| |
| |
| |
Het eerste anatomisch cabinet,
Van gevlamt Indiaans Hout cierlyk gemaakt, waar in dese volgende Zaken gevonden werden.
VOor eerst staater aan de linker zyde van de grond een Pedestal van Notebomen Hout gemaakt, waar op een artificiele Rots geplaatst is, toebereyt uyt steenen, die in 's menschen lichaam zyn gegroeyt, hebbende tot haar fondament een natuurlyke Steenrots, die met soo veel kleene en groote steenen, uyt 's menschen lichaam gekomen, beleyt is, dat alles, waar men ziet, een t'samenstel van steenen is, dewelke in 's menschen lichaam zyn gegroeyt.
Alle dese Steenen, uyt verscheyde partyen van 's menschen lichaam gekomen zynde, differeren veel van den anderen in couleur, figure, groote en substantie.
Onder alle dese Steenen, zyn die met de letteren A.A.A. getekent, de kleenste, door de waterwegen gelost, deselve dienen alhier tot het bedekken van de natuurlyke Steenrots, voornamelyk op die plaatsen, daar de groote Steenen, de natuurlyke Steenrots niet en konden dekken.
B. Een Steen, van gedaante de knop van een Wandelstok gelykende, en is deselve van ons na de dood uyt de water-blaas gesneden.
C. Een steen van een Steensnyder uyt de Water-blaas gesneden, van gedaante een Moerbesie gelykende.
D.D. Steenen, dewelke uyt een oude Vrouw van tachentigh jaren zyn gesneden, welke verwonderinghs waardige Historie beschreven staat, in myne Anatomische en Chirurgicale Observatien in 't Jaar 1691. in 't licht gegeven. Ziet aldaar de eerste Observatie. De Patient hadde ontrent 20 jaren een uytsinkinge van hare geheele Lyfmoeder gehad, en te gelyk mede een uytsinkinge van haare Waterblaas, soo datmen de geheele Lyfmoeder, met de t'samengevoeghde blaas in de hand konde nemen, en deselve wat drukkende scheen het ons toe, ja wy en twyfelde niet, of de uytgesackte deelen waren met steenen gevult, 't welk de uytkomste ook leerde. Want een
| |
| |
openinge gemaakt zynde, zoo hebben wy in aller yl 42 steenen daar uyt gekregen, welkers seltsaame gedaante in de hoeken de ses Steenrots te zien is. Op wat ongehoorde wyze de lydersse haastig tot genesinge is gekomen, kan men nazien in de geallegeerde Observatie.
E. Een Steen uyt de Waterblaas gesneden.
F. - Op dezelve wyze uytgehaalt.
G. Een swarte Steen, na de dood, uyt het bekken van de nier gesneden, van gedaante een klaauw Gember verbeeldende.
H. - Vyt deselve plaats gesneden; Deze is omvangen van een glinsterende swartigheyt, 't welk men meermalen bevint in de Steenen, die in die plaatzen gevonden worden.
I. Een andere Steen, door 't hoesten opgegeven, en dat uyt de keel, na dat de lyder een zeer geruymen tyt geklaagt had, over het ongemakkelyk inswelgen van spys en drank.
K.K. Twee steentjens door het hoesten uyt de Long voortgekomen.
L.L. Twee groote Steenen, verbeeldende 2 Rotsjens, deze zyn na de dood uyt een der borsten van een stokoude Vrouw gesneden.
M. Een swarte Steen, omvangen van een zeer dikke, graauwe, en harde schorsse, dezelve is door een Steensnyder uyt de Waterblaas gesneden.
N. Kalkachtige Steentjens, uyt de kneukels van een podagreuse oude Vrouw gesneden. Deze aan een hairtjen hangende, werden gehouden in de rechterhand van een geraamte van een onvoldrage Kindje van ontrent vier maanden dragts, staande het zelve benevens de gezeyde Steenrots. Het zelve geraamte heeft in zyn linkerhand een neusdoekjen, gemaakt van een zeer dun vliesken, waar door duyzende van fyne slagaderkens loopen, 't zelve quansuys na de oogen brengende, als wilde het de miserien der menschen al schreyende uytdrukken; en de oograden opwaarts na den Hemel gestrekt zynde, is desselfs devys:
De Mensche van een Vrouw geboren, en eenen kleenen tyd leevende, is vol van gebreeken.
O. Een zeer groote Steen, van gedaante een Steenrotsje gelykende, deze is in de dootkiste van een verrot mensche gevonden, en dat tusschen deszelfs beenen.
P. - Vyt de Waterblaas gesneden.
Q. - Een grooter.
R. - Een groote, van gedaante een klaauw Gember gelykende; deze sit noch in een der Waterpesen begin, of bekken.
| |
| |
S. Een groote Steen door een Operateur uyt de Waterblaas gesneden, wiens schorsse graauw is.
T. Een zeer rouwe swarte Steen, op dezelve wyze bekomen.
V. Verscheyde swarte Steentjens, na de dood uyt de Nieren gesneden.
W. Een Steen, die in een der Waterpeesen is blyven sitten, waar door die Waterpeese is komen te verstoppen, en het Meysken, out ontrent 4 jaren, is komen te overlyden. Wat al smerten dit Dogterken, door dit ongeval uytgestaan heeft, zulks kan ik niet, als met beweginge des gemoets, nadenken.
X.X.X. Steenen, na de dood, uyt de Gal-blaas gesneden.
Alle de resterende zyn of door de waterwegen gelost, of na de dood, uyt de Water-blaas, of Nieren gehaalt.
Tusschen en rontom deze gezeyde Steenen, werden gevonden takken van slagaderen, representeerende takken van bladerloose boomen, dewelke door konst opgevult zyn, met een zeer roode en waschagtige stoffe, waar door de Steenen niet alleen, maar ook zelfs de geheele Steenrots een onderlinge vastigheyt bekomen. Ook zoo geven deze takken een aangenaam gesichte aan den beschouwer: en zyn dezelve genomen uyt verscheyde deelen des lichaams, zoo van menschen, als beesten.
Ontrent deze Steenrots staan 3 Geraamtens van onvoldrage kinderkens van ontrent 4 maanden dragts, van het eerste is hier boven gesproken, waar tegen over het tweede geplaatst is, hebbende in deszelfs rechterhand een seyssen, waar mede het schynt te willen treffen, met dit devys:
De dood en spaart ook zelfs de weerlooze Jeugt niet.
Het derde Geraamte ontrent van dezelve ouderdom is boven op de Rots geplaatst, hebbende in deszelfs rechterhand een Snoertje van kleene en fijne Peereltjens, waar na het met de voorste vinger van de linkerhand schynt te willen wyzen, en het hooft opwaarts gewent zynde, als wilde het na den Hemel zien, heeft tot devys:
Waarom zoude ik die dingen willen beminnen, die in de Werelt zyn?
Tegen over deze gezeyde Steenrots vint men een Noteboome Pedestal met Longpypen bezet, zoo van Menschen, als van Kalveren; en op dit Pedestal werd nog in 't midden een tweede Pedestal gevonden, mede van 't zelve hout gemaakt, verzien van twee kleene geraamtens, van Kinderkens, mede ontrent van 4 maanden dragts; hier van zoo is 't, dat het eene, door deszelfs verbeelde gesten Democritum verbeeldende, 's menschen doen
| |
| |
schynt te belachen. Het andere heeft een neusdoekjen in zyn rechterhand, 't welk aan 't rechter oograt gebragt zynde, den schreijende Heraclitum verbeeld.
Het devys van het eerste is,
Nadien men in dit leven zoo veele wederwaardigheden moet uytstaan: zoo is 't, dat ik daar van vry gemaakt zynde, stemmeloos, triumpheer.
Van het tweede,
Wy van dit zoete leven berooft, en van de borsten afgerukt, zyn van de nare dood weggenomen, en in 't duystere graf gelegt.
Aanmerkt ten eersten, dar dit neusdoekje gemaakt is van een zeer dun vliesken, doorwrocht van een ontelbaar getal van zeer rode slagaderkens, dewelke slangs-wys loopende, een waarachtig borduursel zeer aardig komen te verbeelden, waar van den Propheet David spreekt in den 139. Psalm.
Ten 2. Dat de beentjens van de Bekkeneeltjens in die tyd straalwys uytgroeyen, gelyk 't water, dat 's winters komt te bevriezen, kan men hier bequaamlyk zien.
Op de voorste zyde van 't gezeyde grootste Pedestal werd gevonden: De Longepyp van een Kalf, met een roodwassige stoffe opgevult, en omgekeert, verbeeldende alzoo een getakte en bladerlooze boom, en is deze getekent L.A.
Aanmerkt dat ik deze takken zoo gedroogt hebbe, datze byna haare natuurlyke gestalte gehouden hebben, en wyken zommige voorwaarts, andere achterwaarts.
B. Een stuk van de Long van een Kalf, opgeblazen, gedroogt, en in moten gesneden, op dat men deszelfs vooze en blaaswyze substantie bequaam zoude mogen zien.
C. Een stukje van de Long van een Mensch, op dezelve wyze toebereyt, op dat niet alleen deszelfs blaaswyze substantie, maar ook eenige steentjens konde gezien worden, die in de Long gegroeyt zyn.
D. Een omgekeerde Longepyp van een kleen Kint, waar aan noch vast zitten des Longs-ader en Slag-ader.
E. Een omgekeert Longepypje van een kleen Kintje van ontrent 4 maanden dragts.
F. Een stuk van een Longe-pyp, met een witte waschagtige stoffe vervult, waar langs eenige takjens van de Arteria bronchialis loopen, dewelke met een rootwaschagtige stoffe vervult zyn, en is dit uyt een Kalf genomen.
| |
| |
G. Een Long-pyp van een Kalf, op de oude manier, ontrent 34 jaren geleden, van my opgeset en bewaart.
No. III. Tusschen deze 2 Steenrotsen werd een zeer wit geraamte gezien, van een Dochterken van 3 of vier jaren, 't zelve op een Noteboome Pedestal zittende, is op een nieuwe en byzondere wyze toebereyt, niet alleen daar in bestaande, dat het meest overal met zyne natuurlyke banden vereenigt is, maar ook zoo zyn deze banden verzien met hare slagaderkens, dewelke met een rootwassige stoffe opgevult zynde, de leden haar alsints bloetroot vertonen. Wanneer men deze banden met vergrootglazen beschouwt, zoo komen ons niet alleen de capillare takjens der slag-aderen in 't gezichte, maar ook zelfs die gene, dewelke zeer veel fynder zyn.
