Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijTweeentwintigste Hooftdeel.Vertrek met negen schepen van Batavia, naar Mauricius. Koomst aan Kabo de bona Esperance. Beschrijving van d'inwoonders, en hun Godsdienst. Beesten aan de Kaap. Verraat tegen de Kommandeur op de vesting aan de Kaap. De voornaamsten der samengesworenen gevangen, en belast hen naar Batavia te zenden. Gevaar van onze Reiziger, uit oorzaak van zijn boertery. Klachten van 't schip Erasmus, daar in verzien word. OP de veertiende gaf onze Admiraal, des uchtens te drie uren, een schoot met grof geschut, en om te kennen te geven dat wy d'ankers spoediglijck zouden lichten. Ga naar margenoot+ De handen, moed en zinnen waren alle vaerdigh; en negen schepen begaven zich onder zeil, namelijck, het Wapen van Hollant, d'Admiraal, de Parel, en de Princesse Royale voor Amsterdam; Prins Willem Viceadmiraal, en het Zeepaart voor Zeelant; Dordrecht voor de kamer van Delft, 't Slot Honingen voor Rotterdam, Westvrieslant voor Hoorn, en Arnhem voor Enkhuizen. Op de drieëntwintigste van Wintermaant geraakten wy buiten de Straat Sunda, en lieten de twee schepen, die ons verzelden, weer te rug keren, namelijck Domburg en Koukerken. Ga naar margenoot+ Op de vierëntwintigste kregen wy een bequame wint om op het Eilant Mauricius aan te zetten, dat negen hondert mijlen van Batavia af legt, en voor dezen van de Hollanders bewoont, maar sedert met wil weer verlaten, dewijl 'er niets anders dan ebbenhout wast. | |
[pagina 83]
| |
Toen wy zes weken deurgebracht, en de hoogte van 't Eilant Mauricius, bekomen hadden, waren wy grotelijks verblijd; vermits men daar gemenelijk grote storm bejegent: en als men daar gelukkiglijk voorby geraakt is, acht men dat men 't grootste gevaar overwonnen heeft. Ga naar margenoot+ Wy zeilden dieshalven blymoediglijker voort naar Kabo de bone Esperance. Onz water wierd echter vermindert; en dewijl yder schip te Batavia twee paerden had moeten innemen, om hen aan de Kaap te brengen, Ga naar margenoot+ de welken veel water gebruiken, zo wierd yder van ons twee mutsjes van onze drank afgetrokken, schoon wy te voren niet meer dan tien kregen. Dit was oorzaak van dat wy de paerden dikwijls vervloekten, en verblijd waren van dat het een storf, terwijl wy ook om de doot van 't ander baden; vermits wy daaröm alle dagen twee mutsjes water moesten missen. Op d'eerste van Lentemaant quamen wy, met Gods hulp, Ga naar margenoot+ aan de Kaap, en hadden niet meer dan drie zieken, zonder enige doden op onz schip. De paerden wierden terstont aan lant gezet. In de volgende dag brachten wy alle onze watervaten boven op 't schip, verzorgden de zelfden wel van onder en van boven, en deden hen dagelijks met varsch water vullen. Wy kregen ook dagelijks osse en schape vleesch, en andere vervarssching. Daar beneffens wierd op de schepen afgelezen, en met brieven aangeplakt, dat men van deze Heidenen niets zou kopen, dan struisaijeren, of visch; maar geen grote beesten, als ossen, koejen, en schapen: gelijk ook geen Rinocerotshoornen, en elefantstanden, op verbeurte van alle de huur. Deze Heidenen worden Hottentots genoemt. Ga naar margenoot+ Zy zijn woest, niet groot van gestalte, zeer schraal en mager, en spreken een onäangename taal, als of zy klokten gelijk de kalkoensche hanen. Zy gaan naakt, behalven dat zy een mantel van een grof schape vel om hun lijf slaan, en met een stuk van diergelijk vel hun schaamte dekken. Als men aan lant treed, komen zy aanlopen, en roepen in hun taal brokka, dat is broot; en als zy 't zelfde krijgen, zo gaan zy met de voeten daar op staan, heffen hun schape vel op, en laten zien hoe zy gestelt zijn. Hun verciering bestaat hier in, dat zy hun blote huit met alderhande vet smeren; 't welk veröorzaakt dat zy een geweldige stank af geven. Zy gebruiken de darmen der schapen om hun voeten daar in te winden: en als zy een schaap slachten, zo nemen zy een gedeelte daar af, schudden de drek daar uit, met de darm tusschen de vingeren deur te trekken. Daar na leggen zy de zelfde op 't vuur, en nemen hen een korte stond