Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijDartiende Hooftdeel.Vertrek naar Suratte. Benjanen en hun zeden. Wonderlijke boom by Ormus. Vruchtbaarheit van Persiën. Weêrkeering op Ceilon. Groot gevaar op deze reis derwaarts. Den Portugezen d'oorlog aangezegt. Kaluter door krijgslist gewonnen. Beschrijving daar af. IN 't zestienhondertnegenënveertigste jaar,Ga naar margenoot+ op de tweede van Sprokkelmaant, trok ik met een Morenschip, dat in Persiën t'huis behoorde, en | |
[pagina 51]
| |
weer derwaarts heen wilde, tot geleide mee naar Persiën. Ga naar margenoot+ Maar dewijl het eerst te Suratte, een stat in Guzuratte, dat onder de grote Mogol staat, die veel Christenen, en bezonderlijk Konstapels by zich heeft, en grote besolding geeft, moest aanzeilen, zo moest ik mee derwaarts trekken. Wy vonden daar een volk, Benjanen genoemt, Ga naar margenoot+ die niets eten, 't welk leven ontfangen heeft, en zich met kaas, butter, kool, melk, vruchten, en andere gewassen behelpen, en niets, dat leeft, doden, zelfs niet een luis. Als zy zien dat wy op 't lant een vogel, of muis willen doden, geven zy gelt, of tobak daar voor aan ons, en laten hem weer lopen, of vliegen; en als wy een os, of koe wilden slachten, so moesten wy zulks by nacht en ontijt doen, en 't hooft en ingewant begraven, op dat zy 't niet zouden bemerken. Onze meesters hebben grote handeling op Suratte, en daar ook een bezonder huis en pakhuis, daar zy jarelijks uit Japon veel kisten met zilver brengen. In Grasmaant trokken wy naar Persiën. De hooftstat, daar de Koning zijn hof houd, is Spahan, of Hispahan. Wy quamen echter niet diep in 't lant; maar vonden voor aan, niet verre van Ormus, Ga naar margenoot+ een boom, onder welks schaduw zich meer dan drie duizent menschen konden verschuilen: want de takken van deze boom, ter aarde afdalende, schieten weer in de gront, en maken daar wortelen: in voegen dat deze boom zich wijt en breet uitspreid. Wy vonden aan de zelfde veel lampen en lichten, die hier en daar hingen, en, uit oorzaak van de heiligheit der plaats, veel volk van alderhande landen, 't welk derwaarts quam; gelijk ook een Priesters huis, daar in men op zijn tijt afgoderij pleegde. Indien iemant een tak van deze boom afbrak, zo zou te zorgen zijn dat het zijn leven kosten zou. Onze Koopman Jakob Nikolaas Overschie genoemt, had eens enige Persiänen te gast; en toen zy op hun vrolijkst waren, schertsten zy met ons, en zeiden, dat de Hollanders in Indiën de Persiänen voor niets anders hielden, dan voor hun beste koejen, daar af zy de meeste melk trokken; dat is dat de Hollanders hun grootste rijkdom uit Persiën haalden: Ga naar margenoot+ gelijk ook de waarheit is. Want de waren, die wy derwaarts voeren, zijn slechte specerijen, gelijk foelie, muskaten, kaneel, nagelen en diergelijken; doch van dit alles niets anders, dan 't uitschot: want het beste word naar Hollant gevoert; dit uitschot word daar zo dier, als in Hollant het beste verkocht; hoewel Persiën niet meer dan negen hondert, en Hollant daar en tegen op zesendartig hondert mijlen gerekent word. Indien Indiën was gelijk Persiën, en indien men daar ook zijn godsdienst kon plegen, zo zou ik niet wenschen daar voor in Duitslant te zijn. Het is zeer vruchtbaar van alderhande vruchten, Ga naar margenoot+ die wy in Christenrijk hebben, van koorn, appelen, peren, neuten en wijn. Hier zijn grote schapen, welker