Ontrent dit Geraamte staan verders deze volgende zaken te considereren.
Ten eerste. Het bovenste deel van de Herssenpanne is met zyn natuurlyke pannevlies bekleet, waar door zoo veel slag-aderkens loopen, door konste zoodanig mede gevult, dat het pannevlies root van couleur is.
Ten 2. Van deszelfs linkerhand na de borst gewent zynde, hangt af een Milts slagader, op dezelve wyze opgevult, en is deze uyt een Kalf genomen.
3. | De rechterhand vat een zyde draat, waar van afhangt het herte van een Jonge, zoo hard gemaakt, dat het een steenig herte schyne te zyn, en zyn deszelfs ooren mede opgevult met dezelve stoffe. |
4. | Aan het gezegde herte is de groote Slag-ader vast, zoo als die uyt de linker holte van 't herte voortkomt; ook ontbreekt 'er niet aan deszelfs diameter, gestalte noch loop. |
5. | Hoe uyt het bovenste van de groote Slag-ader 3 takken voortkomen, dewelke opwaarts loopen, namelyk twee Slaap slagaders, als mede de linker ondersleutelbeenige slag-ader, kan men hier bequaamlyk zien. Ook is 't hier sonneklaar te bemerken, dat de rechte ondersleutelbeenige Slag-ader uyt de rechter slaap Slag-ader haar begin neemt. |
6. | Ook is hier te zien, dat beyde de wervel-beenige Slag-aders A.A. als mede de inwendige Mamtakken B.B. haar oorspronk nemen uyt de ondersleutel-beenige Slag-aders, C.C. |
7. | Hier kan men ook beschouwen, dat uyt de vliesige sak, of grond van de longs-ader 4 takken voortkomen, 't welk van my voorheen afgebeelt is, in myn Antwoord op de tiende briefs-wyse Voorstellinge. |
8. | 'T en is ook niet duyster alhier aan te merken, hoe dat de Longs Slag-ader, aan de grond van 't Herte, in een rechter en linker deel verdeelt zynde, verders ook gesubdivideert word. |
9. | Ook hoe de kroonwyse Bloetvaten over de oppervlakte van 't Hert komen te loopen, en alsmen Vergroot-glasen wil gebruyken, soo kanmen de allerfynste takjens in 't gesichte krygen. |
| |
| |
Dit herte hangt aan een zyde draad, gelyk ik hier boven gesegt heb, met een opschrift.
's Menschen Leven hangt aan een Zyde draad.
No. IV. Aan de rechter zyde van dit Geraamte staat een Vles, waar in onthouden wordt 't Hooft eenes kints, leggende in een Balsamique vochtigheyt; 't welk met een levendige couleur soo net bereyt en bewaart is (sonder eenigh blanketsel) dat het meer gelykt na 't hooft van een slapend, als gestorven kind, hoewel het al eenige Jaaren alsoo is bewaart geworden.
Hier ontrent staat verders te considereren.
Ten eerste. Het bovenste gedeelte van de Herssenpanne, ende de Herssenen selfs weg genomen zynde, soo ist, dat haar de tien paar Zenuwen, die de Herssenpan van onderen en van vooren doorbooren, veel klaarder en distincter laten zien, als wel in 't hooft van een vers gestorve mensche, de lydende, en alsoo genoemde bykomende Zenuwen niet uytgesondert zynde.
2. | Ook kanmen hier seer klaar zien, voornamentlyk in de linker zyde, dat de saghte tak van de gehoorzenuwe, van de harde tak onderscheyden is. |
3. | De zydelyke groeven van 't harde of dikke Harssen-vlies van my geopent zynde, soo komt ons nu hier de vierde groef in 't gesighte. |
4. | De Treghter, vast zittende aan het Fluym-kliertje, ziet men door de veelvuldigheyd van de Slag-aderkens, die met een root waschagtige stoffe vervult zyn, de gantsche Treghter bloetroot te maken. |
5. | Het fluymkliertje in de paardenzadel zittende, is in fyn midde, daar het aan de treghter vast is, eenigsints verheven. |
6. | Aan de zyden van dit Fluymkliertje, als mede aan de zyden van de gesight-zenuwen, kan men de afgesneden stronken van den Slaap-slagaderen bequaamlyk zien. |
7. | Het aangesigte, nog ook de lippen zyn geensints gerimpelt, en levendig van couleur. |
No. V. Aan de linker zyde van 't geseyde Geraamte wert gevonden een tweede Glas, met deselve vochtigheyt ten deele vervult, waar in onthouden word, 't hooft eens kinds, op deselve wyse toebereyt.
Hier ontrent staat te noteeren.
Ten eersten. Binnen in de gront van 't Hooft, aan de rechter zyde, werd een overtollige Zenuw gevonden, benevens het dwalende paar.
2. | Hier kanmen ook klaarlyk zien, dat de uyteynden van de Reukzenuwen het Seef-been doorbooren. |
3. | In dit Hooft bespeurtmen elf of 12 paar Zenuwen; dewelke de Herssen-panne komen te doorbooren. |
| |
| |
4. | Het dwalend paar doorboord hier wederzyts, op twee verscheyde plaatsen de Herssen-pan, en dat seer digt by den anderen. |
5. | Ook kanmen hier zien, dit de bykomende Zenuw, soo wel in de rechter als linker zyde, met verscheyde wortelen, of beginselen, uyt verscheyde plaatsen is voortkomende. |
6 | Hoe peesachtig het harde Harssenvlies is, kanmen in dit Hooft bemerken. |
No. VI. Achter ider deser twee geseyden Hoofden werden gevonden de dunne, en gedroogde darmen van een Kind, tusschen de 3 en 4 Jaren; het darmscheyl daar noch vast zittende, kanmen bequaamlyk zien, de natuurlyke omwindingen van 't gedarmte: hier toe heb ik deselve met een root waschagtige stoffe opgevult, op dat sy haare rondigheyt weder soude krygen, waar mede sy begaaft zyn, wanneerse in 't leven met spys, drank, of wint vervult zyn. Aan dit gedarmte zitten ook noch vast een gedeelte van den Colyk darm, als mede den blinden Darm, nevens desselfs wormwyse Aanhangsel, ten eynde men hare gestel in die ouderdom zoude kunnen zien.
Alles wat nu volgt, is geplaatst op de Planken van 't geseyde Cabinet.
| |
D'eerste plank.
No. I. Het dunne gedarmte van een jongh gebore Kintje, opgevult en gedroogt, waar aan noch vast zitten een gedeelte van den Colykdarm, als mede den blinden darm, en deszelfs wormwyse aanhangsel, al mede tot het selve eynde toebereyt; op datmen het gestel van den blinden darm, die hier seer na by de natuurlyke gestaltenisse komt, zoude konnen zien, verscheelende seer veel in desen ouderdom van de voorverhaalde; want in jong geboore kinderkens, wort den diameter van den blinden darm kleender en kleender, en dat zonder merkelyke uytsettinge, en verandert alsoo in het wormwyze uytsteeksel: maar in die gene, dewelke ouder zyn geworden, ziet men dat den blinden darm aan eene zyde ruymer en ruymer word, en uyt deze uytzettinge komt het wormwyze uytsteekzel voort: soo dat in die Jaren den diameter van den blinden darm, niet successivelyk en vermindert.
In dit gedarmte is de natuurlyke ruymte geconserveert; ook zyn de darmen sonder rimpelen uytgeset.
No. II. Een Glas, onthoudende in sich een voght, en daar in een gedeelte van de Milts Slagader, en dat uyt een Kalf. Dese is met een roode waschagtige stoffe vervult, in plaats van bloed; desselfs uyteynden
| |
| |
verbeelden afgesleete penceeltjens, gelyk ik zulks ook afgebeelt heb in de Milts Slag-ader van een Mensch, en dat in myne Antwoord op de vierde voorgestelde Brief aan d'Heer Doctor Campdomerc, ziet aldaar Tab. 4. Fig. 4.
No. III. Een kints Armtje, in de zelve vochtigheyt bewaart, en zoo curieus toebereyt, dat het de levendige gesteltheyt niet en behoeft te wyken, zynde blank van couleur, met eenige natuurlyke rodigheyt vermengt. Het hantje onthout in zich een polypeuse stoffe, door konst uyt het bloed van een Varken toebereyt, namentlyk, het bloed uyt een vers gekeelt Varken wiert met een hand, zoo lang gints en weder bewogen, tot dat het koud geworden zynde, de gezeyde polypeuse substantie in groote quantiteyt zich opdeede, en daar nevens ook eenige klompjens vet of smeer, die haar in 't bewegen of roeren uyt 't bloet opdeden, en haar vast vereenigden aan de gezeyde stoffe, gelyk zulks in de Figuur van deze tweede Tafel aangewezen word met de letter E. Deze gezeyde klompjes vet zyn zeer wit, ook hardachtig, ront en van verscheyde groote, en wierden in 't roeren ook omvangen van een vlies-gelykend deksel, 't welk nog te zien is: want door dit deksel vereenigde zy haar aan de polypeuse stoffe, gelykze daar nog aan vast gehegt zyn. Ondertusschen staat te letten, dat de hand, waar mede het bloed geroert wierd, suyver, en met geen vreemde vette stoffe besoetelt was, gelyk ook niet het bloed zelfs.
Hier uyt moet men besluyten, dat het bloed week vet in zich heeft, 't welk in de cellekens overgegaan zynde, aldaar komt te stollen.
En staat ook te considereren ontrent dit Glas, waar in het gezeyde Armtje is geplaatst; als ook mede ontrent alle de volgende glasen, dat deselve digt toegemaakt zyn met bekleetsels, van verscheyde partyen afgehaalt zynde, als van darmen, herssenen, &c. en dat in plaats van blasen. Ook zyn zommige Glasen gedekt met het vel van een Mensche. En komen ons alle deze deksels zeer root en cierlyk voor, nadien derzelver bloetvaatjens ontelbaar zynde, met een root-waschagtige stoffe opgevult zyn: Zulks is niet alleen aangenaam te zien, maar brengt ook nuttigheyt aan, voor een die de cours dezer Slag-aders naauwkeurig nazien wil.
No. IV. Een half Hooftje van een jong geboore Kintje, na de lengte in twee deelen verdeelt, waar in gezien kunnen werden
Ten eersten. De ware inwendige gesteltheyt des Tongs, zoo wel van deszelfs achterste deel, of grond, als van het voorste en uyterste, en dat zoo, als men die van ter zyde ziet.