daar na weer af, en eten hen op; 't welk schrikkelijk om aan te zien is. Men weet niet wat godsdienst zy hebben: Ga naar margenoot+ doch des uchtens vroeg, als het dag word, komen zy te zamen, en vatten malkander by de hant, en danssen, en roepen in hun taal ten hemelwaart: gelijk zy, als men hen vraagde, ook eens gezegt hebben, dat zy aan de geen geloofden, die alles geschapen heeft, hemel, aarde, zee, en alles, dat op aarde is. Zy konnen zeer snel lopen: en om deze oorzaak worden van Batavia paerden derwaarts gebracht, om een vaandel ruiters uit onze soldaten, die daar aan de Kaap leggen, op te rechten; dewijl deze Heidenen niet te vertrouwen zijn, om dat zy alle schelmstukken konnen aanrichten. De Hollanders hebben daar eerst in 't zestienhondertënvijftigste jaar een vesting gebout, Ga naar margenoot+ aan de welke d'En- | |
[pagina 84]
| |
gelsche schepen zelven, die daar ankeren, ankergront, als zekere tol, moeten betalen. Op dit Eilant zijn alderhande beesten, Ga naar margenoot+ en bezonderlijk leeuwen, van de welken twee huiden in onz Gouverneurs huis hangen, daar af d'een van een Heiden met een pijl deurschoten wierd, en d'ander wierd in 't bosch van een wild zwijn, dat zich ter weer tegen hem stelde, gedoot. Deze zwijnen hebben op hun rug een witte, en sommigen een zwarte pen, omtrent een voet lang, die zeer hard is, en daar mee men een gat in doek, hout, of andere harde stoffe kan maken; gelijk de snijders hen ook in plaats van priemen gebruiken. Dieshalven, toen deze twee beesten tegen malkander vochten, stiet het zwijn, met zijn pen, de leeu in de borst, en zo na aan 't hart, dat hy doot bloedde: in voegen dat men hen beide doot leggen vond. Hier zijn ook veel elefanten, en struissen, welker aijeren ik dikwijls geëten heb. Ik beproefde eens hoe veel hoenderäijeren in zulk een dop besloten konden worden, en vond der zelfder getal zesendartig groot. In Hollant hangt men de doppen van deze aijeren dikwijls te pronk in de kamers. Ik heb'er twee gehad, en gaf op Batavia voor 't een een halve rijksdaalder van uitsnijden; en toen ik 't eens op mijn kist had gelegt, sprong mijn meerkat, die ik had, en veel kunsten bedrijven kon, (voor de welk my in Indiën zes rijksdaalders geboden wierd, en die ik echter meende t'huis te brengen) op de kist, en wierp het ai daar af, dat het in stukken viel. Ik wierd hier over zo vergramt, dat ik de meerkat dapper sloeg: doch hy wierd ziek, en storf korts daar na; 't welk my dubbelde schade was. Wy, Ga naar margenoot+ aan de Kaap gekomen, bejegenden daar het schip d'Erasmus, 't welk ook daar lag. De heer Kommandeur zond aan ons veel schapen: in voegen dat wy van schape vleesch de volöp hadden; 't welk ons zeer wel quam. Wy kregen wonderlijk bericht in welk gevaar dit schip had geweest, niet alleenlijk uit oorzaak van de grote storm, die het uitgestaan had, van de welk ik hier na bredelijker zal spreken; maar van wegen hun eige volk; 't welk dus toeging. De Kommandeur had d'arme soldaten, Hollantsche bezetting zijnde, daar zo hard en wredelijk gehandelt, als of zy noch erger, dan slaven en lijfeigenen waren. By daag moesten zy hout in 't bosch houwen, en by nacht noch hun wachten verzorgen, en uitzetten. Ga naar margenoot+ Deze wrede dwang was oorzaak dat zy zo hopeloos wierden, dat zy een aanslag op de genen, die in het schip Erasmus waren, maakten, om hen te doden, als zy weer aan lant quamen, en in 't bosch, daar zy hout hakten, om hun schip van branthout te verzorgen, over maaltijt waren. Zy hadden voorgenomen daar mee naar de vesting te lopen, en hun Kommandeur naar zijn verdienste te straffen, gelijk ook d'andere Hollanders, die vrije lieden waren, te doden, behalven hun wijven, die zy voor hen wilden behouden. Als dit werk bestelt zou zijn, zouden zy een schoot met grof geschut doen, en de vlaggen aan lant halversteng laten wajen; uit het welk d'overigen, die in 't schip Erasmus waren, verstaan zouden dat zy, volgens scheepsgebruik, ook aan lant zouden komen. Indien dit een gelukkige voortgang had, zo wilden zy gezamentlijk met dit schip naar Angola, in 't Koninkrijk Kongo, trekken, en het schip aan de Portugezen verkopen, of daar mee naar Portugal zeilen. De genen, die deze aanslag voor hadden, waren ten meestendeel Engelschen, Schotten en Yren, die zich in dienst had- | |