staert dartig, ja veertig ponden weegt, en enkel vet is. Men heeft hier ook een bezondere vrucht, die men dadel noemt, en aangenaam om t'eten is, inzonderheit als hy in suiker gelegt word. In 't zestienhondertënvijftigste jaar na Christus geboorte, Ga naar margenoot+ op de twaalfde van Sprokkelmaant, quam uit Hollant over lant een brief in Persiën aan onze Koopman, Ga naar margenoot+ die daar door tijding kreeg dat den Koning van Engelant, Karel Stuart genoemt, met een bijl het hooft afgeslagen was, en dat Fairfax de heerschappy aan Olivier Kromwel overgegeven had. Ik wierd hier op, met noch tien anderen, van 't Morenschip afgenomen, en op een ander | |
[pagina 52]
| |
schip uit Zeelant, 't jacht Lillo genoemt, gebracht; met het welk wy naar 't Eilant Ceilon voeren, daar wy op de negende van Grasmaant, aan Punto de Gallo, quamen, Ga naar margenoot+ en de tijding brachten hoe 't met de Koning van Engelant gegaan was. Het schip wierd terstont naar Batavia gezonden, om daar ook deze tijding te brengen. Ik bleef te Punto de Gallo, daar men zeide dat een sterke vloot van Batavia zou komen, om Kolumbo, een grote en rijke stat op Ceilon, te belegeren. Op de negende van Wijnmaant wierd ik, met twee hondert mannen, op het schip Banda naar Negumbo in bezetting gezonden, vermits een groot deel der bezettelingen hun tijt uitgedient hadden. Wy geraakten in deze reis in 't uitterste gevaar van ons lijf en leven. Ga naar margenoot+ Want toen onze bottelier met licht naar de brandewijnvaten ging, en uit onvoorzichtigheit een vonk liet vallen, geraakte de brandewijn in der yl aan brant, en liep in een ogenblik het gehele schip over; en indien wy niet met grote spoed het bussekruit buiten boort hadden geworpen, zo zouden wy alle in de lucht gesprongen zijn. Ik dacht niets anders, dan dat dit mijn leste uur geweest zou hebben, en zag al rontöm naar een stuk hout, om te zien of ik my daar mee bergen, en aan lant, daar wy tien mijlen af waren, geraken kon. Wy deden ons uitterste best om de brant te lesschen, daar toe God zijn zegen zo genadiglijk gaf, dat wy meester van de vlam wierden, en buiten noot geraakten. Toen wy te Negumbo quamen, bevonden wy dat de bezettelingen noch voor drie jaren dienst genomen hadden; en dieshalven moesten wy, als daar onnodig zijnde, weder te rug trekken. In't zestienhondertëenënvijftigste jaar, Ga naar margenoot+ op de twaalfde van Sprokkelmaant, quam een schip van Batavia, en bracht bevel dat wy den Portugezen d'oorlog zouden aanzeggen, Ga naar margenoot+ en hen bevelen hun volk van 't Eilant af te voeren, of dat wy onze best zouden doen om hen daar af te drijven. Deze aanzegging quam hen geheellijk t'onpas. Zy trokken echter hun volken by malkander, en maakten een leger tegen ons. Doch een Kapitain van hen, en drie hondert Zwarten liepen tot ons over, Ga naar margenoot+ en boden ons aan dat zy de vesting Kaluter aan ons zouden leveren, zonder een enig man te verliezen. Hoewel deze tijding zeer aangenaam was, zo wilde echter onze Kommandeur zulks niet wagen, noch zich voor deze tijt van volk ontbloten, en gaf tot antwoort dat, dewijl men meer schepen met volk van Batavia verwachtte, men deze aanslag zo lang uitstellen zou. Op de vijfëntwintigste van Grasmaant quam 'er tijding dat men twaalf mijlen van Punto de Gallo drie schepen onder lant gezien had, die ook in de volgende dag gelukkiglijk aanquamen, doch zonder enige