Fragmenten uit een dagboek, gehouden in Groenland, in de jaren 1770-1778
(1818)–Hans Egede Saabye– AuteursrechtvrijXVII. Eenige geneeswijzen.De gedoopte Groenlanders zoeken bij den prediker hulp, zoo wel bij inwendige, als uitwendige zwakheden, en wij zijn des te meer verpligt, om hun dezelve te bewijzen, dewijl wij hun verbieden, tot heksenmeesters hunne toevlugt te nemen. Maar zeer onwetend in alles, wat daartoe behoort, kwamen de meesten van ons, in mijnen tijd, naar Groenland. Wij vonden daar richters werk over de kennis van den mensch, alsmede eenige bijzondere geneesmiddelen der Halsche apotheek, een boek voor vroedvrouwen en een recept voor eenige wonden en kwetsuren. Dit was alles.Maar ten einde de arme menschen niet te dooden, in plaats van hen te helpen | |
[pagina 132]
| |
moesten wij vlijtig in het werk van richter studeren, en naauwkeurig op de verschijnsels hunner krankheden en de daartegen geschikte middelen letten. God weet, dat dit gedeelte van mijn ambt mij veel moeite en menig angstig uur gekost heeft, waartoe nog deze omstandigheid bijdroeg, dat ik, in het begin, de Groenlanders niet verstond, en dat zij de omstandigheden hunner ziekte niet zoodanig opgaven, dat ik in staat werd gesteld, om iets met zekerheid daartegen te kunnen voorschrijven. In zulk eene verlegenheid, wanneer mijn tolk, mijn oude katechizeermeester, niet tegenwoordig was, gaf ik hun, meer dan eenmaal, 100 en meer droppels sterke thee. Droppels moesten het zijn, – en, dacht ik, helpen zij niet voor de gezondheid, zoo kunnen zij toch ook den dood niet aanbrengen. Ik moet nog lagchen, wanneer ik er aan denk, dat eens een Groenlander geneesmiddelen begeerde voor zijne zieke vrouw. Hij maakte daarbij menigerlei teekens en wees op zijnen buik. Ik besloot daaruit, dat hij het zelf was, die hulp behoefde, telde met een ernstig gelaat Ga naar voetnoot* 100 droppels thee af, vulde deze nog | |
[pagina 133]
| |
daarenboven met water aan, en wilde hem dien drank ingeven. ‘Neen!’ zeide hij,‘het is mijn vrouwtje,’ en ging met zijne droppels heen. Den volgenden dag kwam hij tot mij terug: ‘Ik bedank u, priester! het heeft geholpen; kort, nadat zij het uitgedronken had, werd zij beter, en thans is zij frisch en gezond.’ Dank zij harer behulpzame natuur en haar vertrouwen op den prediker! – Ik zou verscheidene gewigtige genezingen kunnen verhalen, die naderhand met niets beduidende, welligt gedeeltelijk verkeerde middelen ondernomen werden; doch ik wil hier slechts van twee gewagen, die in alle opzigten de belangrijkste waren. Een der zonen van den katechizeermeester ging op zekeren dag, in gezelschap van eenen ander, aan den zeeoever, om vogels te schieten. Hij zat in eene gebukte houding, terwijl zijn makker, die een weinig achter hem stond, over hem heen wilde schieten; maar deze gaf hem de gansche lading in de linkerzijde. De gekwetste viel, en werd, naar het scheen, stervende in zijns vaders tent gedragen. Ik was ziek; mijne vrouw moest daarom het eerste verband leggen. Den volgenden dag echter begaf ik mij, zoo goed als ik konde, naar hem toe, en vond hem in eenen beklagenswaardi- | |
[pagina 134]
| |
gen toestand. Ik nam het verband af en onderzocht de wond; er waren zoo vele gaten, als er hagelkorrels in het schietgeweer geweest waren. Ik zocht eerst de lading, zeker zoo zacht, als mij mogelijk was, er uit te trekken maar dit liet zich evenwel niet zonder groote pijn voor den gekwetsten doen. Ik bragt er slechts eenige weinige hagelkorrels, bij deze eerste kunstbewerking, uit, wiesch daarna de wonde met wijnazijn, legde er eenig pluksel en vervolgens eene pleister voor wonden, door schieten veroorzaakt, op. Hij kon zijn water niet houden, en dit was zoo zwart als buskruid; de blaas was derhalve beschadigd geworden. Ik liet hem dagelijks Essentia dulcis innemen, door het gebruik waarvan de blaas genezen werd, en de pis zijne natuurlijke kleur weder kreeg. Dagelijks reinigde ik de wonde, haalde er steeds verscheidene hagelkorrels uit, en ging met de bovengemelde handelwijze voort. Maar nu liepen alle gaten in een te zamen, hetwelk omtrent zoo groot als een Deensche kroon was. Op zekeren dag zag ik, toen ik het verband afnam, eenige bessen, die hij gehruikt had, in de wonde, ja naderhand gingen ook de uitwerpsels (excrementen) er uit; de inwanden waren derhalve ook beschadigd geworden. Ik deed | |
[pagina 135]
| |