2. | De openinge of het mondeke des Canaals, die van 't verhemelte na het oor gaat, kan men hier bequaamlyk zien, en werd deze openinge be- |
| |
| |
| kleet met een vlies, wiens fibertjens of draykens in haren loop zeer aardig verbeelden de vloet van 't water in een naauw riviertjen of geute, in wiens midden eenig beletsel gelegt zynde, 't water gedwongen word zydelyk af te stroomen. |
3. | Dat het bekleetsel van het tusschen-scheytsel van de Neus, met zeer veel, ja een ontelbaar getal van slag-aderkens verzien is, blykt uyt dit stuksken, 't welk na de verdeelinge noch is gebleven. |
4. | De sponcieuse beenderen van de Neus, zyn van een deksel bekleet, waar door ook duyzende van kleene Slag-aderkens passeeren. |
5. | Een van de Sny-tanden van de onderste Kaak, na de lengte geklooft zynde, bevint men uyt drie verscheyde zelfstandigheden te bestaan; waar van de buytenste witachtig is, de middelste graauw, en de derde weder wat lichter graauw van couleur. |
6. | Dat de Hanekam, in die tyt, geheel en al kraakbeenig is, als mede het tusschen-scheytsel van de Neus, blykt hier klaar; ook datze onderling met vermenginge van substantie vereenigt zyn. |
7. | Als het zeer helder weer is, zoo kan men door de vliezen die de sponcieuse beenderen bekleeden, veele kleene ronde lighaamtjens zien, dewelke klierkens genaamt worden. |
8. | Ook de overblyfzelen van het seyssen-wyze uytsteekzel, daar het zich vast maakt aan de Hanekam, en aan de inwendige tafel van 't voorhoosts been. |
9. | De alzoo genoemde Klieren van 't Verhemelte komen ons ook wel in 't gezigte, al schoon men geen vergroot-glasen en gebruykt. |
10. | Men kan de sweetgaten van 't vel hier ook zeer klaar zien. |
No. V. De rechter Nier van een jonge, in dezelve vochtigheyt gelegt: Deze is zoodanig gebalsemt, en geconserveert, dat de zelve in couleur, en andere natuurlyke hoedanigheden voor een levendige Nier, (of een, die uyt een fris en schielyk gestorven mensche genomen is,) niet en behoeft te wyken.
Aanmerkt ten eersten, dat op dezes Niets opperste zyde gelegen is de By-nier: Deszelfs onderste is te zamen gevoegt met een gedeelte van den Colyk-darm, als mede met den blinden darm, en worm-wyze uytsteek: En zyn alle deze geconserveert zonder rimpelen.
Ten 2. Dat het opperste van de ware Nier met de By-nier door een byzondere t'zamenvoeginge te zamen zyn gehegt, en dat door Vliefen: Waar toe de By-nier van onderen uytgeholt is, om alzoo het bovenste deel van de ware Nier te ontfangen, gelyk men ziet te geschieden in die soorte van Articulatie, die men Arthrodia noemt.
No. VI. Het Been van een kleen kindje, levendig van couleur zynde,
| |
| |
hangt in een vlesje met heldere vochtigheyt; het vel en vet voor een gedeelte van onderen weg gesneden zynde, vertoonen haar
Eerstelyk, Eenige Spieren, in haar natuurlyke plaatzen, welkers vliezig bekleetsel in 't geheel niet is weg genomen, ten eynde men deszelfs bloedvaatjens zoude kunnen zien.
Ten 2. Kan men hier zien de Pesen der Spieren, dewelke onder des voets buygers en afleyders gerekent werden, en dat alles noch in haare natuurlyke plaatse. Deze gezeyde Peefen, onder de buytenste Enkel passeerende, en hare natuurlyke, en levendige couleur behouden hebbende, zyn ook van veele zigtbare Slag-aderkens verzien.
3. | Deze gezeyde Peesen zyn in een zenuwachtige koker beslooten, ter plaatse daar zy door des buytenste Enkels groeve komen te loopen, om niet zoo licht uyt hare plaatse te kunnen wyken. |
4. | Op dat de bloedvaatjens onder de nagels loopende, met vergrootglazen bequaam konde gezien werden, zoo zyn van my de nagels weggenomen. |
No. VII. De Maag van een jong-geboore kindje, geopent, en 't binnenste buytewaarts gekeert, op dat
Ten eersten, het fluweele vlies van de Maag, door de veelheyt van opgevulde bloedvaatjens, bloedroot geworden zynde, gezien konde werden: Als mede waar des spys-leyders, of slok-darms eynde in de Maag is, 't welk hier zeer klaar in 't gezigte komt, door de verscheydentheyt van haare couleuren.
2. | De Poortier, of uytgang des Maags, waar aan een stukjen van den twaalf-vingerigen darm vast zit, kan men in deze omgekeerde maag ook zien. |
3. | Het Net, als mede een gedeelte van de Colyk darm is hier ook aan vast. Dit Net is zoo cierlyk toebereyt, geconserveert, ook met veel fyne Stag-aderkens doorweven, dat het de fynste licht-roode zyde stoffe representeert, en zyn deze Slag-aderkens, gelyk hier blykt, uytstekend veel in getale. |
No. VIII. Een stuk van den nugteren Darm uyt een Mensche, 't welk in een vochtigheyt hangende, zyne natuurlyke couleur behouden heeft, en in 't zelve kan men deze volgende zaken zien.
1. | De alzoo genoemde oog-luykende Klapvliesen (liever latwyze oneffentheden) van den nuchteren Darm, onder dewelke een is, die na de lengte van 't gedarmte loopt, contrarie alle de andere, 't geen zeer zelden gevonden word. |
2. | De Solitaire of eenzame Klieren van dien Darm (van my niet alleen Solitaire, maar ook Bastaart-klieren geheten zynde) in groote met het
|
| |
| |
| hoofd van een groote speld overeenkomende, puylen hier ter plaatse uyt. |
3. | De Pool, of ruygheyt van 't binnenste, of fluweele Vlies dezes Darms, is hier zeer curieus te zien. |
No. IX. Het Herte van een jong kindje, in dezelve vochtigheyt hangende, en zoodanig geconserveert, dat 'er niet het minste onnatuurlyk rimpeltje in te zien is; en hangt zelve als in zyne natuurlyke situatie. Aanmerkt
Ten eerste. Dat beyde de ooren van 't herte niets van haare natuurlyke groote verlooren, en hare natuurlyke gestalte behouden hebben, en dat de linker Oor een Hanekam gelykt.
2. | Dat de nederdalende stronk van de Hol-ader aan haar begin afgesneden zynde, een tamelyke groote holte nalaat: De opgaande stronk daaren-tegen, met een root waschagtige stoffe opgevult zynde, werd aan de zyde van 't rechter Oor gevonden. |
3. | Ook kan men de stronken van de Longs Slag-ader, en die van de groote Slag-ader, te gelyk zeer klaar zien, en dat in hare natuurlyke plaatzen. |
No. X. De Slag-aderen, die door het dunne Herssen-vlies verspreyt zyn, of liever, die door toedoen van 't dunne Herssen-vlies in ordere by een gehouden werden, ten eynde dezelve niet van een zoude komen te wyken, en onder een verwerren. Aanmerkt ondertusschen, dat op verscheyde plaatzen te zien is, dat deze fynste Slag-aderkens de schorssige substantie van de Herssene komen voort te brengen, gelyk ik breeder vertoont heb in de figuuren van het 12. Antwoord, op de XII. voorgestelde Brief van d'Heer Doctor Etmuller.
No. XI. De Nier van een jong kind, na de lengte in twee gespouwen, op dat het inwendige gezien konde werden; in dat gedeelte, 't welk 't naaste is aan de grond van 't Glas, kan men deze volgende zaken zien.
1. | Het ware Gestel des Niers, bestaande, myns dunkens, voornamelyk uyt twee verscheyde zelfstandigheden, namelyk uyt bloedvaten, en pisvaatjens, doorvlochten met weynige Zenuwkens, en Water-aderen. |
2. | Hoewel dat haar kleene Klierkens schynen op te doen, in deze doorgesnede Nieren; zoo meen ik echter, dat men door de wonderlyke constructie der bloedvaten bedrogen word; gelyk ik zulks in de Lyste van 't tweede of derde Cabinet, van meeninge ben uyt te drukken door verscheyde Figuuren, die na het leven zullen gesneden werden. |
3. | Deze Slag-aderen zyn konstig opgevult, als mede voor een gedeelte de gemeene Aderen; ik zegge voor een gedeelte, nadienze niet alle vervult zyn geworden; en hier door komt het, dat ons deze substantie twee-couleurig voorkomt, als root, en graauw: maar alle de bloed-vaatjens opgevult zynde, zoo komt ons deze substantie een-couleurig voor, gelyk wy
|
| |
| |
| namaals in andere, van my toebereyde en geconserveerde Nieren, zullen aanwyzen, en ook in Figuuren laten afbeelden. |
4. | Dat de Tepeltjens der Nieren niet anders zyn, als een t'zamenstel van fyne Pis-vaatjens, door d'Heer Bellinus uytgevonden, kan men hier genoegzaam zien; edog niet zoo klaar, als wel in de volgende. |
5. | Ook dat de gezeyde Tepeltjens eenige mondekens, ofte openingjens hebben, gelyk de tepels der Vrouwen borsten, is hier evident te zien, schoon men geen vergrootglasen tot hulpe neemt, en deze openingtjens responderen op de takken van het bekken der Nieren. |
6. | Als mede dat het binnenste en eyge Vlies van de Nieren, 't geen hier afhangt, taay en sterk is, na proportie van 't geen het komt te bekleden, zulks zal niemant tegenspreken, die het onderzogt heeft. |
7. | Hier blykt het ook, dat de Nieren in die tyd, zeer ongelyk zyn van oppervlakte, even of dezelve van veele deelen te zamen gestelt waren. |
8. | Al wie wat naauw toeziet, kan hier licht in zyn gezigte krygen het Bekken van de Nier, als mede deszelfs takwyze Pypen, nadien de Nier in twee gespouwen is. |
9. | Als mede een gedeelte van de Pisleyder, uyt het Bekken voortkomende. |
No. XII. Het dunne Gedarmte van een jong geboore kind, opgevuld met een wasschige stoffe, waar aan noch vastgehegt zyn den blinden Darm, als mede een stuk van den Colyk-darm.