krijgslieden, en met zo weinig bootsgezellen, dat zy naauwelijks het schip deur zee hadden konnen brengen. Zy brachten noch daar by de bedroefde tijding, dat Engelant en Hollant dootvijanden waren, en een bloedige oorlog ter zee aangevangen hadden. Wat raat hier toe? De vijant stond voor ogen. De vesting was ons aangenaam, zo wy'er slechs meester af konden worden. Maar wy hadden geen volk, en ook niet te verwachten. Doch dewijl men hoop had om de vesting Kaluter te bemachtigen, zo nam men voor een krijgslist te gebruiken, Ga naar margenoot+ eer men vernam dat de schepen leeg waren. Men besloot dan vier vaandels op yder schip te planten, en ook vier trommelslagers daar op te zetten, die de trommel dapper zouden roeren, en dat men zoo dicht, als | |
[pagina 53]
| |
't mogelijk was, met de schepen onder 't lant zou zeilen. Doch wy, die alree te lant waren, zouden blymoediglijk aantrekken, op dat de Portugezen menen zouden dat zy te water en te lant vijanden hadden; en op hoop van dat zy Kaluter verlaten, en zich naar Kolumbo vertrekken zouden. Dit geschiedde gelijk wy gedacht hadden; en dewijl zy meenden dat zy van achteren en voren vijanden zouden hebben, zo vertrokken zy, op dat men hen de weg niet afsnijden zou. In dezer voegen geraakte deze vesting in onze handen, daar af wy groot voordeel genoten, en daar wy twaalf metale stukken geschuts, groot en klein, in vonden, beneffens vijf hondert stuks vee, zo ossen en koejen, als zwijnen en hoenderen. D'inwoonders op 't lant, die zich voort onder onze bescherming begaven, waren alle zeker en veilig: maar de genen, die zich inde plaatsen der Portugezen begaven, en daar na in onze handen geraakten, wierden tot slaven verkocht, en onder ons uitgedeelt. Ik en een Hamburger, Wittebol genoemt, bequamen een vrou, die wy een wijl tijts voor onze huishouster en kookster gebruikten, en die ons gewonelijk onze spijs, als wy ter wacht waren, aanbracht: en toen zy eens hier in miste, en niet ter behorelijke tijt quam, liep mijn makker gezwindelijk naar huis, om haar voort te drijven. Doch hy, in huis komende, bevond dat zy haar zelve in 't midden van de koken verhangen had. De vesting Kaluter is zeer sterk, en kan niet van water berooft worden; Ga naar margenoot+ dewijl zy aan d'een zijde de zee heeft, en aan d'andere zijde de vloet, die zijn oorsprong diep in 't lant heeft, en daar deur het water in zee loopt: in voegen dat zy van alle zijden van water omringt is. Aan de lantzijde is zy van hoge bergen, daar men niet op kan komen, beschut, en aan de zelfde zijde is zy ook van vier schanssen verzien, die tegen malkander over leggen, en met dik dubbelt paalwerk, daar yzere spitsen op staan, omheint zijn, en daar men slechs op een plaats kan inkomen. De vesting Kaluter zelve heeft rontom zich zulk een hoge wal, dat men van buiten geen huis daar in kan zien. De bezetting der Portugezen bestond altijt in drie hondert mannen: maar de Hollanders behoeven niet meer dan de helft van dit getal, die alle half jaar van Kolumbo, zeven mijlen van daar gelegen, hun voorraat en behoefte bekomen. De Heer Rijklof van Gunts, t' Emden geboren, toen bovengewone Raat van Indiën, en gemachtigde ter oorlog, dee in deze vesting een brede straat, die 'er te voren niet was, maken, langs de welken acht krijgsknechten neffens malkander konden trekken, en noch veltstukjes, die yder vier pont yzer schoten, met zich voeren. |
|