Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijAchtiende Hooftdeel.Straf aan overlopers. Portugesche schepen van de Hollanders genomen. Portugezen van Ceilon naar Goa gevoert. Zilvervloot der Hollanders uit Japan. Gevechten der Hollanders tegen de Portugezen voor Goa, die de nederlaag hebben. OP de dartiende en veertiende van de zelfde maant vertrokken negen van onze schepen, drie naar Batavia; en d'andere zes brachten de genen | |
[pagina 68]
| |
wech, die niet wilden blijven. De voornaamsten en geestelijken wierden eerst ingescheept; en daar na volgden alle d'anderen. Op de vijftiende wierden vier van de Hollanders, Ga naar margenoot+ en daar onder de voorgedachte overgelope Korporaal, opgehangen; gelijk ook een Zwart, en een Portugesche Kapitain, die eerst van de Portugezen tot ons, en, toen wy de storm verloren, weer van ons tot hen overgelopen was. Onder de Hollanders was een gemeen knecht, die, schoon hy twee dagen te voren doot gebleven en begraven was, weer opgedolven, en aan de galg gehangen wierd, om aan alle anderen een schrik te geven, op dat niemant voortäan een schelm zou worden, en zich ongetrou tegen zijn Heer tonen. Van de vijftiende tot aan de twintigste is'er niets bezonders voorgevallen. Doch op d'eenëntwintigste, na de middag, zag men vier schepen, die zo na aan de wal, en onder de stat liepen, als 't mogelijk was. Wy, wel wetende dat zy Portugezen waren, verhinderden hen niet in de haven te komen, maar poogden hen te meer aan te lokken. Ga naar margenoot+ Wy lieten dieshalven Portugesche vaandelen op de wallen wajen; en enigen van onze soldaten moesten zich ook met Portugesche klederen kleden, met lange enge wambasmouwen, dubbelde kouzen, witte linne onderkouzen, en zeer grote kragen aan de hemden; gelijk ook met strohoeden, met taffet gevoejert, ten deel met nederhangende mouwen. In dezer voegen gingen zy langs de zeekant, en wenkten met hun hoeden zodanig, dat de genen, die op de vier schepen waren, niet anders meenden, of de stat was noch in hun handen. Maar zy bevonden wel haast het tegendeel: want toen zy een van hen aan lant deden zwemmen (daar in zy zeer geoeffent zijn, ja zodanig, dat zy drie, vier uren, en langer konnen in 't water zijn) niet recht naar de stat, maar naar Matta Wal, en deze een Portugees, uit de stat komende, toeriep, verstond hy uit hem dat de Hollanders meesters van de plaats waren. Hy keerde dieshalven gezwindelijk weeröm, en bracht deze tijding aan de schepen, die, dit verstaan hebbende, weer poogden uit de haven te geraken, en deur te gaan. Onze Watervesting had ondertusschen alle voorbereiding gemaakt, en schoot, eer zy wech konden komen, het een schip in de gront, en trof het ander in dier voegen, dat het wel uit de haven geraakte, maar echter van onze schepen tusschen Kolumbo en Negumbo achterhaalt wierd. De twee andere schepen riepen om genade; en zy wierden alle drie opgebracht; hoewel wy soldaten liever gewenscht hadden dat zy wechgeraakt waren: dewijl zy veel stinkend gezoute vleesch in hadden, 't welk wy met grote afkeer moesten eten, om dat van buiten, gelijk gezegt is, alle wegen gesloten en gestopt waren. Van die tijt, daar in wy Kolumbo veröverden, tot aan het zestienhondertzevenënvijftigste jaar, ('t welk wijder dan een half jaar duurde) was 'er grote armoede onder ons, gelijk wy, die gequetst en ziek waren, bezonderlijk bevonden, tot dat God weer die genade aan ons bewees, dat wy ook weer op onz voordeel geraakten. Ga naar margenoot+ Ik wierd eerst op d'achtiende van Oogstmaant in mijn dienst herstelt, en op 't bevel van onze Plaatsvoocht by een rijke Portugees ingelegert, aan de welk ik vier maanden lang tot sauvegarde en beschutting verstrekte. Ik had hier goede kost, en alle maanden twee rijksdaalders aan gelt, behalven noch veertig ponden rijs, die ik tot mijn voordeel mogt besteden. | |