Aanmerkt ten eersten. Nadien dezelve noch aan het darm-scheyl vast zitten, zoo hebbenze hare natuurlyke situatie, en omwindingen behouden.
2. | Deze Slag-aderen, door het gedarmte loopende, zyn op de bovengemelde wyze vervult. |
| |
De tweede plank.
No. I. De Gal-blaas van een Mensch, waar aan noch een stukje van de Lever vast zit, en zoo in een vogt hangt.
Aanmerkt ten eersten. Deze Gal-blaas is met een wasschige stoffe gevult, op dat deszelfs capaciteyt en figuure, bequamelyk zouden kunnen gezien worden.
2. | Ook zyn deszelfs Slag-aderen met dezelve stoffe vervult. |
3. | Hier blykt het klaar, dat de Slag-aders van de Gal-blaas niet alleen gedestineert zyn ten dienste van de Gal-blaas, om haar van slag-aderlyk bloed te verzorgen, want dezelve loopen verders af tot de substantie van de Lever; dit heeft de Ontleders misleyd, want zy zagen deze takjens,
|
| |
| |
| langs de grond van de Gal-blaas lopende, aan, voor byzondere wortelen van de Gal-blaas, waar door zy waanden de Gal tot de Gal-blaas te komen. Ziet verders over deze materie in myn Antwoord, op de 5. briefswyze voortelling, alwaar breder over deze materie werd geschreven. |
No. II. De Tong van een mensch, leggende in een heldere vochtigheyt, om de kleenigheden beter te mogen zien.
Aanmerkt ten 1. Deze ons levendig voorkomende, is van boven verzien van ontallyke Tepeltjens, dewelke verscheyden zyn van gedaante, en groote.
2. | Hier van zynder sommige plat, met een openingetje in 't midden, rontom 't welke een rond groefje loopt; andere daar-en-tegen zyn kegelswys; andere schynen een rond hoofdje te hebben, gelyk zommige Champinjons. |
3. | Door deze Tepeltjens kan men de opgevulde bloedvaatjens zien, hoewel niet zonder toedoen van vergroot-glasen. |
4. | Het Strotten-hoofd met deszelfs klapje vertoont zich hier zeer levendig, en staat het Strotten-hoofd open, gelyk het gemeenlyk doet, buyten de tyd van 't swelgen. |
5. | Onder het klapje of dekseltje van 't Strotten-hoofd, komt ons hier ook voor den ingang, of begin des keels. |
6. | Door het klapje ziet men zeer veele kleene ronde kliertjens loopen: |
7. | Als mede langs beyde de zyden van de Tong de Slaap-slagaderen. |
8. | De Strot-klieren ziet men geplaatst te zyn aan 't achterste en opperste van de Lucht-pyp. |
No. III. Een kinds Tong, met een gedeelte van de linker zyde van de Kinne en Lip.
Aanmerkt ten 1. De Tong, door toedoen van een doorntje opgelicht zynde, kan men van onderen zien een gedeelte van de ondertongige Zenuwe en Slag-ader; deze Zenuw loopt langs de zyden van 't onderste des Tongs, en niet onder het toomtje, zoo dat zy geabuseert zyn, dewelke voorgeven, dat deze Zenuwen onder het toomtje, of tongriemtje gevonden werden.
2. | Aan de linker zyde van deze Tong ziet men de slag-aderkens in zoo groot een menigte loopen, datze zeer aardig een bladerloos bosschasitje komen te verbeelden. |
3. | Dat de onderste kaaks-klieren wederzyts van een quyl-vat verzien zyn, is wel bekent; dat ook deze quyl-vaten aan de zyden van 't tongriemtje, haar quyl in de mont uytstorten, daar van kan niemand onkundig zyn, die maar de eerste beginselen in de ontleet-konst geleyt heeft: maar te toonen door hoe veel openingen ieder dezer quyt-vaten, 't quyl
|
| |
| |
| in de mont uytstorten, zulks en is yder mans doen niet. En daarom en heeft men ook nooyt gezien, dat de Anatomisten in hare publyke vertoningen zulks hebben aangewezen: zoo nu iemand begerig is zulks in dit voorwerp te zien, en dat op een helderen dag, zoo zal hy klaarlyk kunnen bemerken, dat de linker canaal of quyl-vat op drie verscheyde plaatsen 't speeksel in de mont brengt; waar toe aan de linker zyde van 't toomtje drie opene mondekens gezien worden; ik hebbe in andere meermaals ondervonden ieder canaal wederzyds 2 en 3 openingen te hebben. In zommige kan ik niet meer als eene openinge vinden; of de reste dan in, of na het sterven, zoo digt gesloten zyn geworden, dat men ze niet konde zien, is my onbekent. |
4. | Dat 't vel van een mensche driederhande sweet-gaatjens heeft, heb ik in myne publyke demonstratien meermalen getoont: in dit voorwerp kan men 'er tweederhande klaar zien, maar de derde soorte en komt ons niet helder genoeg te voorschyn. |
5. | De tepeltjes van de tong en kan men in dit kleene voorwerp niet zoo wel, als in de voorgaande zien. |
No. IV. Een Vlesken met vogt, waar in te zien is, een omgekeert stuk van de Colyk-darm, een weynigsken voor die plaats afgesneden, daar ze de name van de Colyk-darm aflegt, ende de name van regten darm aanneemt; 't zelve is uyt een kint genomen, en hangt aan een paartshayrtje.
Aanmerkt ten eersten. In dit omgekeerde voorwerp, in 't welke het binnenste buytenwaarts is gekeert, kan men zonneklaar deszelfs openingtjens zien, dewelke zoo veele zyn, en ook zoo digt aan den anderen staan, dat men 'er geen punt van een zeer fyne naalde tussen zoude kunnen steken, zonder dezelve te raken, waar door 't zeer aardig een Zeef verbeeld Of men dezelve openingtjens Pori of Sweetgaatjens zal moeten noemen, of mondekens van canaaltjens, en of door haar wat uytgestort word in 't gedarmte, en of zy iets tot haar nemen, om elders te brengen, is met geen zekerheyt te zeggen.
2. | De alzoo genoemde darm-klierkens komen ons hier voor als kleene holletjens, en zyn dezelve hoog root, om dat de vaten van 't gedarmte, met een rootwassige stoffe opgevult zyn, en na myn meninge, zyn deze klierkens niet anders als bundel- of penceelswyze uyteynden van de bloetvaatjens van 't gedarmte. |
3. | In de grond van 't glas werd nog daarenboven gevonden een stuk van den nugteren darm, 't welk meteen inschieting beset is, dat is, by maniere van overstropinge is het eene deel van den darm in het andere volgende in geschoten. Dit doodelyk ongeval. is het ware miserere mei, dat is,
|
| |
| |
| ontfermt u mynder, geheeten, en werd daar ter plaatse den darm geheel verstopt; zoo dat die luyden alles uytbraken, wat men haar komt in te geven, met zeer sware pyne des buyks, en andere ongemakken meer. En is dit ingeschote stuk des darms van my gesneden uyt een jonge, out omtrent agt jaren. |
No. V. Een Vles met het agterbreyn, en het begin van 't rugmerg, 't welk het langagtig merg geheten is.
Aanmerkt ten eersten. Om het inwendige te zien, zyn de zyden wat weg gesneden.
2. | De alzoo genoemde billen en testiculen der herssene, zyn hier wat onder een geconfundeert geworden, wegens der zelve zagtigheyt, waar mede zy al aangedaan waren, eer ik het voorwerp in 't glas dede. |
3. | Van het pyn-kliertjen voor de billen gelegen, heb ik een kleen mootje afgesneden, om alzoo het inwendig gestel te zien, en is het zelve wat poreus, gelyk zulks blykt in dit voorwerp. |
4. | Het vliesje, 't welk het gezeyde klierken omvangt, is na proportie van 't kliertjen vry dik. |
5. | Dat dit kliertje geensints overeenkomt, met het wezen van het voorof agter-breyn; ook niet overeenkomstig is met de andere klieren onzes lighaams, ben ik door veel onderzoekens gewaar geworden. |
6. | Onder de gezeyde billen komt ons voor een gedeelte van 't spinnewebswyze vlies, en onder het zelve het dunne herssenvlies. |
7. | Dit glas wat omgezet, komt ons voor een gedeelte van de gezigtzenuwen, dewelke hier zeer poreus bevonden worden: als mede de reukzenuwen, langs dewelke slag-aderkens loopen. |
8. | Eyndeling kan men hier ook bespeuren eenige dikke takjens van de slaap slagaderen, dewelke onderling vereenigt zynde, langs de onderste zyde van 't dunne herssenvlies komen te loopen. |
N.o. VI. De Neus met de bovenste Lip van een Kint, in een heldere vogtigheyt aan een hayrtje hangende.
Aanmerkt ten eersten. Tweederley Sweetgaten doen haar hier op, maar de derde soorte kan men niet ter deegen zien, 't en zy dat men het object in water geweekt zynde, met de vingers komt te perssen. Dat 'er nu onder deze Sweetgaten eenige zyn, dewelke verordineert zyn, om eenige overtollige of onnutte vogten uyt te laten, geeft ons genoegzaam te kennen het sweeten: Ook eenige om iets inwaarts te laten gaan, 't welk genoegsaam blykt, door de Medicamenten, van buyten geappliceert zynde, als Spaansche vliegen, Quik-silver en diergelyke.
1. | In de grootste en wytste sweetgaten ziet men de vel-kliertjens naakt
|
| |
| |
| en bloot leggen, voornamelyk in die sweetgaatjens, dewelke hier wat wyt komen te gapen ontrent de Neus. |
3. | Eenige vel-kliertjens, in de groote sweetgaatjens van de Neus zittende, zyn qualyk gestelt, vergroot, en tegens de loop van de natuur, wit van couleur, welkers sweetgaatjens gezien kunnen werden verstopt te zyn.
