Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Tiende Hooftdeel.Punto de Gallo van de Hollanders ingenomen; gelijk ook Negumbo, dat verloren en weêr gewonnen word. Toeleg der Portugezen op de Hollanders, die d'overhant verkrijgen. Negumbo ondermijnt, door Fr. Charon behoed. Vrede tusschen de Portugezen en Hollanders, die oorlog tegen de Koning van Kandi zoeken, de welk, zijn krijgsmacht by een rukkende, de Hollanders slaat, hen tot overgeving dwingt, en wel handelt. DE Portugezen hebben, gelijk gezegt is, op dit Eilant verscheide plaatsen bezeten. Ga naar margenoot+ Maar dewijl de Kaizer van Ceilon, en Koning van Kandi hen niet gaerne tot geburen had, vermits zy zijn broeder hadden verdronken, om dat hy meer tot de Hollanders, dan tot hen, genegen was; zo ving hy eindelijk een grote oorlog tegen hen aan, en zond een gezant naar Batavia, om hulp en onderstant van hen te verzoeken. Op deze wijze quamen de Hollanders voor d'eerste maal, in 't zestienhondertënveertigste jaar na Christus geboorte, op 't Eylant Ceilon, Ga naar margenoot+ en veröverden voorëerst Punto de Gallo, en korts daar na de grote vesting Negumbo, die zy echter twee jaren daar na, te weten in 't zestienhondertdrieënveertigste jaar, weer verloren, en in 't volgende jaar weer innamen: in voegen dat deze vesting in de tijt van vier jaren, t'elkens in Sprokkelmaant, twee malen verloren, en twee malen gewonnen wierd. Negumbo is een vaste plaats, Ga naar margenoot+ en heeft van buiten vier punten, of rondeelen, twee naar de zee, Hoorn en Enkhuizen genoemt, en twee naar de lantzijde, Delft en Rotterdam geheten, met een grote wal, van aarde opgeworpen, en tweeëntwintig voeten breet. Op yder rondeel of punt staan acht stukken geschuts. Hier zijn twee poorten, de Waterpoort, en de Lantpoort. Binnewaarts is noch een kasteel, of burgt, met twee punten verzien, die Middelburg en Amsterdam genoemt worden, aan de voet met vierkante stenen hoog opgehaalt, en daar boven op een aarde borstweering, rontöm van een watergracht omringt, daar in 't midden noch lange spitse pallisaden, of paalwerk geheit staat. Maar na dat de Hollanders de vesting Kolumbo veröverden, zo hebben zy deze plaats tot aan de stene burgt van binnen geslecht, op dat 'er zulk een sterke bezetting, en zo veel onkosten tot onderhouding niet zou behoeven. Toen de Hollanders ten tweede maal daar voor quamen, Ga naar margenoot+ hadden de Portugezen de landing der Hollanders wel konnen beletten, en hen door hun geschut en musketten met groot verlies afdrijven. Maar zy lieten hen vrywilliglijk aan de wal komen, vermits zy zich de zekere verwinning hadden ingebeeld, en 't Sakrament hier op genomen, dat zy geen Hollanders zouden laten leven. Zy hadden ook belooft dat zy niet eten en drinken zouden, voor dat zy hun handen in 't bloet der Hollanders gewasschen zouden hebben, en ook voorgenomen hun schepen t'overweldigen. Maar d'almachtige God liet hun wreetheit niet toe. De Hollanders, aan lant gezet, stelden zich in ordening, en deden een gebed in 't velt, en, God met ons tot hun woort genomen hebbende, trokken met grote kloekmoedigheit op de Portugezen aan, die Madre de Dios, of Moeder Gods tot hun woort hadden. Zy trokken daar | |
[pagina 43]
| |
