Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijTwaalfde Hooftdeel.De Kaizer van Ceilon verzoekt vrede van de Hollanders. Gevarelijk is 't een gezantschap aan hem aan te vangen. Dagverkiezing der Ceilonners. Gesprek van de Kaizer met de Portugezen en Hollanders. Burchart Kok tot Gezant aan de Kaizer gezonden. Vrede met de Ceilonners gemaakt, en de gevange Hollanders losgelaten. IN 't zestienhondertzevenënveertigste jaar na Christus geboorte, Ga naar margenoot+ op de tweede van Sprokkelmaant, zond de Kaizer een gezant naar Negumbo, en liet daar aan d'onzen bekent maken, dat hy met den eersten ook een gezant naar Punto de Gallo zou zenden, om van vrede tusschen hen te handelen, schoon de Portugezen met hem vrede zochten te sluiten, met de welken hy geen verdrach kon maken, om dat zy zijn broeder vermoort hadden. Onze Overste, dit bericht hebbende, dee onder de kooplieden omvragen, of iemant lust en genegentheit had om vrywilliglijk voor gezant naar de Kaizer van Kandi te trekken. Dit wierd ook onder de krijgslieden gedaan, van de welken twaalf, die vrywillig zijn, in 't gezelschap van de Koopman meetrekken. De Hollanders doen dit om dat, zo de handeling mislukt, zy de krijgslieden niet weer konnen lossen. Ga naar margenoot+ Want als'er geen vrede, of verdrach gemaakt word, behoud de Kaizer van Ceilon hen wel tien of twaalf jaren, ja hun leven lang by hem: maar als het verbont getroffen is, zo beschenkt hy de Gezant, in zijn weerömreis, met een goude keten, en yder krijgsknecht met een goude ring, daar een kostelijke steen in staat; en de soldij der krijgslieden word daar na ook van de Hollanders verhoogt. Maar zulks is met groot gevaar vermengt: gelijk in 't zestienhondertdrieënveertigste jaar een Gezant van de Koning in Bengale bevond. De Koning van Bengale zond aan de Kaizer van Kandi een levendige Rhinoceros, met een gezant, die hy, behalven | |
[pagina 49]
| |
het geen, dat hy aan de Kaizer schenken zou, veel gout meegaf, om daar voor elefanten van hem te kopen, schoon in Bengale ook veel elefanten zijn. Hy dee dit alleenlijk om te beproeven of zijn elefanten voor die van Ceilon nederknielen zouden, om hun gehoorzaamheit daer mee aan hen te betonen. Voorts, hoewel d'elefant een plomp en lompe beest schijnt, zo heeft het echter menschelijk verstant. Ga naar margenoot+ En wat het voorverhaalde aangaat, ik heb in 't zestienhondertnegenënvijftigste jaar op Batavia met mijn eige ogen gezien, dat, als d'elefanten van deze beide Lantschappen by malkander quamen, die van Bengale voor de genen van Ceilon de voeten gebogen hebben, om oorzaken, die aan God bekent zijn. Maar, om weer tot mijn voorgaand verhaal te komen, toen de Kaizer van Ceilon vernam dat de gezant veel gelt meegebracht had, om hem van zijn elefanten af te handelen, wierd hy hier over vergramt, Ga naar margenoot+ en zeide, dat hy geen koopman was; maar dat de Hollanders daar mee handelden, en dat hy de zelfden by hen moest zoeken. Hy hield hem daar op by zich gehele vijftien jaren lang, tot dat hy alle zijn gelt, 't welk hem van zijn Koning meegegeven was, verteert had, en schonk toen aan hem twee elefanten, en beval hem aan zijn Koning te zeggen, dat hy voortäan zulke handel by de Hollanders zou verzoeken, die zijn gelt gaerne zouden aanneemen, en noch meer daar by. Dewijl dit voorbeelt niet onbekent aan ons was, wilde niemant in 't begin gaerne heen in gezantschap naar Kandi. Een koopman, en twaalf krijgslieden besloten eindelijk hier toe, en vertrokken op d'eerste van Grasmaant van Punto de Gallo: en toen zy aangekomen waren, moesten zy zes dagen wachten eer zy gehoor konden bekomen. Want deze Heidenen zijn machtige uitkiezers der dagen, Ga naar margenoot+ en verkiezen bezonderlijk de zondag en donderdag tot hun handelingen. Maar op een vrydag willen zy niets doen, van hoe weinig belang het ook is, al waer 't ook om een ander kleet aan te trekken; dewijl zy grote zwarigheit daar in maken. Op de zeste van Grasmaant ontbood de Kaizer van Ceilon onze gezant, gelijk ook die van Portugal, Ga naar margenoot+ dien hy d'eerste afvraagde, of zy volks genoech