De Luyden, met dit ongeval bezet zynde, duwen met de vingeren dikwils deze ontaarde kliertjens uyt haar vel, onder de name van puystjens in 't aangezigt: en werd in dezelve veeltyds gevonden een bryagtige stoffe, ook wel kleene wormtjens. |
4. | Hier kan men zeer klaar zien de bepalinge, waar het vel des aangezigts komt te scheyden van 't vliezige bekleetsel van de bovenste Lip: want daar men geen sweetgaatjens meer ziet, daar is 't, dat het vel ook afgescheyden word. |
5. | Het bekleetsel van 't onderste deel van de bovenste Lip hier weggenomen zynde, vertoont zig dat deel des Lips, als de pool van 't fluweel, zeer ruyg, waar van hier breeder staat gehandelt te worden, want zulks considerabel, en de moeyte weerdig is. |
No. VII. Een geëxcarneerd of ontvleest Levertje van een jong gebore Kintje, met deszelfs galblaasje, ik zeg geëxcarneerd Levertje, om dat onze voorgangeren alzoo gesprooken hebben, maar zulks heeft geen eygenschap; beter zoude men zeggen, de bloedvaten, die met haare uyteynden het voornaamste van de Lever uytmaken, zyn hier van haare sappige uyteynden gescheyden.
Aanmerkt ten eersten. 't Is wonderlyk om te zien, hoe groot een onderscheyt dat 'er is tusschen de uyteynden der bloetvaten, niet alleen ten opzigte van haren cours, maar ook wegens hare tajigheyt, en broosheyt. De bloet- en galvaten des Levers zyn aan hare uyteynden zoo taay en onderling vereenigt, dat zy geen curieuse scheydinge, 't welk, als boven vermelt is, excarnatie geheten is, toelaten; ten zy in een zeker gebrek, in dewelke de Levers een tegennatuurlyke zagtigheyt bekomen.
De uyteynden dezer vaten zyn bundelwys, of penceelswys van toestel, en werden deze bundelkens kliertjens geheten, maar t'onregt, alzoo buyten der vaatjens eynden, geen kliertjens aldaar gevonden werden.
Deze gezeyde bundelswyze uyteynden zyn ook geen klouentjenswyze geslingerde vaatjens, maar dezelve zyn penceelswyze bundelkens, waar van yder der zelve in geen byzonder vliesken beslooten werd, 't welk aan een klier, zoo men zeyt, eygen is; maar deze zyn, gelyk gezegt is, penceelswyze bundelkens, dewelke alle te gelyk van haar gemeen vlies omvangen worden. 't Is wel waar, dat de gezeyde bundelkens haar zoo aardig kliert- | |
| |
jens verbeelden te zyn, dat zulks my, en andere voorheen heeft bedrogen, en dat voornamelyk in de Lever van een Varken, 't zy men die rau of gekookt komt te beschouwen: Edogh, de zaak nauwkeurig ingezien zynde, zoo meen ik, dat men ze geensints daar voor houden moet; te meer, alzoo tot haar geen byzondere vaatjens loopen, om haar eenige bloedige stoffe toe te brengen, 't welk ook in een ware klier gezegt word vereyst te werden, maar zy zelfs der bloetvaatjens uyteynden zynde, en hebben zulks, tot het uytvoeren van haar werk, niet van noden. Zoo dat 't gebruyk des Levers, niet haar pretense kliertjens, maar haarer bloetvaatjens uyteynden toe te schryven is.
2. De slagaderen van de galblaas, (die men Arteriae cysticae, of slagaderen van de galblaas heet,) en verzien niet alleen de galblaas van een genoegzame quantiteyt slagaderlyk bloet, maar dezelve loopen verder tot in de Lever, welke verdere takjens over de gront van de galblaas loopende, te onregt worteltjens van de galblaas zyn geheeten geworden. Zulks kan men hier zonneklaar zien.
No. VIII. De Nier van een Jongen of Meysken in twee deelen gespouwen, om alzoo 't inwendig gestel te kunnen zien.
Aanmerkt ten eersten. De tepeltjes van de Nier kan men hier bescheydelyk zien met veele gaatjens doorboort te wezen, zynde die openingentjens, waar door de pisse zig komt uyt te storten in de Nierbuykskens, dewelke niet anders zyn, als holle scheuten of takjens van 't bekken der Nieren.
2. | Deze gezeyde tepelagtige verheventheden of tepeltjens zyn overal niet eenvoudig in de Nieren, maar op verscheyde plaatsen gekoppelt, gelyk zulks in dit, en andere voorwerpen blykt. |
3. | Deze Tepeltjens (zynde een t'zamenstel of byeenkomste van de uyteynden der pisvaatjens) hebben hare natuurlyge groote, forme, en couleur. |
4. | Ook zyn zommige dezer pisvaatjens in deze Nier vervult geworden van de roode wassige stoffe, waar mede des Niers slagader van my was vervult geworden, 't welk playsierig is om te zien, en waardig, zoo my dunkt, aangemerkt te werden. |
Ik hebbe ook verscheyde Nieren, welkers pisvaatjens al te zamen vervult zyn geworden, met het opvullen van hare Slagaders, waar van hier na breder zal gesproken werden, als ik het ware en wonderlyke gestel der Nieren zal laten afbeelden, en dat zoodanig, als ik nog van geen ander voor my heb zien doen.
No. IX. Een opgespouwe Nier van een kind, zoo curieus geconserveert, dat het zyne natuurlyke, en levendige couleur nog heeft. In dezelve kan men zoo wel als in de voorgaande, de Tepeltjens zien.
| |
| |
No. X. De elfde, en ook de laatste, of twaalfde Ribbe, met derzelver Spieren, en dat uyt een kindje: waar ontrent aan te merken staat, dat men daar ter plaatse nooyt een openinge maken moet, om etterige stoffe uyt de borst te ontlasten, nadien men hier klaar ziet, dat deze tusschenribbige Zenuwen, altoos geen cours houden, gelyk de andere, want dezelve loopen dikwils in 't midden van de tusschenribbige Spieren, gelyk hier te zien is.
No. XI. Een stuk van de Colyk-darm, wiens binnenste en ruyge vlies zeer rood zynde, ten deele van de andere gescheyden, nederwaarts afhangt, onthoudende in zig de bastaart-kliertjens van 't gedarmte.
Aanmerkt ten 1. Dat deze kliertjens in hare natuurlyke situatie zynde, 't naaste haar vereenigt houden aan het zenuwachtige vlies, geven ons hier genoegzaam te kennen de putjes, die als voetstappen, in 't zenuwachtige vlies nagebleven zyn.
2. | Als mede zoo blykt het hier klaar, dat de stronkjes der Slagaderkens van 't gedarmte meest haar laten vinden in het zenuwachtige vlies. |
3. | Ook dat het tweede en vleesige Vlies van 't gedarmte, hier mede gescheyden en afhangende, met gantsch weynige bloedvaatjes verrykt is. |
4. | De rondloopende en beweging toebrengende fibren of draaykens van 't vleesig vlies, kan men hier ook bequaamlyk zien; als mede beyde de zyden van 't ruyge vlies, nadien het ten deele van 't zenuwachtige vlies gescheyden is. |
No. XII. Een stuk van de Lever van een waterzuchtig mensche.
Aanmerkt ten 1. In 't Jaar 1696, heb ik het doode lighaam van een waterzuchtig Man geopent, wiens Lever geheel en al uyt loutere blaaskens was bestaande, onthoudende in haar een heldere en taaye vogtigheyt: van deze Lever ziet men hier een stuk zoo cierlyk gebalsemt en geconserveert, in een heldere vogtigheyt, dat het schynt nu vers uyt het lighaam gesneden te zyn.
2. In deze Lever was niet het minste takjen van de Poort, of Hol-ader, noch ook van de Levers Slag-ader, veel min van de Galwegen te zien, hoewel den Lyder tot die tyd toe geleeft heeft.
Uyt deze Aanmerkinge meen ik klaar te blyken, dat niet alleen de Watervaten, maar ook de Bloed-vaten, en andere meer, kunnen ontaarden in water-blaaskens, of geley gelykende blaaskens, gelyk hier gezien kan werden. En 't geen noch meer te verwonderen is, de bundelwyze uyteynden dezer vaten, (die men te onrecht klieren noemt) zyn niet alleen verandert in de gezeyde blaaskens, maar ook zelfs de stronken.
No. XIII. Een groot gedeelte van het dunne Herssen-vlies, en dat uyt een eerstgeboore kindje.
| |
| |
Aanmerkt ten 1. Dit Vlies is zoo dun en teer, en zoo zeer met arterikens bezet en doorweven, dat men naauwlyks iets vliesigs zien kan: zoo dat men schier zoude zeggen, dit vliesken uyt loutere bloedvaatjes te bestaan. Hier uyt, meen ik, dat men zoude kunnen besluyten, dat deze Arterien, of Slag-aderen, niet alleen gedestincert zyn om dit vliesken te voeden, en te verwarmen, want daar toe had zoo dun een vliesken zoo zeer veel Slagaderen niet van noden; maar deze gezeyde vaten zyn gedestineert, zoo ik meen, om de schorssige substantie der herssene te formeeren; en zouden deze bloedvaten niet onder een verwerren, en uyt hare plaatsen verzet werden, door deze of geene oorzaken, zoo moesten zy iets vliesigs hebben, om haar in ordre te houden, en daar toe meen ik dit vlies te dienen, als mede om met de gezeyde bloedvaten, de omwindingen der herssenen van den anderen te scheyden.
Van de veelheyt en cours der gemeene Aderen zal ik hier niet spreken, om datze in dit gedeelte van 't dunne herssen-vlies niet zyn vervult geworden, en by gevolg niet wel zigtbaar zyn.
2. Nadien de uytwendige groeven der Herssene in een jong geboore kindje niet zeer diep gaan; zoo is 't ook, dat de aanhangselen van 't dunne herssen-vlies niet groot zyn, 't welk ons hier voordeelig is, om de veelheyt der Slag-aderkens, en ook haren cours te bequamer te kunnen zien. Ziet de fig. van dit voorwerp. Tab. 4. fig. 3.
No. XIV. De Tong van een Jongen, met het klepje van het Strottenhooft, begaaft met hare natuurlyke couleur, door dezelve Tong ziet men ontelbare Tepeltjens verspreyt, van verscheyde gedaante en groote. Ziet verders de uytlegginge over de 4. Tafel, fig. 6.
No. XV. Het Oog, met alle deszelfs Spieren, waar over heen bloedvaten en een zenuw loopen, en dat uyt een kleen kinder hooftjen.
Aanmerkt ten 1. Deze Zenuw, boven over het Oog loopende, en zyne natuurlyke plaats en couleur behouden hebbende, is meerendeels gedestineert om de geesten te brengen tot de voorhoofts Spier.
