Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 71]
| |
Dialectologische aspecten | |
[pagina 73]
| |
Zoe, pers. vnw. 3e pers. vrouwel. enk., een uitstervend reliktHet is bekend, dat in het Mnl. het pers. vnw. voor de derde persoon vrouwelijk enkelvoud vooral in Vlaamse teksten, soms overwegendGa naar voetnoot1, zoe luidde (gespeld: soe, so, sou, zou, suGa naar voetnoot2) naast zi, ze. Algemeen wordt dit soe etymologisch teruggevoerd naar een demonstratief als het Gotisch soGa naar voetnoot3. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied is wel het graafschap VlaanderenGa naar voetnoot4, maar soe komt ook als schrijftaalvorm elders voor, bijv. bij Melis StokeGa naar voetnoot5 en te BrusselGa naar voetnoot6. J. Jacobs stelt, dat in het Westvlaams de vorm si(e) in de 15de eeuw predominant werd, en dat soe in het noordoosten van Oost-Vlaanderen niet langer dan in de 15de eeuw bestondGa naar voetnoot7. Het komt nochtans nog meermalen in 16de-eeuwse Vlaamse (ook Oostvlaamse) rederijkersteksten voor blijkens B. Van Halteren, Het Pronomen in het Nederlandsch der zestiende eeuwGa naar voetnoot8. Ook Kiliaan vermeldt het nog als VlaamsGa naar voetnoot9; Joas Lambrecht maakt er in zijn Naembouck (Gent 1546) echter geen gewag van. Het zou een aparte studie vergen | |
[pagina 74]
| |
om na te gaan in hoeverre dit soe/zoe in Vlaamse teksten van latere eeuwen nog gangbaar blijft. Wanneer in de 19de eeuw de belangstelling voor de streektalen aan bod komt, blijkt dat dit zoe in West-Vlaanderen nog leeft. In 1837 pleegt J.J. Lambin in J.F. Willems' Belgisch Museum een stukje over de eigenaardigheden van het IepersGa naar voetnoot1. In zijn lijst van uitdrukkingen noteert hij o.a.: ‘Zoe zé. Zy zegde’ naast ‘Ze zé. Zy zegde, of, zeide’. Bij het overzicht van de pers. vnw. geeft hij alleen ze of z' (vóór vokaal of h) op als vorm voor de 3e pers. vrouwel. enk. De BoGa naar voetnoot2 schrijft: ‘zou, pers. voorn. voor zij, fr. elle: Wordt hier of daar nog gehoord, en staat bij vorige schrijvers’. Gezelle noteert het eveneens in LoquelaGa naar voetnoot3 verwijzend naar De Bo en hij vermeldt het daarnaast als demonstratief met de specifieke funktie van verwijzer naar de echtgenote van de spreker. R. Van Sint-Jan, Het West-Vlaamsch van Guido GezelleGa naar voetnoot4 spreekt over ‘de aan de kust gebruikelijke vr. vormen zoo, zoe’, maar geeft overigens geen voorbeelden uit teksten van Gezelle. In het materiaal Willems, een schriftelijke enquête op touw gezet in 1885Ga naar voetnoot5, wordt het opgegeven voor Bierne (N 4) in Frans-Vlaanderen: ‘ze, zoe, zoue, zouwe’ en Veurne (H 84) ‘zoe’ naast ‘zie, ze’. De invuller voor Veurne schrijft erbij: ‘Zoe toch maar bij wenigen’. Dat dit zoe dan toch niet zo gebruikelijk was of is, moge verder blijken uit het feit dat er geen melding van wordt gemaakt in de Spraakleer van het Westvlaamsch Dialect door de Oostendenaar J. VercoullieGa naar voetnoot6, noch in D. Carnels studie over het dialekt van Belle in Frans-VlaanderenGa naar voetnoot7 en al evenmin in de vrij jonge schets van het dialekt van Oostende door Ary SleeksGa naar voetnoot8. Ik trof het evenmin aan in Lootens' Oude Kindervertelsels in den Brugschen tongvalGa naar voetnoot9. | |
[pagina 75]
| |
De luttele 19de-eeuwse gelokaliseerde attestaties wijzen dus naar de Westhoek en blijkens getuigenissen was het daar nog in de eerste decennia van deze eeuw bij enkelen in gebruik. Mijn vader herinnert zich één man uit Izenberge (N 15), gestorven in 1935, bij wie hij het geregeld hoorde. De heer A. Bonnez uit Stavele (N 22) kende daar één in 1968 gestorven, stokoude man, die eveneens steeds zoe gebruikte. Het leefde in Veurne-Ambacht ook voort in het refrein van een volksliedje: ‘zoe geeft hem dan een handje, zoe geeft hem dan een totje (= kusje)Ga naar voetnoot1. Dit schijnen in West-Vlaanderen van de laatste relikten te zijn geweest. Want slaan we er moderne dialektliteratuur op na, dan is er nergens nog een spoor van te vinden, tenzij sporadisch in Frans-VlaanderenGa naar voetnoot2.
