Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dialect en standaardtaal aan weerszijden van de rijksgrens in de WesthoekH. Ryckeboer*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Bijnens (1985) tenslotte geeft anekdotische reflecties bij een jarenlange toeristische prospectie, zonder enige wetenschappelijke pretentie. In Frans-Vlaanderen zelf zijn een aantal lokale enquêtes gehouden naar het taalgebruik en taalgedrag, vooral in schoolverband. Voorbeelden daarvan zijn het onderzoek in het Collège du Septentrion van Bray-Dunes (Decoster e.a., 1981) en een onderzoek van J. Sansen in Burburg (Bourbourg), dat echter bij mijn weten niet is gepubliceerd. Opnieuw zijn voor meer wetenschappelijke gegevens alleen een paar scripties van studenten beschikbaar, die onlangs een min of meer uitgebreid onderzoek hebben verricht naar het taalgedrag en de taalattitudes in Frans-Vlaanderen. Aan de Katholieke Universiteit Leuven, sectie Romaanse filologie, studeerde Didier Bourry (Koksijde) in 1983 af met een eindverhandeling over de taalsituatie in De Moeren (Frankrijk) en Killem. In 1985 deponeerde André Deram (leraar Vlaams in Wormhout) aan de Université de Lille III zijn mémoire de maîtrise over Le flamand du Westhoek de la Révolution à nos jours. Essai de sociolinguistique. In 1984 tenslotte werd Frank Maeckelberghe aan de Rijksuniversiteit Gent licentiaat in de Germaanse filologie met een taalsociologisch onderzoek over de positie van cultuurtaal en dialect aan weerszijden van de rijksgrens in de Westhoek. Het onderzoek en de resultaten van deze studie wil ik in dit artikel samenvatten en toetsen aan die van de bovengenoemde, om daarna te proberen hieruit enkele relevante conclusies te trekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De enquêteEen taalsociologisch onderzoek probeert na te gaan wie welke taal spreekt, leest en schrijft met wie, waar, wanneer en waarom. Dat kan o.m. door bij een representatieve en vrij omvangrijke bevolkingsgroep schriftelijk of mondeling navraag te doen over specifiek taalgebruik en daarbij de correlaties te onderzoeken tussen enerzijds dat taalgebruik en anderzijds een aantal sociale parameters, situaties en sociale domeinen. Bovendien kan men direct aan de proefpersonen vragen wat ze over hun eigen taalgedrag of dat van anderen denken en hoe ze tegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde taalbevorderende of taalbelemmerende factoren aankijken. Dat zijn de zogeheten attitudevragen. Het is zeker moeilijk voor een vreemde student om op korte tijd (zeg maar één grote vakantie en enkele weekends over één academiejaar) een representatief deel van de bevolking te interviewen (1) of zelfs zonder al te grote portokosten schriftelijk te ondervragen. Daarom hebben we gekozen voor een schriftelijke enquête naar het model van W. Ladin (1981): aan leerlingen van de middelbare school wordt in de klas een vragenlijst voorgelegd die in een goed half uur te beantwoorden is. Bovendien worden aan elk van hen twee vragenlijsten meegegeven naar huis, in te vullen door elk van de ouders. Op die manier verkrijgt men gegevens uit alle groepen van de bevolking, gespreid over twee generaties, en door vragen die informeren over het taalgebruik van of met de grootouders indirect ook over drie generaties. Het onderzoeksgebied strekt zich uit aan weerszijden van de rijksgrens. Men kan ervan uitgaan dat men hier honderd jaar geleden nog met een nagenoeg homogeen taallandschap te doen had, terwijl het nu zaak is te onderzoeken hoe de sociale dominantie van twee verschillende cultuurtalen in verschillende mate en omstandigheden deze taalsociologische eenheid heeft verbroken. Daarom is het onderzoek gebeurd in twee Franse en twee Belgische scholen, telkens één vrij-confessionele en één rijksschool, bij leerlingen van 14 à 17 jaar oud, met name in de derde of vierde klas van de middelbare cyclus. Aan Franse zijde waren dat respectievelijk het Collège Saint-Joseph en het Collège Lamartine te Hondschote, aan Belgische zijde de Vrije Beroepsschool voor Meisjes te Leisele en het Koninklijk Atheneum te Veurne. De school te Leisele is o.m gekozen, omdat daar sedert jaren de traditie bestaat, om ook Franse meisjes uit de omliggende dorpen van over de grens te recruteren. Daardoor was er een unieke situatie geschapen waarin de weerslag op het taalgedrag van Frans-Vlaamse jongeren in een Nederlandstalig schoolmilieu kon worden bestudeerd. Op het ogenblik van het onderzoek (februari 1983) waren dat er zestien. Het zwaartepunt van het onderzoek en vooral van dit rapport is gelegd op de Frans-Vlaamse taalsituatie; de Belgische doet meer dienst als vergelijkingsmateriaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De proefgroepenVoordat we de resultaten van deze enquête proberen te analyseren, dienen eerst een paar opmerkingen gemaakt over de proefgroepen en de waarde van de antwoorden. Men zou grif kunnen opmerken dat het aantal proefpersonen te gering is of te eng gelokaliseerd om er min of meer algemeen geldende conclusies uit te kunnen trekken. In Lamartine (Lam,) vulden 48 leerlingen de lijsten in, in Saint-Joseph (S.J.) 54. Aangezien men kan aannemen dat in het collège kinderen uit alle standen van de bevolking schoolgaan, lijkt met de bevraging van de leerlingen en hun ouders een representatieve steekproef uit de bevolking van Hondschote en directe omgeving te zijn genomen. Hetzelfde kan men mutatis mutandis zeggen van de proefgroep van het Koninklijk Atheneum, 59 in getal. Minder representatief is de proefgroep van Leisele. Zoals uit beroep en scholingsgraad