hadden om de Hollanders weer van Ceilon af te drijven; en toen deze neen antwoordde, dewijl zy geen volk uit Portugal te verhopen hadden, vermits hun Koning een zware oorlog tegen Spanjen voerde; vraagde hy aan de Hollantsche Gezant, of zy moed hadden om de Portugezen van 't Eilant te drijven. En toen deze op alles ja antwoordde, nam de Kaizer het geschenk, 't welk de Portugees aan hem gegeven had, te weten een hoet, met een goude haak, en enige gesteenten, met een Paradysvogel, als tot een pluim, verciert, en gaf de zelfde, in tegenwoordigheit van de Portugees, aan onze Gezant, en begeerde tot dankbaarheit daar voor niets anders, dan een klein hontje, 't welk de gezant by zich had, die deze handel wel tuigen kon, en aan hem aangenaam was. De Portugesche gezant moest dieshalven vertrekken zonder iets uit te richten. Toen onze gezant acht maanden lang by de Kaizer te Kandi had geweest; en dewijl hy niet kennis genoech had om met de Kaizer te verdragen, zo zond de zelfde, vermits alle wegen open waren, een post aan onze Plaatsvoocht van Punto de Gallo, van de welk hy een krijgsman, en geen koopman verzocht, om met hem te handelen. D'oude gezant wierd dieshalven weer | |
[pagina 50]
| |
t'huis ontboden; en de Kaizer liet hem zonder tegenzeggen vertrekken. In 't zestienhondertächtënveertigste jaar na Christus geboorte, Ga naar margenoot+ op de vijfde van Sprokkelmaant, wierd een Kapitain, Burchard Kok van Wezel, van de welk ik namaals mijn eerlijke afscheitbrief, uit de naam van de Maatschappy, verkreeg, met twintig mannen, als vrywilligen, weer naar de Kaiser te Kandi gezonden, die daar op de vijftiende van de zelfde maant gelukkiglijk aanquam, en terstont voor de Kaizer moest verschijnen, die hem welkoom heette. Toen hy zijn brieven van geloof en last getoont had, zeide de Kaizer tot hem, dat hy zich daar over beraden zou, en dat de gezant zich ondertusschen in zijn herberg zou vervoegen. Hy dee daar op zijn zuster, die machtig in de tovery ervaren was, tot hem komen, om uit haar te verstaan met wie van beide, de Hollanders, of Portugezen, hy vrede maken zou. Zijn zuster, gekomen zijnde, ried hem dat hy drie hanen uit zijn lant zou doen komen, die zeer heftiglijk tegen malkander konden vechten: Ga naar margenoot+ te weten een zwarte voor hem, een witte voor de Hollanders, en een rode voor de Portugezen; en dat hy eerst de witte en rode tegen malkander zou doen vechten, en met de geen, die d'overhant behield, vrede maken. Toen zy tegen malkander vochten, en de witte meester van de rode wierd, en hem nedervelde, zeide zijn zuster, dat hy met de Hollanders zou handelen. En toen de Kaizer wijder vraagde, of de Hollanders hem niet overmeesteren zouden, als de Portugezen uit het lant gedreven waren; antwoordde zy weer dat hy de witte en zwarte haan tegen makander zou doen vechten. Toen dezen een wijl tijts tegen malkander gevochten hadden, wilde d'een niet voor d'ander wijken; maar zy scheidden met gelijke kans. Daar op des Kaizers zuster deze verklaring maakte, dat de Kaizer op de hoge landen meester en Koning van Kandi zou blijven; doch dat de Hollanders de laege landen een zeeplaatsen zouden bezitten. Hy besloot dieshalven met de gezant der Hollanders vrede te maken. Hy dee echter noch eerst alle zijn Heren en raatslieden te zamen komen, en de genen, die hem rieden vrede met de Portugezen te maken, heimelijk ombrengen; maar de genen, die hem rieden met de Hollanders verdrach te maken, in hoge eer houden. Hy dee hier op de Gezant der Hollanders voort by hem komen, om van de voorwaarden te spreken, en vrede te sluiten.Ga naar margenoot+ Hy beval daar beneffens dat men alle de gevangenen, Ga naar margenoot+ die te voren overäl verspreid waren, by hem te Kandi zou brengen; en hy schonk aan yder van hen een goude ring, en zond hen met veel geweer weder naar Punto de Gallo. Doch de genen, die ziek waren, behield hy by hem, tot zy gezont geworden waren, en volgen konden: onder de welken ook een Neurenberger was, Andreas Heberlein genoemt, die nu een rijk man is, en een meulenaar op Batavia, gelijk ik hier na verhalen zal. |
|