Frings en Vandenheuvel hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog de 40 zinnetjes van Wenker opgevraagd bij Vlaamse krijgsgevangenen en bekwamen zodoende gegevens voor 56 Zuidnederlandse plaatsen, waarvan 12 in West-Vlaanderen en 4 in Frans-VlaanderenGa naar voetnoot3. Voor het pers. vnw. zij, ze (in de zinnen 9 en 17) komt zoe in geen van de 12 Westvlaamse plaatsen voor en slechts éénmaal in zin 9 te Noordpene (N 95): ’..., en zū zęi datsət huŋk zęhən...’. In W. Pée's Dialect-Atlas van West-Vlaanderen en Fransch-VlaanderenGa naar voetnoot4 komt zoe slechts éénmaal voor in zin 38 in De Moeren (Frankrijk, H 82).
Sedert 1961 legden de professoren W. Pée en V.F. Vanacker met hun medewerkers een verzameling aan van op de band opgenomen konversaties in het dialekt voor reeds een groot aantal plaatsen in Zuid-NederlandGa naar voetnoot5. In Frans-Vlaanderen werden hiervoor systematisch alle gemeenten bezocht en 112 opnamen gemaakt voor 93 plaatsen. Dr. V.F. Vanacker, die het merendeel van deze opnamen leidde of erbij aanwezig | |
[pagina 76]
| |
was, verzekerde mij, dat hij zoe slechts éénmaal opving, en dan nog wel buiten de opname, te Zuidkote (H 76) uit de mond van een spreker geboren in 1907. Zelf beluisterde ik 42 opnamen (hoewel niet specifiek om dit verschijnsel) uit plaatsen gelijkmatig verspreid over het hele Frans-Vlaamse gebied, en hoorde het alleen in de opname van Klommeres (Clairmarais) (b 22), gemaakt door Prof. Pée. Hier volgen de fragmenten van twee verschillende sprekers: man (a) en vouw (b).
(a)...maar zul(der)..., zoe, 't is een...ze...ze debrouilleert neur / zegt ze: kom binne om kaffie te drinke en zoe, ze klapt ook wel Vlamsche / en 'k (h)en e moment eweund me(t) ne schoonmoeders, zoe ze was in een (h)erberge, 't was al een eldig mensche, 't maakt z' (h)ad evraagd da' me wulder weunde..., deur z' (h)iel winkel.../
(b) wul(der) me ginge assan uit tegare, me deie al tegare, 't gene da zoe deei, me deei..., ik deei 't et, en 't geen da'k ik dei, zoe ze dei 't et ook; wulder me waren assan tegare lijk twee zusters.
Tijdens mijn verkenningstochten in Frans-Vlaanderen heb ik sedertdien mijn oor te luisteren gelegd. Zoe kon ik nog opvangen te Killem (N 15) uit de mond van twee autochtonen en van een afkomstig uit De Moeren-Frankrijk (H 82), allen ongeveer 60 jaar oud, en ook nog te Nieuwerleet (b 21a) van een vrouw van ± 65 jaar, afkomstig uit Bollezele (b 15). C. Moeyaert meldt in zijn 23ste en 24ste Frans-Vlaamse TaaltuinGa naar voetnoot1, dat zoe verder nog gebruikelijk is te Ekelsbeke (N 52), Steenvoorde (N 104) en Hondschoote (N 13), waar ik het zelf ook optekende in een volksliedje: ‘En 'k vroeg dat zoe niet mee en wilde gaan. Zoe zei van nee, maar ze peinsde wel van ja’.
Uit dit alles blijkt, dat het pers. vnw. 3e pers. vr. enk. ook in Frans-Vlaanderen gewoonlijk zij zi in de volle en ze zə in de onbeklemtoonde vorm luidt. Bij enkele sprekers of families echter is die volle vorm nog zoe. Deze eerder toevallige gegevens illustreren meteen, hoe taai een relikt wel kan zijn, slechts voortlevend bij een beperkt deel van de bevolking en hoe het van de ene generatie op de andere terrein verliest. Ze werpen meteen een licht op de belangrijkheid van het konservatieve en geïsoleerde Frans-Vlaams voor de studie van het Nederlands.
Hugo Ryckeboer. |
|