van de ouders blijkt, wordt hier meer uit de lagere sociale klasse gerecruteerd. Bovendien zijn de twee Leiselse proefgroepen (Franse meisjes 16, Belgische meisjes 12) eigenlijk te klein om er algemene conclusies uit te trekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vragenDe vragen, die grotendeels ontleend zijn aan Ladin (1981), betreffen in de eerste plaats de sociale steekkaart van de ondervraagden: sekse, leeftijd, woonplaats, herkomst, scholing en beroep (van de ouders). Verder is geïnformeerd naar de talenkennis in het algemeen en bij de Franse proefpersonen speciaal naar de actieve of passieve kennis van het Vlaamse dialect. Daarop volgden vragen over het taalgebruik in diverse situaties en domeinen, zoals b.v. het gezin, de kerk, het openbaar leven, formele en informele situaties, de culturele sector. Tenslotte zijn een aantal vragen gesteld i.v.m. de subjectieve houding tegenover het dialect en de standaardtaal en aansluitend over het onderwijs ervan. De beste manier om het taalgedrag en de taalattitudes van een gemeenschap te onderzoeken is uiteraard om er als lid van die gemeenschap in te participeren, persoonlijk te observeren en er aansluitend direct mondeling over te enquêteren. Deze methode levert uiteraard diepgaander en betrouwbaarder resultaten op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan een schriftelijke enquête, maar ze is erg tijdrovend. Het grote nadeel van een schriftelijke enquête over taalgebruik is, dat men eigenlijk geen objectieve waarneming verricht, maar slechts registreert wat de betreffende proefpersoon denkt te doen in een bepaalde situatie. De vraag kan gesteld worden: Wat heeft men nu onderzocht, taalgebruik of taalattitudes? ‘Anderzijds zou het even verkeerd zijn te stellen, dat de resultaten alleen maar informatie over taalattitudes zouden bevatten. Veel van de behandelde situaties zijn reëel genoeg om te mogen veronderstellen, dat het werkelijke taalgebruik er zeker ook in weerspiegeld wordt. Bovendien is ook het kennen van linguïstische intenties al heel belangrijk’, aldus R. Willemyns (1979). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taal van de primaire socialisatie, individuele taalkennisEen eerste groep vragen heeft betrekking op de gezinstaal in de kinderjaren. Op de vraag welke taal ze als kind in het gezin gehoord hebben, antwoorden de Franse leerlingen als volgt:
Op de vraag welke taal ze het frequentst gehoord hebben, luiden de antwoorden procentueel als volgt:
Als we deze antwoorden over de hele Franse groep uitspreiden, kunnen we besluiten dat in gemiddeld 10% van de gezinnen nog relatief veel Vlaams wordt gesproken, en dat bijna één derde van de leerlingen in een min of meer tweetalige situatie is opgegroeid. Als we daarmee vergelijken hoe hun ouders dat ervaren hebben, blijkt dat de situatie over één generatie sterk veranderd is, maar dat ook de ouders al voor ongeveer de helft alleen met het Frans zijn opgegroeid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan een schriftelijke enquête, maar ze is erg tijdrovend. Het grote nadeel van een schriftelijke enquête over taalgebruik is, dat men eigenlijk geen objectieve waarneming verricht, maar slechts registreert wat de betreffende proefpersoon denkt te doen in een bepaalde situatie. De vraag kan gesteld worden: Wat heeft men nu onderzocht, taalgebruik of taalattitudes? ‘Anderzijds zou het even verkeerd zijn te stellen, dat de resultaten alleen maar informatie over taalattitudes zouden bevatten. Veel van de behandelde situaties zijn reëel genoeg om te mogen veronderstellen, dat het werkelijke taalgebruik er zeker ook in weerspiegeld wordt. Bovendien is ook het kennen van linguïstische intenties al heel belangrijk’, aldus R. Willemyns (1979). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taal van de primaire socialisatie, individuele taalkennisEen eerste groep vragen heeft betrekking op de gezinstaal in de kinderjaren. Op de vraag welke taal ze als kind in het gezin gehoord hebben, antwoorden de Franse leerlingen als volgt:
Op de vraag welke taal ze het frequentst gehoord hebben, luiden de antwoorden procentueel als volgt:
Als we deze antwoorden over de hele Franse groep uitspreiden, kunnen we besluiten dat in gemiddeld 10% van de gezinnen nog relatief veel Vlaams wordt gesproken, en dat bijna één derde van de leerlingen in een min of meer tweetalige situatie is opgegroeid. Als we daarmee vergelijken hoe hun ouders dat ervaren hebben, blijkt dat de situatie over één generatie sterk veranderd is, maar dat ook de ouders al voor ongeveer de helft alleen met het Frans zijn opgegroeid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aansluitend is hier gevraagd naar de taalkennis in het algemeen en naar de actieve of passieve kennis van het Vlaams dialect in het bijzonder. De antwoorden op de algemene vragen kan men aflezen in de onderstaande tabellen.
In concreto komt het hierop neer, dat nog slechts drie leerlingen op 118 beweren makkelijker of even gemakkelijk Vlaams te spreken als Frans. M.a.w. de cultuurtaal domineert volledig het actieve taalgebruik van de jongeren. Bij de ouders zegt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer 20% een even grote of zelfs grotere actieve beheersing te hebben van het Vlaams t.o.v. het Frans. Uit de antwoorden op meer gedetailleerde vragen kan blijken, dat zeker de helft van de vaders en een goed derde van de moeders nog een ruime actieve kennis hebben van het Vlaams. De passieve taalkennis van het Vlaams is echter nog relatief groot. Dat kan blijken uit de onderstaande tabellen.
