschen eens met de schepen van de Maatschappij naar Basra gezonden. Ga naar margenoot+ Het schip was met veelderhande waren geladen, en bezonderlijk met nagelen, muskaatnoten, en foeli, peper, en veel porcelain, die daar met grote winst verkocht konnen worden. In onz schip waren veel Armenische, Arabische, Turksche en Moorsche kooplieden, met hun waren, van de welken de Hollanders vracht namen. Onze reis ging echter eerst op Gamron, Ga naar margenoot+ daar wy acht dagen aan anker lagen. Wy genoten daar ondertusschen groot vermaak, en reden enige malen op treffelijke Persiäensche paerden, die van de Hollantsche Maatschappy daar gehouden worden, naar een grote boom, Ga naar margenoot+ die uit veel stammen, van een stam gesproten, bestond, en zich zo wijt uitbreidde, dat twee of drie duizent mannen daar onder in schaduw konden zijn, en daar onder wy menige vlesch, vol van wijn uit Schiras, uitdronken. Van daar zeilde wy deur de Persiäansche zeeboezem naar Basra, Ga naar margenoot+ in 't gelukkig Arabien, aan de beroemde vloet d'Eufrates, gelegen. Toen wy onz schip daar geankert hadden, ging ik met de koopman aan lant, in 't huis, 't welk de Hollantsche Maatsche Maatschappij daar heeft; en wy verkochten daar onse waren. In dit gewest is een zeer vruchtbaar lant van alderhande vee en gewas. Ga naar margenoot+ Men vind hier schapen, welker staerten dartig, ja veertig ponden vet aan zich hebben; in voegen dat zy daar door naauwelijks voort konnen komen. Hier zijn veel dadel- en olijfbomen, en ook zulk een treffelijk wijngewas, dat een tros hier zo groot is, als drie grote trossen by ons. Ga naar margenoot+ Des zomers is hier een byna onverdragelijke hitte op de middag: in voegen dat men van elf tot aan drie uren de straat niet wel kan gebruiken, en dieshalven in deze tijt in de huizen, en onder de schaduw moet blijven. Toen wy vijftehalve maant te Basra stil gelegen hadden, quam de Kaffila, of Karavane uit Armenien, Turkijen, en Arabien weer te rug, en te Basra; en men maakte van nieus koop om met de Hollanders weer naar Suratte te varen. Zy hadden niet veel koopmanschap by zich, maar veel gelt, rijksdaalders, Arabische en Ongersche Dukaten, en ook Parrelen. Zy gingen met ons te zeil. De reis was eerst op Gamron, daar wy noch meer gelt en reizigers innamen, met de welken wy weer naar Suratte zeilden, Ga naar margenoot+ daar ik tot in 't zestienhondertzevenënzestigste jaar na Christus geboorte in de dienst der Hollanders bleef. |
|