Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 170]
| |
Nederlandse lexicale elementen in de Noord-Franse dialecten
| |
[pagina 171]
| |
Kaart 1: de Franse Nederlanden (uit De Vries, Willemyns en Burger 1994, 213)
Voor de taalinvloed van het Frankisch op het Romaans is vooral de toestand van individuele en sociale tweetaligheid van belang geweest. In de regio van het latere Nord - Pas-de-Calais heeft die tweetaligheid zich in diverse etappes over het terrein voortgezet (zie verder onder 4.), door het stelselmatig opschuiven van de taalgrens tot op heden. Intussen hebben zich aan weerszijden van die opschuivende taalgrens respectievelijk Picardische en Vlaamse dialecten ontwikkeld, die gaandeweg meer invloed ondervonden van de zich vormende nationale eenheidstalen, respectievelijk het Frans en het Nederlands.
In die regio, die taalkundig gemengd of gedeeld terrein was, hebben de graven van Vlaanderen en hun opvolgers, nl. de Bourgondische Hertogen en later de Habsburgers gedurende eeuwen de landstreken tussen de Somme en de Schelde politiek, economisch en cultureel weten te verenigen. Dat heeft aanleiding gegeven tot overvloedige menselijke contacten en vele uitwisselingen tussen de twee taalgemeenschappen van het oude graafschap Vlaanderen (in het Frans la Flandre gallicante of wallingante en la Flandre flamingante genoemd) en de omliggende graafschappen of gewesten, zoals Artesië en de Boulonnais. | |
[pagina 172]
| |
Dan is er in de 17e eeuw de aanhechting van de vanouds Nederlandstalige kasselrijen Burburg (Bourbourg), Kassel (Cassel), Sint-Winoksbergen (Bergues) en Belle (Bailleul) geweest door Lodewijk XIV. Die heeft de langzame verfransing ingeluid van dit gebied, waar het Nederlands als cultuurtaal gebruikelijk was en nog lange tijd bleef, en waar Vlaamse dialecten werden en nog worden gesproken. Het taalcontact binnen dit gebied, gemeenlijk Frans-Vlaanderen genoemd (strikt genomen tussen de Vlaams-Picardische taalgrens en de rijksgrens), die gekenmerkt wordt door een continue verfransing in de loop van de 19e en 20e eeuw, heb ik niet bij deze studie willen betrekken, omdat de vast te stellen taalinterferentie hier hoofdzakelijk die van het Frans in het locale Westvlaams betreft. Daarvoor verwijs ik naar Ryckeboer (1977 en 1990) en naar de recente Gentse licentieverhandeling van Roxanne Vandenberghe (1995). Studies van de invloed van het Vlaamse dialect op het locale Frans zijn, afgezien van het Lexique du Parler dunkerquois in Denise (1978) bij mijn weten nooit aangepakt. Dit Lexique, waarin de idiomatische woordenschat voor ten minste 95% van Vlaams/Nederlandse oorsprong is, is hier evenmin als bron voor de taalinterferentie in Noord-Frankrijk in ruimere zin gebruikt.
Afgezien van de relatief kortstondige politieke vereniging van de zuidelijke Nederlanden met Frankrijk van 1792 tot 1815 als mogelijke vierde factor van taalcontact, is er ten slotte in de 19e en het begin van de 20e eeuw de grote immigratie van Belgen, hoofdzakelijk Vlamingen, in de agglomeratie van Rijsel (Lille), Tourcoing en Roubaix te noteren. De taal van de eerste en vaak ook tweede generatie immigranten heeft niet geringe sporen nagelaten in het gesproken Frans van die agglomeratie, en door secundaire expansie in het regiolectische Frans. Ook die taalinterferentie is nooit systematisch onderzocht. |
|