Resumerend lezen we hieruit af dat ongeveer een vierde van de jongeren enige passieve kennis van het Vlaams zegt te bezitten. Hetzelfde geldt voor iets meer dan de helft van de ouders. (2) Die cijfers komen grosso modo overeen met Bray-Dunes (Decoster e.a., 1981, pp. 29-33):
In Wormhout scoort het Vlaams bij de 89 leerlingen die antwoorden nog iets beter (Deram, 1985, pp. 42-43):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Fermaut (1983, p. 142) beschikte dertien jaar geleden in Sint-Winoksbergen meer dan 80% van de schoolbevolking nog over een (minstens) passieve kennis van het Vlaams, maar is de Vlaamssprekende leerling thans een zeldzaamheid geworden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalgebruik in het gezinGeen enkel domein is zo belangrijk en beslissend ten opzichte van de taalverwerving van het individu en van de dominantie van de ene of andere taal in een tweetalige gemeenschap als het gezin. De taal die statistisch als gezinstaal domineert, zal in een tweetalige maatschappij de minderheidstaal vroeg of laat verdringen. Om het linguïstisch interactiepatroon in de gezinnen na te gaan, is daarom bij de leerlingen geïnformeerd naar hun taalgebruik met broers en zusters, met ouders en grootouders en naar het taalgebruik van de ouders met hen. Bij de ouders is gevraagd naar hun taalgebruik met elkaar, met de kinderen in diverse situaties en met hun eigen ouders. Slechts 2,6% tot 7, 5% (variërend volgens school en sekse) van de leerlingen wordt door hun ouders wel eens in het Vlaams aangesproken, en dat doen de vaders iets frequenter dan de moeders. Alle leerlingen, op één uitzondering na, spreken altijd Frans met hun ouders, broers en zusters. Een tiental leerlingen spreekt ook wel eens wat Vlaams naast Frans met de grootouders, één leerling altijd Vlaams. Wijzigingen in de situatie (thuis, op straat, al of niet in eigen gemeente, bij bezoek of met vrienden) brengen nauwelijks enige wijziging teweeg in dat taalgedrag. In de Belgische Westhoek daarentegen is het dialect duidelijk de sterkste gezinstaal, hoewel minder sterk als het Frans in de Franse Westhoek. Ongeveer 80% van de leerlingen spreekt er steeds dialect met de ouders en iets meer dan 90% van de ouders doet dat met de kinderen. Het Nederlands heeft in de Belgische Westhoek nog een marginale positie als gezinstaal. Toch is de concurrentie ervan tegenover het dialect sterker als van het Vlaams tegenover het Frans in de Franse Westhoek. Uit de antwoorden van de Franse leerlingen en ouders kan men mooi aflezen hoe zich over twee à drie generaties een grote | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschuiving heeft voorgedaan in het gebruik van Frans of Vlaams als gezinstaal. Volgens de leerlingen spreken hun grootouders met elkaar voor 36,21% Frans, voor 37,93% Vlaams en voor 25,86% de twee talen. Het oordeel van de ouders over hun taalgebruik met hun ouders is zeer relevant: de vaders spreken of spraken voor 25,71% Vlaams en voor 7,62% Frans en Vlaams met hun moeder, voor 28,84% Vlaams en voor 3,85% Frans en Vlaams met hun vader. De moeders spreken of spraken slechts voor 12,73% Vlaams en voor 6,36% de twee talen met hun moeder, voor 12,15% Vlaams en voor 5,61% de twee talen met hun vader. Dat betekent dat bij ongeveer drie vierde van de middengeneratie het Frans de enige gezinstaal is, en - wat elders nog zal blijken - dat de vrouwen meer en vlugger Frans zijn gaan spreken dan de mannen. Het is ook niet verwonderlijk dat in veel gemengde gezinnen, waar een van de ouders geen Vlaams kent, met de kinderen uitsluitend Frans wordt gesproken. Dat getuigt ook een zegsman van Bourry (1983, p. 89): ‘Notre fils parle couramment le flamand, mais il est marié avec une qui ne connaît pas le flamand, donc on parle le français’. Uit een vergelijking met de resultaten in de Belgische Westhoek blijkt dat aan weerszijden van de rijksgrens de tendens bestaat dat de kinderen vaker de cultuurtaal spreken dan hun ouders. Maar de evolutie is in Frankrijk veel verder gevorderd, zodat nauwelijks nog 1% van de jongeren er zijn ouders aanspreekt in het Vlaams dialect. Bij vergelijking van de antwoorden van de jongeren met die van hun ouders moet blijken dat de laatsten in 5 à 10% van de gezinnen hun kinderen wel eens in het Vlaams aanspreken, maar dan steevast een Frans antwoord krijgen. Dat is inderdaad een vaak voorkomende situatie, zoals een van de zegslui van Bourry (1983, p. 89) getuigt: ‘A Jean-Pierre on parlait beaucoup le flamand, Michèle continuait des études, donc elle revenait c'était toujours en français. Quand on disait quelque chose en flamand, elle répondait en français’. Zo ziet men dat er ook tussen de kinderen van één gezin verschil kan zijn in taalgedrag, naargelang van de leeftijd of van de opleidingssituatie. Dit alles is des te begrijpelijker als we de typische opvoedingssi- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuatie die in een gezin heerst, in overweging nemen. De ouders vinden het nodig om aan cultuuroverdracht te doen volgens de normen van het dominerende sociaal-culturele patroon. Nu blijkt dat 82% van Franse ouders het Vlaams dialect niet de moeite waard vindt om aan de kinderen door te geven (tegen 25% in België) (Vgl. Bourry, 1983, p. 77: ‘Mes parents ne nous parlaient jamais en flamand. Ils trouvaient qu'on n'en savait par trop en parlant français. Ils n'ont jamais accepté qu'on parle le flamand’.) De jongeren echter die constateren dat dit stuk cultuurpatrimonium reddeloos verloren dreigt te gaan, reageren net andersom: 80% vindt het Vlaams wel een goede zaak die het verdient doorgegeven te worden. Het is dus verkeerd te menen