[pagina 69]
| |
Op d'achtëntwintigste van Loumaant, Ga naar margenoot+ in 't zestienhondertzevenënvijftigste jaar daar aan volgende, voeren drie van onze schepen naar Goa, die d'overigen der Portugezen derwaarts brachten, en aan de welken belast was daar te blijven leggen, tot dat de vloot van Batavia zou komen, die wijder last meebrengen zou. Op de darde van Sprokkelmaant quam de vloot van Batavia, te Ceilon, en bleef daar tot in Zomermaant, in de welk zy naar Goa trok, en daar tot in 't zestienhondertächtënvijftigste jaar voor leggen bleef. Aan onze drie voorgaande schepen was bevolen, dat zy, zo de Portugezen uitvielen, zich naar d'Admiraal zouden richten; en dat, zo hy stant hield, zy ook stant zouden houden, en zo hy liep, dat zy ook zouden lopen. Want aan hem was bevolen zich in geen gevecht te begeven, voor dat de schepen, die jarelijks tot drie of vier in 't getal uit het Eilant Japan komen, Ga naar margenoot+ en met zilver geladen zijn, en yder drie hondert kisten zilvers en meer voeren, voorby getrokken zouden wezen. Uit Japan nemen zy eerst hun streek op Tajowan, of naar 't Eilant Formosa, van daar naar Malakka. Wijders op Ceilon, en voorts naar Suratte, tot dat zy in Persiën komen. Toen nu, (om weer tot ons bovenverhaalt verhaal te komen,) de Portugezen met negen galjoenen uit Goa quamen, om tegen ons te vechten, Ga naar margenoot+ lichtte onze Admiraal zijn anker, en liep zeewaart in. De Portugezen meenden dat de Hollanders de vlucht kozen; en onze andere scheepsoversten, en alle onz volk meenden desgelijks dat het hem aan moed ontbrak. D'Admiraal, het quaad gerucht, dat van hem liep, verstaande, dee alle de Scheepshoofden en bevelhebbers by hem in zijn schip komen, en hen zijn last voorleezen; Ga naar margenoot+ namelijk dat hy eerder zich in geen strijt zou begeven, voor dat de zilvervloot voorby getrokken zou zijn; en zeide daar by dat zy, als deze zilverschepen voorby waren, zijn moed zouden zien, en dat hy, zo hy dan zijn plicht niet betrachtte, zich getroosten zou zijn straf daar over van de Generaliteit t'ontfangen. Zy, dit verstaan hebbende, veröntschuldigden zich alle; en in alle de schepen wierd afgelezen dat men, zo men bevond dat iemant d'Admiraal lasterde, en smadelijk van hem sprak, de zelfde aan 't lijf zou straffen. Dit dan was d'oorzaak, om de welke onze schepen zich zo lang, als zy konden, stilhielden: want indien d'onzen zich in 't gevecht begeven hadden, en beschadigt waren geworden, zo zou 'er geen ander vertrek geweest hebben om de schepen te vermaken, dan aan Ceilon, of te Batavia; en ondertusschen zou de Zilvervloot in gevaar hebben geweest. Maar indien de Portugezen in 't onderspit waren geraakt, zo zouden zy in hun haven hebben gelopen, om daar hun schepen te vertimmeren, en hun schade te vergoeden. In 't zestienhondertächtënvijftigste jaar na Christus geboorte, op de dartiende van Sprokkelmaant, Ga naar margenoot+ wierd men drie schepen gewaar. Onze Admiraal zond terstont een jacht derwaarts, om te vernemen wat schepen het waren. Twee uren daar na quam het jacht weeröm, en berichtte ons dat het de Japansche of Zilvervloot was. Toen zy naby ons quamen, lieten zy d'ankers vallen, en lagen met de zeilen voor de mast. Hun Admiraal voer met een schuit by onze Admiraal, en toen zy drie of vier uren met malkander hadden gesproken, vertrok hy met zijn drie schepen naar Suratte en Persiën, van daar, gelijk verhaalt is, veel zijden, indigo, en andere kostelijke waren weer te rug gebracht worden. Maar het gemeen volk brengt veel dadelen en | |