2. Als men het Glas omzet, zoo komen ons de Slag-aderen voor, dewelke wederzyds door het bekkeneels vlies loopen, even boven het oogerat, en dat slangswys; ook ziet men aldaar de takken van de gezeyde Zenuw, die haar door de voorhoofts Spier verspreyden.
No. XVI. De Tepel van de borst van een Walvis, hangende in een vlesje met heldere vogt.
Aanmerkt ten 1. Dat het oppervelleken, als mede het netwyze lighaam (van d'Heer Malpighius uytgevonden) van deze Tepel afgescheyden zyn, ten eynde dat de ontallyke tepeltjens, in 't vel zittende, te bequamer gesien
| |
| |
konde werden, voor zoo veel zy buyten het vel uytsteken; zynde langwerpig rond van figuure.
2. | Deze Vel-tepeltjens zyn van de Plaatsnyder wat grooter gemaakt, als zy in 't leven zyn. |
3. | De Tepel van de borst is aan haar uyterste uytgeholt, ziet de 4. Plaat, Figuur 1. |
No. XVII. De Tepel van de borst van een Walvis, het opper-velleken, als mede het netwyze lighaam niet afgedaan zynde, waar door de Tepel egaal van oppervlakte is, ende des vels tepeltjens gezien kunnen werden, zonder de minste uytpuylinge. Ziet de 4. Plaat, Figuur 7.
Aan de zyde van de Tepel des borsts, vertoone ik een kleen stukjen van 't netwyze lighaam van de Tepel van de borst afgescheyden, op dat men deszelfs gaatjens, en ook zyn dikte te gelyk beter zoude kunnen bemerken; ziet Figuur 8. Letter a.
| |
De derde plank.
No. I. Een Vlesje, en daar in een stuk van de Tepel van de borst van een Walvis, zoodanig toebereyt, dat men de Melk-canaal zien kan.
Aanmerkt ten 1. Deze Melk-canaal is in de Walvissen eenvoudig.
2. | Het is aanmerkensweerdig, dat dezelve canaal geveurt is. |
3. | Ook dat de randen der veuren of sleuven wonderlyk zyn gekrult en gefronselt, waar door den uytgang van de Melk, buyten zuygens tydt, bequaam verhindert kan werden. Ziet de 4. Plaat, Figuur 5. |
In 't zelve vlesje is noch een tweede Melk-canaal van de Tepel van een Walvis, zoodanig toebereyt, en uytgespannen, dat men de gezeyde veuren daar in beter zien kan, edog zyn de kanten der veuren niet zoo zeer gefronselt: Of dit nu is gekomen, om dat de Melk-canaal wat meer uytgespannen is, en of het een andere oorzake heeft, zulks is my onbekent. Ziet de 4. Plaat, Figuur 2.
No. II. Een vlesje met een stukje van de Tepel van de Borst van een Walvis.
Aanmerkt ten 1. Het opper-velleken en netwyze lighaam zyn hier weg genomen.
2. Des vels Tepeltjens heb ik in 't water als ontbonden en los van een gemaakt, waar door dezelve 't hayr van 't vel eenes Honds zeer aardig verbeelden. Ziet hier over de uytlegginge van de 9. Figuur van de 4. Plaat.
No. III. De Tepel, en [areola] omloopende kring van een Vrouws Borst.
| |
| |
Aanmerkt ten 1. Het opper-velleken, als mede het net-wyze lighaam, zyn maar ten deele van het vel afgescheyden, waar door ook de kleenste helft zich bruynachtig vertoont; maar daar het vel zich witter opdoet, aldaar zyn de gezeyde deksels weg-genomen, waar door men ook op de ontbloote plaatze des vels tepeltjens zien kan, dewelke anders onzigtbaar zyn. Ziet de 4 fig. Tab. 4.
2. | Hier kan men ook zien, dat de Tepel van de Borst eenes vrouws met veele gaatjens doorboort is, geheel anders is 't gelegen met die van de Borst van een Walvis; en zyn dese gaatjens niet anders, als mondekens van de Melk-canaaltjens, waar door de melk sich komt te ontlasten. |
3. | Het soude seer qualyk te doen zyn voor een Ontleder, des vels tepeltjens aan de Tepel van de Borst te vertoonen, ten zy men deselve van 't opper-huydeken en netwyse deksel ontbloot zynde, in een heldere vogtigheyt komt te hangen, gelyk ik hier doe. |
No. IV. Een stuk van 't vel van de [planta pedis] bal van de voet, met een byna natuurlyke roode couleur begaaft.
Aanmerkt ten 1. Het opper-velletje, als mede het net-wyse lighaam, door d'Heer Malpighius uytgevonden, hangen te samen ten deele van 't ware vel af.
2. | Het buytenste en eerste deksel, zynde het opper-velletje, vertoont sich hier in dit Voorwerp witachtig van couleur; en het tweede, of netwyse, in tegendeel geel, en dat alles seer klaar. |
3. | Ook kan men hier, by helder weer, door toedoen van vergrootglasen, op ontallyke plaatzen, bequaamlyk zien, het voornaamste en gevoelykste deel van de tepeltjens des vels; nadien deselve eenigermaten in dit voorwerp buyten het vel uytsteken. |
No. V. Een stuk van de Longepyp, na de langte open gemaakt, en dat van een Jonge, of van een Meysken.
Aanmerkt ten eersten. Het inwendige, of zenuwagtige Vlies, 't welk de inwendige oppervlakte bekleet, is vervult van (alsoo genaamde) kliertjens, dewelke kleene holletjes komen te verbeelden.
2. Van agteren vint men aan dit voorwerp een [glandula conglobata] eenvoudige klier hangen, waar ter plaatse men in ons lighaam veele soodanige, en van verscheyde groote ordinaris vint.
No. VI. Een glas, onthoudende in zich een stuk van 't binnenste en ruyge Vlies van den Endeldarm van een Mensch, 't welk hy na veele onlydelyke smerten geleden te hebben, met eenige bloedige stoffe is quyt geworden.
No. VII. Een stuk van de streng van de Navelstreng.
| |
| |
Aanmerkt ten eersten. Dat de streng seer voos is, blykt uyt dit stuk, en wert dese vosigheyt toegeschreven de name van sappige of sapvoerende vaten, ook soo wort 'er gemeenlyk, door het perssen, een slymerige en heldere vogtigheyt uytgeperst.
Ten 2. Soo zietmen hier ook klaar de drie bloetvaten, daar de streng doorgesneden is; hier van zyn de twee naauste de slagaderen, ende de wytste de ader.
No. VIII. Een groot stuk van 't net van een jong gebore Kintje, 't welk in een vogtigheyt hangende, seer net te voorschyn brengt alle des selfs slagaderkens, zynde bloetroot van couleur: en dat een welgestelt net, gantsch geen gaatjens heeft, blykt hier klaar: soo dat, als men ons in 't net gaatjens komt te vertoonen, soo moet men sulks de ruwe handelinge van den Ontleder, of voorgaande ongemakken van den Patient, toeschryven.
No. IX. Een stukje van 't onderste des ruggemergs, waar in klaar te zien zyn.
Ten eersten, Dat des selfs schorsige deel uyt loutere bloetvaatjens is bestaande.
2. | Dat de schorssige substantie de binnenste plaats komt te besitten. |
3. | Het is meer als wel bekent, dat het binnenste Vlies van 't rugmerg slagaderkens heeft: maar hoe deselve loopen, zulks en heb ik nergens soo afgebeelt gesien, gelyk ons deselve hier voorkomen. |
4. | Men kan hier ook zien, dat zelfs de zenuwen seer veel slagaderen besitten, ook hoe deselve loopen. |
5. | Dat de Arterikens langs de eene zyde van 't buytenste en dikste Vlies slangwys loopen, en langs de contrarie zyde een bysondere loop hebben, kan men hier ook zien. |
No. X. Een stuk van een mensche Milt, hangende in een vogt, wiens slagader met een rootwassige stoffe vervult is.
Aanmerkt ten eersten. De uyteynden van de aderen zyn niet opgevult, en daarom is haar couleur graauagtig.
2. | Hier kan men ook zien, dat de uyteynden der slagaderen, eer datse haare vastigheyt komen te verlaten, en in een sappige en smeltbare substantie komen te veranderen, van figure over een komen, met afgesleten penceeltjens. |
3. | Als mede dat de geseyde smeltbare en sappige roode substantie, op verscheyde plaatsen aan de uyteynden gelaten zynde, eenigermaten voor kliertjens soude kunnen aangesien worden, maar de zake beter ingesien zynde, soo is de Milt t'eenemaal kliereloos. Ziet hier over verder na myn antwoort op de vierde voorgestelde Brief, waar in den beminden leser ook desselfs figure zien zal. |
| |
| |
No. XI. Een stuk van 't langwerpig merg uyt een Kind, waar in te zien zyn ten
1. | Die uytpuylentheden, dewelke olyfs-wyse lighamen geheeten worden, als mede ten |
2. | Die gene, dewelke pyramidwyse lighamen genoemt zyn. |
Ten 3. Die sleuve, in 't midden deser geseyde lighamen geplaatst zynde.
4. | Het ronde of ringwyse lighaam van D. Hr. Willis. |
5. | Een gedeelte der beenen of schenkels van 't langagtig merg, ten |
6. | Soo staat aan te merken, dat de figure na dit selfde voorwerp gesneden, te zien is, in myn antwoord, op de 14de voorgestelde Brief, Tab. 14. Fig. 4. |
No. XII. Een van de Hals wervelbeenderen van een kleen Kint, waar in nog een gedeelte van 't rugmerg is blyven zitten.
't Selve toont ons ten 1sten seer klaar aan, dat het schorssige gedeelte, uyt loutere bloetvaatjens is bestaande.
2. Ook zyn de twee op zy loopende wervel-slagaders hier voor een gedeelte te zien.
No. XIII. Een stuk van den bogtigen Darm, wiens natuurlyke gedaante en couleur, (als van een levendig mensche), seer wel bewaart zyn, en dat uyt een kleen kint.
Aanmerkt ten eersten. Door het Darmscheyl ziet men niet alleen de aderen en slag-aderen, maar ook zelfs de zenuwkens verspreyt te zyn, en dat seer veel in getale, na welkers quetsinge sware toevallen en onlydelyke pynen komen te volgen.
2. Des Darmscheyls slagaderen door het gedarmte haar verders verspreydende, en een stuk weegs over des selfs darms buytenste gesien zynde, schynen wel schielyk afgebrooken te werden en te verdwynen, edog deselve lopen binnewaarts, na het zenuwagtige vlies, aan wie sy hare voornaamste takken overgeven.