dat het gezin in Frans-Vlaanderen het laatste bastion zou zijn, waar het Vlaams nog gesproken zou worden, omdat het uit andere, vooral officiële of openbare domeinen eerder gebannen zou zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalgebruik in verschillende domeinen en situatiesTrouwens hoe staat het met het gebruik van dialect en standaardtaal in diverse andere domeinen? We zullen deze volgens de graad van formaliteit wat nader bekijken, te beginnen met de meest formele situatie. In de klas gebruiken de Franse leerlingen uitsluitend het Frans. De groep Leisele Fr. vormt hierop natuurlijk een uitzondering; daar zijn zes meisjes die naast het Frans ook Nederlands of Vlaams dialect (het onderscheid wordt niet duidelijk gemaakt) spreken. Ook de Belgische meisjes spreken daar meer dialect dan in het Veurns Atheneum, waar een 4% zegt ook dialect te spreken. Bij de ouders levert een sollicitatiegesprek een vergelijkbare situatie op: daar is het Vlaams is Frankrijk met 1,5% naast het Frans nauwelijks vertegenwoordigd. In België echter spreekt bij zo'n gelegenheid 14,75% van de vaders en 23,33% van de moeders ook dialect. Als getuige van een ongeval brengt men verslag uit bij een politieagent: alle Franse jongeren spreken daarbij Frans; 97% van de ouders doet dat ook. In België zal hier slechts 44% van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jongeren, 35% van de vaders en 45,5% van de moeders bij voorkeur de cultuurtaal gebruiken. Men consulteert de dokter. De Franse jongeren gebruiken uitsluitend de cultuurtaal. Enkele ouders voelen hier nog de behoefte om Vlaams te spreken: 1,36% alleen Vlaams, 3,26% Vlaams naast Frans. In de Belgische Westhoek beweert 34,5% van de jongens en 43,2% van de meisjes hier de cultuurtaal te prefereren. De meerderheid spreekt in deze situatie dus nog dialect, evenals een nog grotere meerderheid van hun ouders. In het kerkelijk leven en de omgang met kerkelijke bedienaars is er nogal wat variatie in het taalgebruik. Het feit dat de clerus lang getracht heeft om het Vlaams dialect als een dam tegen de laïcisering op te werpen (3), schijnt hier nog door te werken. Al zijn namelijk de percentages van het gebruik van het Vlaams hier ook klein, ze zijn duidelijk hoger dan in een vergelijkbaar formele situatie als het post- of bankwezen. Gemiddeld 6% van de Franse respondenten hoort de priester op de preekstoel wel eens wat Vlaams spreken. In de biecht worden de jongeren nooit, de ouders voor 2% ook in het Vlaams aangesproken. Op straat en thuis echter wordt gemiddeld 1,4% van de jongeren, 10% van de vaders en 4,7% van de moeders ook in het Vlaams aangesproken, beweren ze. In de Belgische Westhoek meent 7,5% van de respondenten ook dialect op de kansel te horen. De jongeren worden er in de biechtstoel zeer zelden, de ouders voor gemiddeld 18% in het Vlaams aangesproken. Maar op straat en thuis praat de priester hoofdzakelijk dialect. Op het postkantoor en bij de bank spreken de Frans-Vlaamse jongeren, op één na, altijd Frans. Slechts zeer weinigen van de ouders (tussen 2 en 4%) kunnen hier ook Vlaams gebruiken, en dat blijkbaar makkelijker bij de post dan bij de bank. In de winkel en op de markt spreken de jongeren, weer op één à twee uitzonderingen na, alleen Frans. De ouders kunnen in deze situatie nog wel Vlaams gebruiken. De vaders spreken voor 11,5% ook Vlaams in de dorpswinkel en voor 7,5% op de markt, de moeders respectievelijk slechts voor 8% en 3%. In de Belgische Westhoek daarentegen wordt in die situatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door jong en oud voor gemiddeld 85% dialect gesproken. Als de meest informele situatie tenslotte, is aan de jongeren het kermisbezoek en aan de ouders het cafébezoek gesuggereerd. Terwijl we bij de jongeren hierbij informeerden naar het taalgebruik met vrienden, is bij de ouders gedifferentieerd volgens de leeftijd van de gesprekspartners (jonger, zelfde leeftijd, ouder). Alleen bij de meisjes van Leisele Frans wordt in die situatie ook wel eens Vlaams gesproken. De Franse jongeren spreken dus ook hier nagenoeg uitsluitend Frans, terwijl bij hun Belgische buren op de kermis het dialect overweegt; slechts 5,6% spreekt dan Nederlands, 9% Nederlands naast dialect en de overigen uitsluitend dialect. In Frans-Vlaanderen kan men in het café blijkbaar nog het meeste Vlaams horen. Met ouderen, zo zegt 47,66% van de vaders en 21% van de moeders wordt daar Vlaams of Frans en Vlaams gesproken. Met leeftijdgenoten is dat al behoorlijk minder: respectievelijk 32,7% en 6,61%. Met jongeren echter zal nog maar een 2% van de ouders ook Vlaams spreken. Dit taalgedrag is zeer symptomatisch: het toont aan dat het Vlaams alleen nog een ruimere plaats heeft in het gezelschapsleven. In het gewone openbare leven en in het gezin is het Vlaams zeer marginaal geworden. Ten tweede blijkt hier nog duidelijker dan in veel andere domeinen, dat de verfransing zich bij de vrouwen het sterkst heeft doorgezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taalgedrag volgens leeftijd en scholingsgraadAls we inderdaad de antwoorden van de ouders op een achttal vragen samenvatten in één verfransingscoëfficiënt en die relateren aan verschillende leeftijdscategorieën (A = van 30 tot 40, B = van 40 tot 50, C = 50 en ouder) dan blijkt dat voor de mannen de verfransing zich het sterkst manifesteert tussen de categorie A en B, terwijl die verfransingsgraad voor de vrouwen nagenoeg constant is
