Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– Auteursrechtvrij't Vierde Hooftdeel.Van de vruchten des lants, en de dieren. DIt Eilant Ceram is zeer vruchtbaar, niet alleenlijk van nagels, Ga naar margenoot+ maar ook van ander boomgewas, als kokosbomen, Driuns, (dit zijn vruchten, zo groot als een hooft, van buiten ruw en stekelig, en van binnen geel, met veel korrelen aan malkander, en die aan grote sterke bomen wassen) Lanssen, of Lantor, die doppen als walnoten hebben, doch dunder, en de vrucht is geel en zacht; Chuabes, die byna gelijk onze appelen, en geel, en aangenaam van smaak zijn; Jambedarus, de welken als de Driuns wassen, doch niet stekelig, en byna een halve elle lang; Karnari, die gelijk onze amandelen zijn, met meer andere vruchten, de welken men beneffens dezen op Amboina, en op de bygelege Eilanden in grote overvloet vind. Ik heb bezonderlijk te Amboina en Bantam zeker slach van bomen gezien, die zy Sagumante, of Saguboom noemden, van de welken zy hun broot maken. Ga naar margenoot+ Deze bomen zijn zeer dik, en hoog opgewassen. De bast is een duim dik, en zeer hard en stekelig. Deze boom word afgehouwen, en in 't midden deurgeklooft: het binnenste, dat zeer week, zacht en wit is als meel, word deur een Tapis, (een doek,) van bast geweven, gezift, daar na met water gemengt, en als dunne melk gemaakt, en in zodanig een vat gegoten, daar in het water af loopt, en het Sagumante op de gront blijft leggen. Deze klomp, zo wit en zuiver als meel, word in een aarde vat, als een ton gemaakt, gedaan, een vinger dik met bladen toegedekt, en aan 't vuur gezet, tot dat het een weinig droog word. Men kan het dan eten; en 't heeft een tamelijke goede smaak: maar als het geheel kout en droog is, zo is het niet zo aangenaam. Daar zijn ook bomen, uit de welken zy hun drank tappen; en zy noemen dusdanige drank Sageweer, die witächtig is. Ga naar margenoot+ Als hy eerst uit de boom koomt, is hy zeer zoet en lieffelijk om te drinken: maar als men te veel daar af drinkt, zo kan de rode bloetgang zijn oorsprong daar uit hebben. Hier wast ook een boom, die zy Hubat punge pohum. noemen. Men neemt de wortelen van deze boom, die men met een hamer op een steen vermorsselt, en in het Sageweer werpt, 't welk dan terstont begint t'arbeiden, en te koken, als of men een pot met water aan 't vuur had staan. Dit werkt in dier voegen deur malkander, dat de drank daar na geelächtig en bitter word, gelijk by ons bier, daar men veel hop in gedaan heeft. Het zelfde is gezont, en maakt grote graagheit om t'eten. Zy gebruiken ook brandewijn, Arak genoemt, en een andere drank, Killang geheten, die van kruiden, suiker | |
[pagina 96]
| |
en water gemaakt word. Zy doen deze drank in grote bekers, die zy in d'aarde begraven; en hoe de drank langer daar in staat, hoe hy beter, en lieffelijker om te drinken word. Enigen laten hem wel zes, acht, ja tien jaren staan; en hy word klaar, en bruin van verwe, en is gelijk sterke Spaansche wijn: als men veel daar af drinkt, brengt hy 't hooft op ter loop. Op dit Eilant Ceram is ook alderhande wiltwerk,Ga naar margenoot+ en meest wilde buffels, wilde zwijnen, en ook veel wilde bokken en herten. In Ambona is ook een zonderlinge vreemde aart van beesten, Ga naar margenoot+ die zy Babirussen noemen, zo groot als een hert, en heeft mee zulke hoge benen, zulk een huit, en ook glad hair. Maar 't hooft gelijkt wel naar dat van een zwijn, en heeft ook zulk een snuit, en wroet in d'aarde als een zwijn. Onder en over de neus heeft het lange omgeboge zwijnstanden, zo krom, dat zy met d'einden de huit raken. Het lighaam is zeer vleeschächtig, en goet van smaak. Het heeft ook de naam van zijn gestalte; want Babi betekent een zwijn, en Russa een hert. De wateren aan de strant zijn ook zeer vischrijk, en daar men alderhande visschen in vind. Ga naar margenoot+ Doch onder deze nuttelijke waterschepselen word ook de Krokodil, die zy Kaiman noemen, gevonden. Ga naar margenoot+ Dit beest vervoegt zich ook uit het water op 't lant, en aan de bosschen, om daar zijn aas en voedsel te vinden. In 't bosch strekt het zich uit als een nederleggende boom, of stukhouts; en als enig dier dit beest zo na koomt, dat'et het zelfde kan betrappen, zo moet het zijn roof worden. Ik zag eens uit onze vesting aan strant een wild zwijn gaan, en nam dieshalven mijn roer, en ging uit, om het te schieten. Ga naar margenoot+ Toen ik in 't bosch quam, hoorde ik het zwijn aan strant krijten; en ik, op't gekrijt aangaande, bevond dat een krokodil het zwijn voor my gevangen, en de buik open gescheurt, en het ingewant noch half in de kaken had. Maar ik ontjaagde hem de roof in dier voegen, dat hy, my ziende, met het geen, dat hy in de bek had, naar 't water liep, en my het lighaam liet, 't welk ik met my naar huis sleepte. Hier zijn ook zeer grote slangen: Ga naar margenoot+ en ik heb eens een slang, in een holle boom leggende, geschoten, die dieëntwintig voeten lang was. Dewijl op deze Eilanden veel hout is, Ga naar margenoot+ zo vind men hier ook veel gevogelte; inzonderheit veel perkietjes, kaketoenen, witte papegajen, en ook Ejam taun taum, dat is een jaarvogel. Deze is zo groot als een gans, en heeft op de snuit bulten, of knobbels, daar alle jaren een meer by koomt; by 't welk men zijn ouderdom kan kennen. Hier is ook zekere vogel, zo groot als by ons de spreeuwen, bruinächtig van verwe. Ga naar margenoot+ Deze vogels vliegen met hopen by malkander, en konnen in 't bosch zulk een groot gedruis maken, als of'er een sterke wint ruischte. Deze vogel laat zich alle morgen, drie uren voor dag horen, en verkondigt met zijn geroep de koomst van de nakende dag. |
|