[pagina t.o. 84]
| |
[pagina 85]
| |
den begeven. Ga naar margenoot+Doch God liet dit door een barbier openbaar worden, die deze aanslag aan de Kommandeur ontdekte, de welk terstont te paert sprong, en de zelfde aan de genen van 't schip Erasmus, die alree in 't bosch waren, bekent maakte, en met enen aan de vrije lieden berichtte dat zy zich vaerdig zouden houden. Dewijl dan de zaak uitbrak, eer zy gereet en in behorelijke stant waren, Ga naar margenoot+ wierd hun Overste, met de voornaamste aanhangers terstont gevat, en wel bewaart, tot dat wy met onze vloot zouden aankomen. Toen onze Admiraal en Viesadmiraal aan lant quamen, behandigden de gevangenen aan hen een geschrift, daar in zy wel hun aanslag bekent stonden; maar echter, tot hun veröntschuldiging, bybrachten dat d'uitterste dwang, en d'onbarmhartigheit van hun Kommandeur hen daar toe gedreven hadden. Zy zeiden dat zy, als soldaten, zich verbonden hadden Hollant te dienen, gelijk zy tot aan die tijt in alle voorvallen gedaan hadden; maar niet om als slaven, en noch elendiger als slaven gehouden te worden: en dat zy dieshalven verhoopten dat de Heren Admiraals hun zaak in achting zouden nemen. Hoewel hun Kommandeur meende dat zy te recht gestelt, en met de doot gestraft zouden worden, zo zag echter onze Admiraal, een verstandig man zijnde, de zaak dieper in, Ga naar margenoot+ en zeide tot hen dat zy met d'eerste vloot naar Batavia gezonden zouden worden, met enige voorschrijving aan de Generaal. De Kommandeur zelf toonde zijn plompheit, met te zeggen dat, indien God hem weer in 't Vaderlant hielp, hy de Maatschappy wilde laten oordeelen, of hy waerdig was om daar langer het gebied te hebben. Hy stelde ook, eer wy vertrokken, een geschrift in aan de Generaal op Batavia, aan de welk de gevangenen hoe eer hoe beter gezonden zouden worden" Dewijl ik hier weer aan de Schotten gedacht heb, Ga naar margenoot+ zal ik hier by voegen in welk ongeluk ik byna door zulk een Schot gekomen was, en hoe na het mijn leven gekost had. Toen wy voor Kolumbo lagen, had ik eens de wacht in de loopgraven, by de mortiers, met vierëntwintig mannen. Hier was ook een Schot, met zijn vaandel, Robbert Kool genoemt, een ongemeen sterk man, die vier menschen te gelijk opvatten en voortdragen kon. De Schotten moesten in die tijt machtig voorhouden, dewijl zy hun Koning verkocht hadden. Ik, mijn boerten mee niet laten konnende, zeide tot hem, dat hy 't nu wel stellen kon, dewijl hy dubbelde soldy won, een van onz volk, de Hollanders, en d'ander van zijn lantslieden in zijn lant, die zijn deel van 't bloetgelt van hun Koning voor hem bewaarden, tot dat hy weer t'huis zou komen. Hy wierd hier over zo verstoort, dat hy my terstont met d'een arm greep, en voor een mortier zette, die met steen geladen was, en met d'andere kant naar de lont greep, om my dus in de lucht te doen vliegen, gelijk ook geschied zou zijn, indien, tot mijn geluk, een ander niet de lont wechgenomen had, om tabak daar mee aan te steken. Hy kreeg ook zijn verdiende loon; dewijl hy twee dagen daar na uit de stat doot geschoten wierd; vermits hy zich uit versnorking te bloot begaf. Toen het schip Erasmus, Ga naar margenoot+ gelijk gezegt is, zware klachten dee hoe ongelukkige reis het van Batavia had gehad, dat het zesëndartig mannen had verloren, ook van lijftocht slecht verzien was, en zich niet machtig vond om in deze stant naar 't Vaderlant te vertrekken, dewijl het niet meer dan een timmerman had, om dat d'anderen alle gestorven waren, dee onze Admiraal alle de schippers en kooplieden aan lant ontbieden, Ga naar margenoot+ en beval dat yder | |
[pagina 86]
| |
van onze negen schepen aan d'Erasmus vier mannen zou byzetten, en het zelfde eenigsins van hout, lijftocht en timmerlieden verzorgen, opdat dit schip, dat al een jaar te voren had moeten komen, voortgeraken zou. |
|