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daaruit kunnen we concluderen dat de verfransing bij de vrouwen reeds van direct na de Eerste Wereldoorlog vrij constant is doorgegaan, terwijl de verfransing bij de mannen zich het sterkst heeft voorgedaan bij de groep geboren tussen 1933 en 1942. Men is zich daar ook terdege van bewust volgens een zegsman van Bourry (1933, p. 77): ‘Nos parents causaient flamant. Moi je causais français mais je comprends tout flamand. Mes frères ainés, mes frères et soeurs quoi, eux ont été élevés en flamand. Je crois que cela s'arrête vers les années 30’. Complementair met de sekse en de leeftijd verloopt de verfransingscurve volgens de scholingsgraad. Opnieuw relateren we die aan het taalgebruik in een zestal situaties. Wegens het relatief klein aantal respondenten is alleen het grove onderscheid gemaakt tussen lager onderwijs en meer dan lager onderwijs. Dat levert voor de vaders een duidelijk verschil op met een gemiddelde afwijking per situatie van 17,3% meer Frans bij de meer geschoolden. Die afwijking is bij de vrouwen echter slechts 2,26%. Dat betekent weer dat ook de vrouwen met een lage scholingsgraad, die evenwel numeriek iets sterker zijn dan de mannen, even weinig Vlaams spreken als de meer geschoolden. Dat bewijst opnieuw dat de vrouwen veel meer verfranst zijn dan de mannen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Culturele taalconsumptie: lectuur, theater, mediaOm een beeld te hebben van de culturele consumptie in de een of andere taal is gevraagd naar de lectuur van krant en weekblad in het Frans, Nederlands en Vlaams. Rekening houdend met het feit dat het aanbod van lectuur in het Vlaamse dialect zeer gering is, is nog eens expliciet gevraagd: Komt u er wel eens toe iets in Vlaams dialect te lezen? en zo ja, betreft het een hoekje in krant of weekblad, een volksalmanak of een speciaal (regionalistisch) tijdschrift. De jongeren in Frankrijk lezen, zoals te verwachten is, alleen Franse kranten. Maar ze lezen er dan wel veel meer dan hun Belgische leeftijdgenoten. Slechts 5,1% van de Franse jongens en 8,9% van de Franse meisjes uit Hondschote beweren nooit een krant te lezen, terwijl respectievelijk 29,7% en 38,6% van de Belgische leerlingen zich daarvan verstoken houden! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weekbladen worden door de Franse jongeren iets minder gelezen dan kranten, terwijl de Belgische jongeren blijkbaar iets vlugger naar een weekblad dan naar een krant grijpen. Maar de Belgische jongeren kennen veel minder de taalbarrière dan de Franse: slechts twee Franse meisjes uit Hondschote en één uit Leisele Frans zeggen ook wel eens een nederlandstalige periodiek te lezen, terwijl 3,7% van de Belgische jongens en 6,8% van de meisjes ook Franse kranten leest en gemiddeld 7% van de Belgische jongeren ook naar een Franstalig weekblad grijpt. Die taalbarrière is bij de Belgische ouders duidelijk nog minder aanwezig, want zo'n 12% van hen leest ook Franse kranten en periodieken, tegenover slechts één Franse moeder Nederlandse! De lectuur van het Vlaams dialect blijft aan weerszijden van de grens zeer beperkt. Toch beweren 7,7% van de jongens en niet minder dan 22% van de meisjes in Frans-Vlaanderen ooit wel iets in het Vlaams te lezen, hoofdzakelijk een Vlaams hoekje in krant of weekblad. Ook 19% van de Franse vaders en 13,5% van de Franse moeders doen dat. In de Belgische Westhoek beweert 31,7% van alle respondenten dialect te lezen, de jongeren bij voorkeur in een volksalmanak, de ouders vooral in een hoekje in krant of weekblad. Is in Frans-Vlaanderen de impact van het dialect in geschriften zeer gering, dat geschreven Vlaams schijnt toch meer bekendheid te hebben dan het Nederlands of zou hier terminologische verwarring in het spel zijn? Naar het theaterbezoek in de Westhoek is geïnformeerd met de volgende vragen: Gaat u ooit naar nederlandstalig of Franstalig toneel? Zo ja, hoe dikwijls per jaar? Verder: Hoe dikwijls ging u naar het jaarlijkse toneel in de Westvlaamse volkstaal. Theaterbezoek is niet populair in de Westhoek. Ongeveer de helft van de jongeren gaat nooit naar het toneel: 45% van de jongens en 51,3% van de meisjes in Frankrijk en respectievelijk 44,5% en 43,1% in België. Aan de Franse kant gaan 55% van de jongens en 47,5% van de meisjes 1 à 5 maal per jaar. In België gaat zo'n 52% der jongeren 1 à 5 maal en een kleine 10% meer dan 5 maal per jaar. Niet meer jongeren gaan in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
België naar Franstalig toneel, dan Franse jongeren naar nederlandstalig. Telkens zo'n 5% zegt die taalbarrière te kunnen nemen. Het theaterbezoek vertoont bij de ouders wel een ander patroon in Frankrijk dan in België. Tot 82% van de Franse volwassenen gaat nooit naar een theatervoorstelling, tegenover slechts 53% van de Belgische. Dit kan wijzen op een zekere culturele vervreemding, waarbij de Franse ouders zich minder dan hun Belgische leeftijdgenoten of hun eigen kinderen aan het heersende taalpatroon hebben kunnen aanpassen. De frequentie van het bezoek aan het dialecttheater is bij de Franse jongeren uiteraard klein, maar toch niet onbestaande: 5,6% van de jongens en tot 20% van de meisjes ging van 1 tot 5 keer. Hun ouders gaan natuurlijk nog wat vaker: gemiddeld 20% van hen heeft het Westvlaamse Volkstoneel uit Westouter leren kennen. (Daarnaast staat een 5% die zegt ook nederlandstalig toneel bijgewoond te hebben). Als theaterbezoek voor de Franse ouders dan al een zeldzame gebeurtenis is, dan blijkt het Vlaamse ‘stiksche’ van Flor Barbry nog relatief populair te zijn. In de Belgische Westhoek heeft dialecttheater geen tekort aan respons: gemiddeld 25% van de jongeren en 32% van de ouders vond er ooit zijn gading. Wil men onderzoeken welke taal via de media in de huiskamer komt, dan moet men er rekening mee