[pagina 70]
| |
andere gewassen uit Persiën. Ga naar margenoot+ De dadelboom moet veel jaren staan en wassen, eer hy vruchten voortbrengt, ja zo lang, dat een man, schoon hy zestig of zeventig jaren out was, geen genot daar af kan trekken. Men zegt dieshalven van een Kaizer, dat hy voor veel jaren een Persiäan, zijn onderzaat, die hy een dadelboom zag planten, uitlachte, om de vergeefsche arbeit, die hy dee, dewijl hy de genieting van deze vruchten niet beleven zou: daar de Persiäan op antwoorde: Indien onze voorouders ook dus hadden gedaan, zo zou 'er heden geen dadelboom overig zijn; en dieshalven, schoon wy het niet beleven, zo genieten echter onze kinderen deze vruchten. Men voegt 'er by, dat de Kaizer hem, om deze wijze reden, tot een groot Heer maakte, en met treffelijke verëeringen beschonk. Op de zeventiende van Sprokkelmaant, des uchtens vroeg, toen wy op onze schepen de dagwacht hadden afgeschoten, dee onze Admiraal een schoot met scharp schieten. Een van d'onzen klom dieshalven in de mars, om te zien wat dit bediedde. Want dewijl in Indiën 's uchtens een grote nevel rijst, zo konden wy niet terstont weten waar uit dit sproot. Toen de zon te voorschijn quam, omtrent de klok zes uren, (want de dag en nacht is daar altijt even lang, en twaalf uren groot) riep onze bootsgezel, die in de mars was, dat de Portugezen uit hun haven liepen, en d'Admiraal alree zijn anker gelicht had. Ga naar margenoot+ Wy wonden dieshalven d'onzen ook gezwindelijk op, en laadden onze stukken geschuts met dubbelt scherp. De Portugezen meenden dat wy weer wijken zouden, gelijk te voren; doch dewijl onze Zilvervloot alree voorby getrokken was, hadden wy niets voor hen overig, dan kruit en loot, 't welk wy twee of drie uren lang malkander rijkelijk toezonden. Maar dewijl zy hun stukken van buiten moesten laden, en wy in tegendeel poorten hadden, die wy konden laten vallen, zo haast als 'er een schoot gedaan was, en die wy weer optrokken, als het stuk gekoelt, en weer geladen was, en zy daar beneffens grote en zware, en wy kleine en lichte schepen hadden; zo konden wy hen tweemaal de volle laag geven, eer zy eens het zelfde konden doen. Ga naar margenoot+ Zy kregen dieshalven veel doden, en moesten zich weer in hun haven vertrekken. Doch een schip, kostelijk geladen zijnde, was neffens d'andere schepen uitgelopen, en meende, terwijl wy schutgevaart hielden, deur onze vloot te geraken, en naar Portugal te zeilen; gelijk het ook alree opening gevonden had, en deurgeraakt was. Maar dewijl de wint te slap blies, en het schip een galjoen was, dat negen hondert eters op had, konde het, uit oorzaak van zijn zwaarte, d'andere schepen niet in de haven volgen. En toen wy d'anderen zo wijt vervolgt hadden, als wy konden, Ga naar margenoot+ keerden wy ons met alle onze macht tegen dit galjoen: en dewijl het zijn zeilen liet hangen, schoot een van onze schepen met een vuurkoegel daar in, 't welk oorzaak was dat het geheel galjoen in brant geraakte. De Portugezen, die zwemmen konden, zwommen naar onze schepen; en wy vischten hen op met onze boten tot een getal van drie hondert. Toen dit schip meer dan een half uur in brant had gestaan, moesten wy 't verlaten; en een vierëndeel uurs daar na quam de vlam in 't bussekruit, 't welk zy niet over boort hadden geworpen. In dezer voegen sprong dit kostelijk schip in de lucht, met vier hondert zielen; en twee hondert verdronken, die wy niet konden helpen. Een van onze schepen bracht voort de tijding van deze heerlijke verwinning naar Ceilon, gelijk ook de drie hondert gevange Portugezen. |
|