op tegen malkander aan: en de Portugezen, negen hondert sterk, schoten d'eersten los, daar af dartig van d'onzen gedoot, en vijftig gewond wierden. De Hollanders Ga naar margenoot+ niet meer dan drie hondert mannen uitmakende, losten ook, en, op de toeroeping van onze Krijgsoversten de degen trekkende, vielen met hun korte, en kromme sabels, die voor breet zijn, zo geweldiglijk op de Portugezen in, dat zy binnen korte tijt zeven hondert mannen nederhakten, en d'anderen dwongen overhoop te wijken. Een van de Hollanders, een Kapitain, Sendeman genoemt, was met zijn dienaer, Jan de Roos, tot de Portugezen overgelopen. Deze, ziende dat zijn lantslieden d'overhant bekomen hadden, en dat de vesting in hun handen zou komen, gaf aan de Portugezen een raat dat zy lont aan 't bussekruit, 't welk onder de vesting Negumbo lag, zouden leggen, Ga naar margenoot+ op dat wy, daar in komende, alle te gelijk in de lucht zouden vliegen. Wy kregen bericht hier af uit enige gevangenen, onder de welken een Kapucyn was, die d'onzen in de vesting meegebracht hadden, en voor zijn eige huit bevreest was; dewijl hy zorgde dat hy voor de rechte tijt zou moeten beproeven of hy tot in de hemel springen kon. Onze Gouverneur, François Charon, bekocht terstont iemant voor veertig rijksdaalders, dat hy in de mijn gaan, en 't brandende lont wechdoen zou. Deze, daar in gekomen, bevond dat de kool van de lont niet veerder dan twee duim breet van 't bussekruit af was: in voegen dat door Gods genadige hant dit onheil ook geweerd wierd. Maar een Hoogduitscher, die de Kapucyn gevangen had genomen, vergramt van dat de zelfde voor hem gezwegen, en zulks niet ontdekt had eer dat hy zelf mee in 't gevaar was, nam zijn roer, en schoot hem neder aan de zijde van de Kommandeur, die daar op zeide: Gy plompe boer, koom my niet nader; wilt gy hem geen kwartier geven, zo breng hem niet by my. In 't zestienhondertdrieënveertigste jaar quam voor de stat Goa een grote vloot, Ga naar margenoot+ met bevel van vrede met de Portugezen te maken, doch op deze voorwaarde, dat d'onzen, zo zy op die dag de vesting Negumbo noch hadden, de zelfde zouden behouden, doch met dit beding, dat de Portugezen, zo 't hen lustte, noch een storm daar op zouden mogen wagen. Maar dewijl zy geen lust daar toe hadden, wierd stilstant van wapenen voor tien jaren gemaakt, en in 't volgende vierënveertigste jaar de vrede afgekondigt. Toen wy vrede hadden, zou het, op d'aanhissing der Portugezen, Ga naar margenoot+ in 't zestienhondertvijfënveertigste jaar, met de Koning van Kandi aangaan, uit oorzaak van d'elefanten. Maar dewijl de Hollanders geen tamme elefanten hadden, verzochten zy van de Portugezen dat zy, voor de halve vangst, de tammen, die zy hadden, aan hen lenen zouden, vielen daar mee uit, en, om oorzaak te bekomen, namen eens de vier beste elefanten des Konings van Kandi. Doch deze, als een verstandig Vorst, zond enigen aan de Hollanders, Ga naar margenoot+ en liet hen aanzeggen dat hy niets tegen hen wilde aanvangen, en dat zy dieshalven hadden t'overwegen dat hy hen, als zijn vrienden, tegen de Portugezen had geroepen, om zich met hen te vervoegen. Maar toen hy zag dat zy niets anders, dan oorlog begeerden, en dat het niet anders wezen kon, Ga naar margenoot+ bracht hy door zijn Veltheer, een Saude, die zo veel als by ons een Graaf is, zestig duizent mannen by malkander, ten meestendeel Zwarten, behalven enige weinige Portugezen, die te voren gevangen waren, en zich in zijn dienst begeven hadden. Want hy wilde niemant van hen | |
[pagina 44]
| |