houden dat alleen voor de radio de technische mogelijkheden vergelijkbaar zijn. Immers in de meeste gemeenten van Veurne-Ambacht beschikt men over kabeltelevisie, terwijl aan de Franse kant het kabelnet nog zeer beperkt is. Ongeveer 10% van de Franse jongeren en 7,7% van de Franse ouders luistert geregeld naar de BRT-radio; vooral de muziekprogramma's van BRT-2 schijnen daar verantwoordelijk voor te zijn. Overigens stemmen de Franse respondenten veel exclusiever af op franstalige zenders dan hun Belgische buren op nederlandstalige, want 23% van die leerlingen en 20% van hun ouders stemmen wel vaak op franstalige zenders af. Een onderzoek alleen in Frans-Vlaanderen gehouden, wijst uit dat de vrije regionalistische zender Radio Uilenspiegel, waar naast Frans ook Vlaams dialect wordt gesproken, door gemiddeld 4,8% van alle respondenten wordt beluisterd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar de Belgische TV-kijkers uiteraard zowat alle mogelijke zenders aankruisen, blijkt dat slechts 8% van de Franse kijkers ook wel eens naar de BRT-televisie kijkt. Zowel inzake televisiekijken als bij lectuur blijken de Veurne-Ambachtse grensbewoners dus veel opener te staan voor wat Frankrijk te bieden heeft dan vice versa. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Attitude tegenover het Vlaams in FrankrijkIn het Vlaamse dialect van de Franse Westhoek betekent ‘Vlaming’ zoveel als Vlaamssprekende. ‘De joengens zijn nu al Waals!’ kan men de ouderen horen zeggen, wat betekent: de kinderen zijn nu allemaal Franssprekend. Ook het begrip ‘Vlaanderen’ valt bij de ouderen in de regel samen met Vlaamssprekend gebied in Frankrijk. Zou nu met het verloren gaan van het Vlaamse dialect ook het etnisch of nationaal besef Vlaming/Flamand te zijn moeten wijken? Daarom stelden we de vraag: Croyez-vous l'on puisse se sentir flamand sans parler la langue flamande? Een kleine meerderheid van alle respondenten antwoordt daarop ‘nee’, de ouders iets frequenter dan hun kinderen. Dat betekent dat de gelijkstelling van Vlaming zijn met Vlaams spreken voor de helft van de Frans-Vlamingen nog vanzelfsprekend is. Belangrijker zijn de vragen die direct betrekking hebben op het Vlaamse dialect en het onderwijs. Op de vraag of het dialect beschouwd kan worden als een goede zaak die het verdient aan de kinderen doorgegeven te worden, antwoordt - zoals reeds gezegd - 80% van de jongeren positief, terwijl 82% van hun ouders daar net omgekeerd over denkt! Meer dan de helft van de jongeren (51,4% van de jongens en 61,4% van de meisjes) vindt dat de Vlaamsonkundigen ook Vlaams zouden moeten leren. 70% van de ouders deelt die mening. Dat lijkt wel in tegenspraak tot hun antwoord op de voorgaande vraag. Die contradictie is o.i. als volgt te verklaren: de ouders vinden het Vlaams niet geschikt voor een opvoedingssituatie. Door het niet of onvoldoende beheersen van het Frans zouden hun kinderen niet behoorlijk functioneren in een overwegend Franstalige gemeenschap, wel zouden zij graag de sociaal-communicatieve rol van het Vlaams groter zien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mening dat het dialect ook een taalkundig deficiënt systeem zou zijn, verloopt parallel met de beheersing ervan. Toch meent nog 56% van de leerlingen dat het Vlaams geschikt kan zijn om alles uit te drukken wat men wil; hun ouders denken daar met 62% nog iets positiever over. De jongeren denken er met 65% gunstiger over dan hun ouders (met 52,5%) of het Vlaams dialect een taal is die geschreven kan worden. 59% van de jongeren zou dan ook een vaste, beregelde spelling voor het Vlaams nuttig achten. Bij hun ouders leeft nog sterker de behoefte om de oude moedertaal te kunnen schrijven, want 68% van hen spreekt zich uit voor een beregelde Vlaamse spelling. Zo kunnen we aansluitend het cruciale probleem aansnijden: welk soort taalonderwijs kan het best aan de behoeften van de tweetalige gemeenschap in Frans-Vlaanderen tegemoet komen? Hoe denkt men daar ter plaatse over? 66% van de jongeren en 71% van de ouders vindt het in het algemeen nuttig om Nederlands te leren met het oog op contact met de Belgische buren. Maar hoe zien ze dat concreet? Daarom is hen gevraagd of zij op school Nederlands (‘langue officielle de la Flandre Belge et des Pays-Bas, apparentée au flamand régional’) ofwel Vlaams dialect (‘le flamand régional’) willen leren en wel als eerste vreemde taal, als tweede vreemde taal ofwel als keuzevak. De antwoorden op deze vragen kunnen we als volgt samenvatten: men is
Hieruit blijkt dat er in Frans-Vlaanderen hoe dan ook een veel grotere belangstelling bestaat voor het onderwijs van Vlaams of Nederlands dan nu aangeboden wordt. Gemiddeld 13% toch is voorstander van Vlaams of Nederlands als eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreemde taal en niet minder dan 70% wil Vlaams of Nederlands in het onderwijspakket geïntegreerd zien als tweede vreemde taal of als vrije optie. Meer dan 80% dus vindt dat onderwijs ergens noodzakelijk. Gezien echter de niet geringe mogelijke tegenstand en de grote voorkeur voor de vrije keuze lijkt het aangewezen om te proberen het optionele onderwijs optimaal uit te bouwen. Ondertussen heb ik voorlopig Vlaams en Nederlands over één kam geschoren, hoewel de respondenten een lichte voorkeur aan het Vlaams dialect geven en hoewel in de praktijk het standaardnederlands in het pakket van het vreemdetalenonderwijs zit en het onderwijs van het Vlaams sedert drie jaar onafhankelijk daarvan wordt uitgebouwd. Deze organisatorische splitsing is niet alleen het resultaat van een historisch vervreemdingsproces, het lijkt voorlopig ook een bewuste