XIV. Een stuk van 't dunne herssenvlies van een jong Kintje, waar in klaar te zien is de 't samenkomste en 't vereenigen van de slaap-slagaderen, met die van de wervelslagaderen.
No. XV. De Tong van een Jonge, hangende in een Vles met heldere vogtigheyt, ten eynde verscheyde zaken klaarder voor ons gesigte komen zouden.
Aanmerkt ten eersten. Langs de bovenste vlakte des Tongs kan men de cours der slagaderen distinctelyk zien, nadien deselve met een wit-wassige stoffe vervult zyn.
2. De grootste deser uyt de keel voortkomende, loopen door het mid- | |
| |
den van de Tong, en haare takken meest na beyde de zyden des Tongs; geheel anders gaat dit toe ontrent het onderste des Tongs, alwaar twee slag-aderen na de lengte des Tongs loopen, een pink breete van den omtrek van de Tong, en geven deze twee slag-aderen zoo veele takjens uytwaarts na den ommetrek, dat zy een kleene bosschasie van bladerlooze boompjens verbeelden. Ziet de derde Plaat, en daar in de 4. Fig.
No. XVI. Zes stukken van ribbens, met hare tusschenribbige spieren, en dat uyt een kleen Kint.
Aanmerkt ten eersten. Het vervullen van hare slag-aderen met een rootwassige stoffe, is oorzake, dat ik die slag-aderen, (van my uytwendige tusschenribbige slag-aderen geheten) uytgevonden heb, waar van ik nooyt iets beschreven heb gevonden; ook heeft men ons die tot nog toe door geen figuuren afgebeelt.
2. | De spruyten of takken dezer slag-aderen, door het beene-vlies der ribbens loopende, hebben eenen cours, gansch verscheyde van die geene, dewelke van buyten door de tusschenribbige spieren loopen. Ziet de 3. Plaat, Fig. 3. |
3. | 't Is vermaaklyk om te zien, hoe perfect dat de takjens van de uytwendige tusschenribbige slag-aders, de cours van de bewegende draatjens der uytwendige tusschenribbige spiertjens komen te volgen. |
4. | De takjens van de gezeyde uytwendige tusschenribbige slag-aderen, ziet men op verscheyde plaatsen verdubbelt te zyn, tussen welke verdubbelinge eene ader komt te loopen, gelyk men altoos bespeurt in de Navelstreng van de Nageboorte, alwaar mede eene ader van twee slag-aderen vergezelschapt word. |
5. | Als men 't glas omzettende, de contrarie zyde beziet, zoo komen ons alleen die slag-adertjens in 't gezigte, dewelke verspreyt zyn door die oppervlakte van 't borst-vlies, dewelke 't naast aan de Longe is: Deze haar begin, nog ook haar eynde, zyn niet wel te zien, zoo datze confuus door 't gezeyde vlies schynen te loopen. |
No. XVII. Een rye, of riste tanden, uyt de eyer-stok, of balletje van een jonge Vrouw, na haar dood, gesneden, waar van ik hier een kleen verhaal doen zal. Omtrent 4 of 5 Jaren geleden, is ons voorgekomen een Vrouw, out omtrent 24 Jaren, van een phlegmaticq temperament, zynde van een sware ziekte bevangen, namentlyk gedurige koortse, en klaagde over pyn in den onderbuyk, en dat niet zonder benauwtheyt voor 't herte: Deze gestorven zynde, wierd ons gelegentheyt gegeven om haar lighaam te laten openen, in presentie van eenige ervare Heeren Doctoren en Chirurgyns.
Myn Zoon bezyde des Lyfmoeders linker zyde, (zoo ik wel onthou- | |
| |
den heb) eenige hardigheyt gewaar wordende, snyt die uyt, en vertoonde ons dezelve; wy bevonden het de Eyerstok te wezen; ik opende dezelve van eene zyde, en wy bevonden dat 'er een tant in zat, ja een kieze of baktant, het verdere opende ik niet, maar hielt de reste dezer tanden in haar vlies besloten, met meeninge, wanneer my gelegentheyt voorquam om publyk t'Anatomiseren, de reste ook te ontblooten. Deze gelegentheyt my voorgekomen zynde, verhaalde ik het voorval, en bragt de geheele riste met tanden te voorschyn; ook zo opende ik nog een kleen gedeelte van de gezeyde riste, en vertoonde alzoo ook een tweede tant, die een Honts tant gelyk is. Deze twee ontbloote tanden, als mede alle de reste ten deele ontbloot, ten deele nog in haar dikvlies besloten zynde, werden by my in een vogtigheyt bewaart, gelyk de Fig. 1. Tab. 3. komt aan te wyzen.
Aanmerkt ten eersten. In deze riste tanden, dat ik, tot meerder certificatie van dit wonderlyke voorval, de twee ontbloote tanden aan eene zyde nog vast heb laten zitten aan haar dikke vlies.
2. | Gelyk men in de kleene kinderkens nooyt komt te bespeuren, dat de tanden volkomen of volmaakt zyn, alzoo mede is 't, dat in deze ontblote tanden het uyterste van de wortel komt te ontbreken. |
3. | In kleene kinderkens zyn de tanden hol, deze in tegendeel zyn gantsch gesloten, en zonder eenige holligheyt. |
4. | Hoe veel tanden dat 'er nog in 't dikke vlies verders besloten zyn, kan ik niet zeggen, aangezien ik het verder nog niet geopent hebbe. |
No. XVIII. Een kleen gedeelte van de onderste kaak eenes jonggeboore Kints, van zyne vliezige deeltjens nog omvangen, waar in twee tanden gezien worden.
Aanmerkt ten eersten. Het geheele gestel dezer tanden, eer datze uyt hare kasjens komen te puylen, zyn in die tyt zagt van substantie, waar door men hier zeer veel slag-aderkens ziet passeren.
2. | Een dezer twee tanden, na de lengte opgesneden zynde, is van doorgesnede slag-aderkens-zeer wel voorzien. Ook zoo ziet men distinctelyk de slag-aderkens door het vliesken, dat de tweede Tant omvangt, 't welk nog voor 't grootste gedeelte ongequetst is gebleven. |
3. | Hoewel de Tanden in dien tyt geheel en al zagt zyn, zoo verschilt nogtans de buytenste zelfstandigheyt veel van de binnenste. De buytenste bestaat uyt twee zelfstandigheden, die verscheyden zyn van couleur, gelyk hier evident gezien kan werden, maar de binnenste in tegendeel is een couleurig en zagter. |
No. XIX. Een stuk van het dunne herssen-vlies, waar aan een gedeelte
| |
| |
van de schorssige zelfstandigheyt van de herssenen vast zit, en kan men zeer klaar zien, dat deze schorssige stoffe uyt loutere uyteynden van bloetvaatjens haar bestaan heeft.
Aanmerkt ten eersten. Ik zegge haar gestel geheel uyt loutere bloetvaatjens te bestaan: maar of deze alleen te houden zyn voor uyteynden der slag-aderkens, dan of dezelve ook vergezelschapt gaan met aderkens, en heb ik tot nog toe niet konnen uytvinden, hoewel 't waarschynlyk is.
2. | Deze gezeyde uyteynden van bloetvaatjens worden van plaats tot plaats zagter en zagter, zoo datze ten laatste in een bryagtige stoffe, in wat waters gedaan zynde, kan gedissolveert werden, 't geene ook plaatse heeft ontrent de milt, gelyk ik zulks aangewezen heb in myn Antwoord op de vierde voorgestelde Brief, aan den wel geoeffenden Heer J. Campdomerc. |
3. | Indien men deze schorssige stoffe door konst komt te verharden, zoo verliest ze deze eygenschap, en vertoont haar klonterig. |
4. | Hier kan men zien, dat de schorssige zelfstandigheyt geenzints uyt kliertjens haar bestaan heeft. Ziet verders hier over na myn Antwoord op de 12. voorgestelde Brief, Tab. 14. |
No. XX. De Milt eenes Kinds, zoo net geprepareert en bewaart, datze schynt vers uyt het lighaam gehaalt te zyn.
No. XXI. Het oor van een Kint, 't geen van zyn natuurlyke couleur niet schynt afgeweken.
Aanmerkt ten eersten. De sweetgaatjens open staande, zitten zoo digt by een, dat ons dit deel zeefswys voorkomt.
2. Tusschen deze sweetgaatjens, kan men door toedoen van vergrootglazen, de bloetvaatjes met een rootwassige stoffe opgevult, klaar zien.
| |
De laa
Onder dit Cabinet onthoud in zig Cedere vierkante Doozen, waar van de
1. | Vervult is met gedroogde en opgesnede stukken van den nugteren darm van een Mensch, op dat men de kliertjens en andere zaken zien konde.
Aanmerkt ten eersten. Deze klieren zyn van dat slag, die men niet onder de eenzame, maar tropswyze klieren stelt. |
2. | De bloetvaatjens, door deze kleene kliertjens loopende, zyn voor ons gezigt niet t'eenemaal verborgen, nadien ze met een rootwassige stoffe zyn vervult. |
3. | De slag-aderkens, dewelke door het buytenste en gemeene vlies dezes darms loopen, hebben een geheel andere cours, als die geene, dewelke haar door de andere vliezen der darmen verspreyden. |
4. | De latwyze ringen, by andere oogluykende klap-vliezen geheten
|
| |
| |
| zynde, werden in dit stuk van den bogtigen darm nog gevonden, hoewel het droog gemaakt is. |
5. | Niet alleen de gezeyde latwyze en halfmanige ringen, maar ook zelfs het geheele stuk dezes darms, zyn hoog root, en dat wegens het opvullen van hare slag-aderkens met een rootwassige stoffe. |
| |
De tweede vierkante doos
Onthoud in zig verscheyde stukken van Menschen darmen.
A. Een stuksken van den nugteren darm, na het opblazen gedroogt en opengesneden, op dat men de oogluykende en halfmanige klap-vliezen, of latwyze ronde uytpuylentheden zoude komen te zien.
B. Stukken van den Colyk- en Bogtigen darm, met den geheele blinden darm, en wormwyze aanhangsel, als mede dat gedeelte van 't darmscheyl, 't welk eygen is aan 't gezeyde uytsteeksel. En is dit genomen uyt een jong geboore Kintje. Door 't gezeyde wormwyze uytsteek, ziet men zoo veel slag-aderkens loopen, dat het in 't geheel hoog root is geworden, na dat ik dezelve vaatjens met een rootwassige stoffe vervult hadde.