vertrouwen, na dat hy zich eenmaal van de Hollanders bedrogen had gevonden, die hem te voren belooft hadden dat zy hun volk uit zijn lant zouden voeren, en daar in bedriegelijk gehandelt hadden. In 't volgende jaar, te weten het zestienhondertvijfënveertigste na Christus geboorte, wierd de Heer van der Stelt op nieus uitgezonden met hondert en vijftig mannen, uitgeleze volk, met veel krijgsvoorraat, bussekruit, loot, en andere dingen, die tot d'oorlog behoren, beneffens twee veltstukken. Ga naar margenoot+ Deze ontmoette de Veltheer van Ceilon op een kleine vlakte, die zich in een bosch begaf, dewijl hy geen bevel van te slaan had, om dat de Kaizer van Ceilon zo veel, als hem mogelijk was, d'oorlog schuwde. De Hollanders, dit ziende, schoten met hun geschut en musketten op hen, van de welken vier hondert gedoot, en veel gewond wierden. De Veltheer der Ceilonners, hier over vergramt, begaf zich buiten 't bosch, omringde alle d'onzen; en drongen met zulk gewelt aan, dat zy de Heer van der Stelt, die in een palankyn, met rood scharlaken bekleed, gedragen wierd, het hooft afsloegen, en van zijn volk, 't welk hondert en vijftig mannen uitmaakte, hondert en drie doodden, terwijl d'overigen in 't bosch vloden, en zich, ten besten dat zy konden, verstaken. De Koning van Kandi, die niet verre van hier was, dit geroep horende, quam ter yl toelopen, en was daar over t'onvreden, schoon hy hoorde dat zy tot strijden gedwongen waren. Hy dee terstont de trommel slaan, en uitroepen dat men geen Hollander, die in 't bosch gevloden was, meer doden, maar levendig in zijn handen leveren zou; aan de welken hy ook 't leven schonk, en by zijn God betuigde dat hy onschuldig aan hun bloet en doot was. Ga naar margenoot+ Hy beval terstont dat men 't hooft van de Heer van der Stelt in een zilvere schuttel zou leggen, met een witte doek toedekken, en door een van de gevangenen aan de Krijgsoverste der Hollanders in 't groot leger overbrengen, en met enen hem aandienen dat dit het hooft van de Heer Kapitain van der Stelt was: maar dat hy zijn lighaam en ook de lighamen der hondert en drie andere gedoden, eerlijk ter aarde zou bestellen. Hy dee hier beneffens den Overste ook aanzeggen dat hy, zo hy binnen drie dagen niet uit zijn lant trok, met hondert duizent mannen zou komen, en hem, met alle de genen, die hy by hem had, gevangen nemen, en wechvoeren. Onze Krijgsoverste nam het hooft aan, dee het in 't leger begraven, en drie malen daar over schieten. Maar dewijl hy geen last van de Statsvoocht van Punto de Gallo had om deze plaats te verlaten, zo wilde hy niet van daar wijken. Ga naar margenoot+ Hier op quam de Koning van Kandi, met een krijgsmacht van hondert duizent mannen aan, belegerde hem, en wierp in een nacht zulk een hoogte op, dat hy in 't leger der Hollanders kon schieten: in voegen dat naauwelijks iemant van d'onzen te voorschijn darde komen. Toen de Kaizer van Ceilon acht dagen lang voor dit leger had gelegen, Ga naar margenoot+ en d'onzen, die tot vijf hondert mannen daar in waren, gebrek van lijfsvoorraat hadden, en geen middel vonden om wech te geraken, vermits zy van alle zijden besloten en omringt waren, moesten zy zich, met alles dat'er was, aan de Heidenen overgeven. Maar de Kaizer was zulk een heusch en beleeft Heer, dat hy, schoon een Heiden, niet alleenlijk in zijn geheel leger, maar deur zijn geheel Rijk dee uitroepen dat zy den Hollanders geen leet zouden aandoen: Ga naar margenoot+ ja hy dee hen niet als gevangenen handelen, maar als of zy zijn eigen waren, en voor hem komen; 't welk een bezondere genade en gunst geächt word. |
|