politieke keuze te zijn. Door vele Vlaamssprekenden wordt het Algemeen Nederlands inderdaad als een vreemde taal ervaren, vooral omdat ze in een ander land als cultuurtaal fungeert. Al kent men de verwantschap en al is er een zekere verstaanbaarheid, door de staatkundige geïsoleerdheid blijft de psychologische reflex van vreemdheid domineren: ‘Quand on entend quelque chose à la télé, on dit c'est du soidisant flamand, mais nous ne le comprenons pas’ (Bourry, 1983, p. 72). ‘Ah oui, ça revient un peu sur le flamand ça. L'autre jour il y avait des Néerlandais et bien ils sont venus sonner à la porte, j'ai compris un petit peu’ (Bourry, p. 71). Wanneer evenwel een Vlaamssprekende Fransman toevallig wat meer contact heeft met het Nederlands, gaat hij automatisch zijn Vlaams en het Nederlands als complementaire varianten van één taal ervaren: ‘Il faut dire, j'ai quand même une facilité et des possibilités car j'ai toujours été en contact avec des Belges et des Hollandais, à l'époque où je travaillais à l'usine, je voyageais en Belgique, en Hollande et j'avais des contacts avec eux, qui ont permis de perfectionner mon flamand’. (Bourry, p. 71) Daarom moet het onderwijs in al zijn vormen en toepassingen (bij voorkeur ook in de volwassenenvorming) het historisch vervreemdingsproces alsnog proberen te stoppen of om te bui- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. De antwoorden van de respondenten uit Hondschote en omgeving bewijzen mijns inziens dat het contra-intuïtief is om al te zeer de nadruk te leggen op het onderwijs van de cultuurtaal Nederlands.Ga naar voetnoot(5) Die cultuurtaal heeft een al te marginale plaats in de lokale gemeenschap. Anderzijds is het even verkeerd om te willen pretenderen dat het Frans-Vlaamse dialect een aparte Germaanse taal zou zijn, en te denken dat men door het opstellen van enkele voorlopige spellingregels, enkele rudimentaire spraakkunstregels en een vertalende woordenlijst het Vlaams de functie van een cultuurtaal zou kunnen bezorgen.Ga naar voetnoot(6) De geest waarin een realistische oplossing gezocht dient te worden, kon moeilijk beter geformuleerd zijn dan in de toelichting bij het genoemde wetsvoorstel ter bevordering van de regionale talen en culturen: ‘La promotion des langues et des cultures de France ne doit pas aboutir à enfermer celles-ci dans un repliement sur elles-mêmes et sur une valorisation exclusive de leur patrimoine. Il convient de replacer ces langues et ces cultures dans la totalité de la vie culturelle contemporaine, de favoriser les échanges entre elles et avec d'autres cultures en France et hors de France’. Wat de Franse overheid hierover in de toekomst ook moge decreteren, mij lijkt de tweetalige gemeenschap in het arrondissement Duinkerke voorlopig het best gebaat bij een soepele coördinatie en intense samenwerking van het onderwijs Nederlands en van het onderwijs in de ‘langue et culture flamande’.Ga naar voetnoot(7) Hoe dat het beste kan, vergt nog nader onderzoek en overleg met alle betrokkenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieCultuurtaal en dialect hebben aan weerszijden van de rijksgrens in de Westhoek een heel andere functie. Het Frans heeft aan de Franse kant in alle domeinen van het leven een zo dominante plaats ingenomen, dat niet alleen het gebruik, maar ook de kennis van het Vlaams dialect er zeer precair is geworden. Het Nederlands vervult in het sociale leven van de Belgische Westhoek echter in de meeste domeinen slechts een tweederangsfunctie. In het gezin, in het openbare leven en zelfs in relatief formele situaties kan de Westvlaming het makkelijk stellen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder cultuurtaal. Er is weinig of geen sociale druk tegen het dialect. De Westvlaming is veel minder gebonden aan zijn cultuurtaal dan de Frans-Vlaming. In het receptief taalgebruik (lectuur, media) is de Westvlaming daarentegen polyvalenter dan de Frans-Vlaming. In Frankrijk is niet alleen de beheersing van het Nederlands uiterst gering in vergelijking met een relatieve vertrouwdheid met het Frans aan de Belgische kant, ook de vreemdetalenkennis in het algemeen is er veel kleiner dan in België. Het opmerkelijkste verschil tussen de twee taalgemeenschappen ligt echter hierin, dat zich in België veel minder dan in Frankrijk ten aanzien van het taalgebruik een generatiekloof aftekent. Op die manier is er in België nauwelijks een evolutie in het gebruik van het Nederlands merkbaar. In Frankrijk echter is de wijziging in het taalgedrag over drie generaties zo ingrijpend, dat de sociale druk op de steeds kleiner wordende groep Vlaamssprekenden zo groot geworden is, dat men rekening moet houden met het verdwijnen van het Vlaams binnen afzienbare tijd. Dat neemt niet weg dat ondertussen bij een meerderheid van de bevolking de behoefte leeft, om de nog bestaande situatie van tweetaligheid door aangepast onderwijs sociaal en cultureel veel beter te valoriseren. Het hier beschreven onderzoek is nog beperkt en fragmentarisch. Vooral in Frans-Vlaanderen zou het verdienen over het hele tweetalige gebied uitgebreid te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Résumé:Il n'a pas encore été procédé à une enquête sociologique approfondie et globale en Flandre française. Ces dernières années, cependant, des enquêtes partielles ont été effectuées en vue de trois mémoires de licence, dont celle de F. Maeckelberghe est la plus importante. En 1983, ce dernier a réalisé une enquête écrite sur l'emploi des langues chez les élèves de quatre écoles secondaires du Westhoek de part et d'autre de la frontière internationale - à savoir les collèges Lamartine et