hem andermaal Ess. dulc. innemen, en alles kwam in deszelfs natuurlijke orde. Of nu dit middel, dan enkel de behulpzame natuur, blaas en ingewanden heelde, dit mogen de geneesheeren beslissen. Ik haastte mij, voor het overige, niet met de genezing der wonde; maar voer voort zoo als ik had aangevangen. Eindelijk zag ik versch vleesch, de wonde werd hoe langer hoe kleiner, en na acht dagen was de genezing reeds in zoo verre volbragt, dat de kranke op krukken kon gaan. Na verloop van nog 4 weken kon hij, op eenen stok leunende, rond wandelen, en, na een half jaar, was hij zoo vlug, als of hem nimmer iets gedeerd had, roeide hij zijnen kajak, ving hij zijnen zeehond, ja huwde zelfs eenige jaren daarna. Eene jonge vrouw verloor haarkind, hetwelk slechts eenige weken oud was. Zij kreeg zogklonters in de eene borst, die hard werd, opzwol en haar zeer veel pijn veroorzaakte. Zij kwam tot mij en ik legde er gele altheezalf op, waardoor zij, na verloop van eenige dagen, genezen werd. Ik verzocht haar, zich niet onaangekleed aan de strenge koude bloot te stellen, waardoor zij ligtelijk weer invallen kon; maar, zoodra zij genezen was, vergat zij de pijnen, benevens mijne waarschuwing, | |
[pagina 136]
| |
en ging weder zonder pels uit. Het gevolg hiervan was, dat de borst nog harder en pijnlijker werd, dan te voren. Zij durfde of wilde thans, daar zij mijnen raad niet opgevolgd had, geene hulp weder bij mij zoeken. Hulp was noodzakelijk, zij en haar man overlegden daarom de zaak met elkander; en dachten nu dus: Indien er maar een gat in de huid ware, dan kon er de melk zachtjes uitgedrukt wor den, en pleisters waren er ook te bekomen, om het te genezen. Zoo gedacht, zoo gedaan. De messen der Groenlanders zijn zeer scherp; maar de man sleep het zijne nog meer, en sneed een gat van eene vlakke hand lang en breed in de borst, van boven af tot aan den tepel toe. De vrouw gevoelde bij deze kunstbewerking wel de hevigste pijnen; maar zij leed dezelve geduldig, in de hoop, dat zij er nu de melk zou kunnen uitdrukken. Doch beide werden spoedig van de onmogelijkheid overtuigd; de melk had zich tot louter etter gezet, en de vrouw kon niet verdragen, dat men de borst aanraakte. ‘Laat ons naar den priester gaan,’ zeide de naan. – ‘Maar ik schaam mij, bij hem te komen,’ hernam de vrouw, en bleef nog gedurende den ganschen dag in denzelfden toestand. Den volgenden dag, toen de school geëindigd was, | |
[pagina 137]
| |
ging ik buiten op de plaats, om versche lucht te scheppenGa naar voetnoot*. Bij het naar buiten gaan zag ik zoo wel den man, als de vrouw in de keuken; doch naardien het niet ongewoon was, Groenlanders aldaar te zien, gaf ik er geen acht op, groette hen en vervolgde mijnen weg. Daar zij er echter bij mijne terugkomst nog stonden, vraagde ik: ‘Met uwe borst zal het thans zeker wel in orde zijn?’ Zij zweeg, maar de man antwoordde: ‘Neen! het is daarmede veel erger, dan te voren.’ ‘Komt binnen,’ zeide ik ‘opdat ik zie, hoe het met dezelve gelegen is.’ Zij kwamen binnen. Zij hield de eene hand onder den pels, om hem van de gewonde borst af te houden; haar man hielp haar den pels afdoen. Ik was er wel reeds aan gewoon, afzigtelijke wonden en groote stinkende etterbuilen te zien, pleisters op de eerste te leggen en de laatste uit te drukken; maar evenwel was het gezigt van deze borst zeer vreemd voor mij, en, ik twijfelde er aan, of ik hier wel zou kunnen helpen. De melkaderen waren doorsneden en vol van | |
[pagina 138]
| |
eenen taaijen, groenen en gelen etter. Het vleesch en de randen der wonden waren zwartachtig. Wat moest ik ik daaraan doen? Ik verzocht mijne vrouw om kamfer spiritus te warmen. Daarmede wiesch ik de wonde uit, en ging er mede voort tot dat al de vervuilde melk weg was. Ook vergat ik niet, de zwarte randen der wonde te wasschen. Lang bleef de vrouw gevoelloos zitten; maar eindelijk kreeg het vleesch eene meer roode en frisscher kleur, en zij klaagde over pijn. Ik ging, ofschoon zij kermde van de pijn, evenwel eenigen tijd voort met wasschen, tot dat ik geloofde, dat de wonde volkomen gereinigd was. Nu legde ik er pluksel op, en daarover eene pleister, zoo veel ik mij herinner eene Meliloten pleister, en bezocht haar daarna dagelijks, om naar hare borst te zien. Boven verwachting spoedig begon eene nieuwe huid de wonde weder te overdekken, en na verloop van slechts eene maand, was de vrouw genezen; maar zij kreeg nimmer weder melk in hare borsten. Omtrent een jaar later verloste zij van eenen zoon, dien mijne vrouw zoogde, dewijl de moeder zelve dit niet doen kon en er geene andere zogende vrouw bij de hand was. De zorgvuldigheid, die zij dezen knaap bewees, was eenigermate eene be- | |
[pagina 139]
| |
looning voor de liefde van zijnen vader tot mij, die mij te hulp kwam, toen ik, gelijk boven verhaald is, met dien Groenlander worstelde, en moeds genoeg had, om mij te vragen, of hij mij helpen zou. Na mijne terugkomst uit Groenland verhaalde ik aan mijnen Akademievriend, den overledenen staatsraad guldbrand, deze geneeswijzen; hij glimlachte en noemde dezelve, ten aanzien der aangewende middelen, wonderkuren. |
|