Saint-Joseph à Hondschote, l'école profession- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nelle pour jeunes filles de Leisele et l'athénée de Furnes - ainsi que chez leurs parents. A l'aide d'une centaine de questions, il a recueilli des informations concernant la connaissance et l'utilisation du dialecte flamand ou de la langue standard en l'occurence, le français côté français, le néerlandais côté belge. Les données provenant de ces réponses ont été mises en rapport, de manière statistique, avec différents paramètres sociaux tels que le sexe, l'âge, le domicile, l'origine, la profession et le degré de scolarisation, puis avec différents domaines et situations sociaux. Le présent article s'attarde plus particulièrement sur la situation en Flandre française, la situation belge n'intervenant qu'à titre d'illustration. En résumé, on peut affirmer que le dialecte flamand est pour ainsi dire presque totalement évincé, en tant que langue familiale, par le français, bien qu'il arrive encore que l'on utilise quelquefois le flamand dans environ 8% des familles des élèves interrogés. Par ailleurs, la moitié des parents avaient été élevés dans des familles déjà francophones unilingues. On pourrait résumer comme suit la connaissance du flamand et du français: à une seule exception près, le français domine complètement l'emploi actif des langues chez les jeunes, de sorte que seulement un quart d'entre eux possèdent quelque connaissance du flamand. Un peu plus de la moitié des pères et un bon tiers des mères ont encore une large connaissance active du flamand, la connaissance passive étant encore relativement importante. Dans les familles, on parle presque exclusivement le français à la maison, plus que dans certaines situations au-dehors. Les parents trouvent apparemment indiqué, dans une situation éducationnelle caractéristique, de procéder à un transfert culturel selon les normes du schéma socio-culturel prédominant. Ainsi, 82% des parents estiment que cela ne vaut plus la peine de transmettre le dialecte flamand à la génération suivante, tandis que nombre de jeunes pensent exactement l'inverse. Le flamand est aussi devenu très marginal dans la plupart des situations de la vie publique et culturelle, y compris ecclésiastique. C'est uniquement dans des circonstances intimes et absolument dépourvues de tout aspect formel qu'on lui laisse encore quelque chance. L'endroit où on peut l'entendre le plus, c'est probablement...au café du coin. Quand on met l'emploi des langues en rapport avec le sexe, l'âge et le degré de scolarisation, on peut notamment en déduire qu'au niveau des femmes, une francisation très active a commencé dès le lendemain de la première guerre mondiale, et elle n'a cessé de se poursuivre, tandis que la francisation active des hommes ne semble avoir commencé que dans les années trente. Pour ce qui concerne la consommation linguistique par les canaux de la lecture, du théâtre, de la radio et de la télévision, le français est évidemment omniprésent en Flandre française. Il est à noter que les jeunes ainsi que leurs parents du Westhoek belge sont nettement plus ouverts à ce que peut offrir le domaine linguistique français que vice versa. Dans sa forme écrite, le dialecte flamand en France ne trouve que très péniblement le chemin du public. La troupe de théatre en dialecte du Westvlaams Volkstoneel (Théâtre populaire ouest-flamand) peut se féliciter d'être relativement connue au niveau des | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
parents (20%), mais le taux d'écoute de Radio Uilenspiegel, qui diffuse aussi des émissions en dialecte flamand, demeure assez peu élevé (4%). La position des flamands de France à l'égard d'un quelconque enseignement du flamand ou du néerlandais est, de toute façon, assez curieuse. L'intérêt pour un enseignement de ce genre dépasse en tout cas largement l'offre: 13% en moyenne se disent partisans du flamand ou du néerlandais comme première langue, et pas moins de 70% veulent le flamand ou le néerlandais comme deuxième langue étrangère ou comme matière à option. Toutefois, compte tenu d'un groupe non négligeable d'adversaires résolus (21%) et de la préférence pour le libre choix, il semble indiqué de mettre sur pied de manière optimale l'enseignement optionnel. De plus, dans l'état actuel des choses, il semble souhaitable que l'enseignement du néerlandais (dans l'ensemble des cours de langues étrangères) et du flamand (dans le cadre de la ‘promotion des langues et des cultures de France’) puissent collaborer le plus intensément et le plus souplement possible plutôt que de se faire concurrence. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusionLa fonction sociale du dialecte et de la langue standard s'avère tres différente de part et d'autre de la frontière nationale. Le français occupe une place beaucoup plus dominante, en tant que langue culturelle, en France que le néerlandais en Belgique. Le dialecte flamand en France est menacé jusque dans son existence même, alors qu'au Westhoek belge, il n'est même pas soumis à une concurrence sérieuse de la part du néerlandais. En France, on constate qu'un revirement total au niveau de l'emploi des langues s'est opéré en trois générations à peine, tandis que du côté belge, il ne se manifeste pas encore d'évolution profonde à cet égard. Il est exact que le dialecte flamand est menacé en Flandre française, mais une majorité de la population ressent la nécessité de mieux valoriser socialement et culturellement par le biais d'un enseignement adapté, un certain bilinguisme toujours existant.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos) |
|