Hier ziet men den blinden darm in jong geboore Kinderkens veel te verschillen van die, dewelke eenige jaren out geworden zyn: want in geene bemerkt men den diameter van plaats tot plaats te verkorten, ende den blinden darm nauwer en nauwer, en eyndeling in het wormwyze uytsteek verandert te werden. Maar in deze, dewelke eenigen tyt ter werelt zyn geweest, daar gaat het zoo niet toe, gelyk naheen getoont zal werden.
C. Een stuk van den Colyk-darm; met deszelfs [mesocolon] grove darmscheyl, waar door ontelbaare opgevulde slag-aderkens komen te loopen.
D. Een stuk van den Bogtigen darm, na het droogen open gesneden, wiens slag-aderen zoo veelvoudig zyn, dat zy een bosschasitje komen te verbeelden.
E. Een stuk van den Colyk-darm, wiens banden, voor het drogen los gemaakt zyn, op dat men klaar zoude kunnen zien, dat den Colyk-darm niet dikker van zelfstandigheyt is, als de andere darmen, en dat de differentie alleen voortkomt wegens deszelfs banden, en oogluykende klapvliezen.
| |
In de derde cedere doos
Werden gevonden twee Nieren van een Mensch, grooter als men gewoonlyk komt te zien: Hier aan zyn de groote slag-ader, en hol-ader nog vast.
Deze Nieren zyn tegens de gemeene loop van de natuure, verzien van twee overtollige Niers slag-aderen.
| |
| |
A.A. Der Nieren slag-aderen.
B.B. De twee slag-aderen der Nieren, die men hier overtollig ziet.
C. De stronk van de groote slag-ader even onder het middel-rift afgesneden, en met een rootwassige stoffe vervult.
D. De stronk van de hol-ader even onder het middel-rift afgesneden, en met een witwassige stoffe opgevult.
E.E. De heuptakken van de hol-ader.
F.F. Des groote slag-aders heuptakken.
G. De onderste darmscheyls slag-ader.
H. De bovenste darmscheyls slag-ader.
I. Des maags slag-ader.
K. De linker nier-ader, voortkomende, tegens de gemeene loop der natuure, even boven de verdelinge van de hol-ader in heup-takken.
L. De regter nier-ader op haar gewoone plaats uytspruytende.
M. De linker zaad-ader, spruytende uyt de nier-ader.
N. De regter zaad-ader, voortkomende niet alleen uyt de regter nierader, maar ook uyt de hol-ader zelfs.
O.O. De Pisleyders slangswys loopende.
| |
In de vierde doos
Vint men eenige zeer kleene Vliegen, als mede de doppen of schellen der Popjens, waar uyt zy voortgekomen zyn; en zyn deze Popjens in 't wateren door de waterwegen ten lyve uytgedreven.
Een zeker voornaam Perzoon, eenigen tyd van jeukte en ongemak tusschen zyn fondament en sakje klagende, als mede van moeilykheyt in 't maken van zyn water, verzoekt eerst een bequaam Chirurgyn, en daar na ook My, om ons dit ongemak voor te houden: Wy vonden het water geensints qualyk gestelt te zyn, als alleen dat 'er in de grond van 't glas veele langwerpige lighaamtjes lagen, die hy ons zeyde veele dagen daar in gezien te hebben.
Dit ziende, verzogt ik, eenige met my te mogen nemen in een doosje, om die nauwer te examineren, 't welk my toegestaan wierd: Maar als ik den volgenden dag het doosje open maakte, vond ik 't zelve met zeer veel kleene Vliegskens, en dopjens, waar uyt deze Vliegskens gekomen waren, bezet te zyn: Hier over verzet zynde, nam ik een Vergrootglas, en bevond de gezeyde rond en lange lighaamtjens niet anders geweest te zyn als kleene Popjens, dewelke deze Vliegskens voortgebragt hadden. Alle deze Vliegskens in 't doosken levendig zynde, vlogender verscheyde hier en
| |
| |
daar weg, onder deze vond ik 'er een, die nog aan het dopje van 't Popje vast zat, 't welk my alle twyfel weg nam. Ziet de 5. Fig. van de derde Plaat, Lett. B. door een Vergrootglas, als mede Lett. A. zonder Vergrootglas afgebeelt. C. en D. verbeelden 2 Dopjens mede zonder eenige vergrootinge.
Zoo hier iemand komt te vragen, hoe, en waar uyt deze popjens zyn voortgekomen in de krop van de blaas, zoo dient tot Antwoord, nadien de watergang een opene weg is, zoo behoeft men na geen andere te zoeken, die minder bequaam zyn. En alzoo is 't waarschynlyk, dat 'er zeer kleyne Wormkens door de watergang gepasseert zyn, tot aan de krop van de blaas, alwaar zy zyn blyven zitten, tot datze de gedaante van Popjens aannamen. Wanneer ik deze Historie een voornaam Heer verhaalde, zoo gaf hy my tot Antwoord, dat hy zulks niet alleen aan hem zelve ook eens had geobserveert, maar dat hy 't zelve nog eens in 't water van een Vrouwspersoon ondervonden had. 't Is niet onwaarschynlyk, zoo my dunkt, te geloven, dat den mensche zulks onderhevig worden op het Secreet zittende, voornamelyk als iemand langwylig zyn verblyf aldaar komt te nemen, en dat op zekere tyden, wanneer zulke Wormkens haar opdoen, 't welk mogelyk zelden voorvalt, en daarom ook zulke ongemakken niet veel voorkomen.
| |
Uytlegging van de derde plaat.
De eerste Figuur wyst ons aan een rye Tanden, dewelke in een der Eyerstokken, of Ballekens van een Vrouw zyn gegroeyt.
A. Een Honds-tand.
B. Een der Baktanden of Kiezen.
C. Een gedeelte van de rye of riste, waar in de rest van de tanden nog zyn besloten, zonder de minste ontblooting van dezelve.
D. Een gedeelte van 't dikke vlies, waar in de gezeyde Tanden voor een gedeelte nog zyn gesloten, en voor een gedeelte ontbloot.
De tweede Figuur wyst ons aan dezelve Tanden, zoo als ons die aan de contrarie zyde voorkomen, met een gedeelte van 't gezeyde dikke Vlies.
A. De Honds-tand.
B. De Bak-tand.
C.D. Dezer Tanden onderste deel, of wortelen, dewelke nog niet volmaakt, ook niet hol, maar met een been harde stoffe vervult zyn.
De derde Figuur toont ons een stuk van de Borst, namentlyk eenige
| |
| |
Ribbens met haar tusschen-ribbige Spieren, als mede de uytwendige tusschen-ribbige Slag-aderen, en dat uyt een kleen Kind.
A. De afgesnedene Ribbens.
B. De tusschen-ribbige Spieren.
C. De uytwendige tusschen-ribbige Slag-aderen (aldus van my geheten,) loopende niet alleen langs de onderste, maar ook bovenste rand van de ribbens. Nu deze komen niet inmiddels voort uyt de groote slag-ader, nog ook uyt de inwendige mam-takken, maar de inwendige tusschen-ribbige slagaderen brengen de uytwendige voort.
De vierde Figuur wyst ons aan de Tong van een Jongeling, zoo als men die van onderen ziet.
A. Des Tongs vliesig bekleetzel, 't welk ons hier vry dik voorkomt, wegens deszelfs omslag.
B.B. De onder-tongige slag-aders, welkers veelvoudige takskens, een bladerloos bosschasitjen komen te verbeelden.
In de vyfde Figuur werden eenige Vliegen, en schellen van Paapjens verbeelt.
A. Een kleen Vliegje met deszelfs dopje, daar het Vliegje uytgekomen is.
B. Het zelve door een vergrootglas gezien en afgebeelt.
C. Twee aan den anderen gevoegde Dopjens, waar uyt de Vliegen zyn voortgekomen.
D. Een afgezondert dopje.
| |
Uytlegging van de vierde plaat.
De eerste Figuur wyst ons aan de Tepel van de Borst van een Walvis.
A. Een stuk van 't vel van de Borst.
B. De Tepel van de Borst.
C. Des vels Tepeltjens van de Tepel van de Borst buyten 't vel uyt puylende, dezelve konnen heel klaar gezien werden zonder vergrootglazen te gebruyken, en zyn deze in dit object wat grooter afgebeelt.
D. De holte aan 't uyterste van de Tepel.
De tweede Figuur representeert de algemeene Melk-canaal van de Borst van een Walvisch, waar in alle de andere melk-vaatjens haar komen te ontlasten: en is deze canaal van zeer veele sleuven verzien.
In de derde Figuur werd vertoont een gedeelte van 't dunne herssen-vlies van een jong geboore Kintje, 't welk dan ter tyd zoo dun en teer is, dat het in dunte en teerheyt een spinnewebbe nauwlyks behoeft te wyken.
| |
| |
Ondertusschen staat te considereren, dat de bloetvaten haar zoo veelvoudig door dit gezeyde Vlies komen te verspreyden, dat dezelve tot het wezen van 't dunne herssen-vlies meer schynen te contribueren, als de overige vliesigheyt, dewelke voornamentlyk schynt gedestineert te zyn, om de bloetvaten t'zamen te houden, ten eynde zy niet onder een zoude verwerren.
De vierde Figuur verbeelt ons de Tepel van de Borst van een Vrouw, met deszelfs omme-schreef, of kring.
A. Een gedeelte des krings van het opperhuydeken ontbloot, waar door het vel des krings ons witagtig voorkomt.
B. Een gedeelte des krings van 't opperhuydeken niet ontbloot, weshalven het vel zig aldaar bruyn vertoont.
C. De gaatjens of mondekens van de melk-canaaltjens, die hier in de Tepel van de borst zigtbaar zyn.
D. De Tepeltjens van 't vel van de Tepel des borsts, als mede die van de kring, puylen eenigzints uyt, en worden dezelve meer hier in 't vel gezien door vergrootglazen, als op andere plaatsen. Hier door komt het te gebeuren, dat de tepel van de borst van haar oppervelleken ontbloot, veel swaarder pyne komt te verwekken, als wel op andere plaatsen van ons lighaam vernomen werd, alwaar de tepeltjens van 't vel niet zoo ver buyten het vel uytsteken. Dit is ook de reden, dat de kloven, ontvellingen, &c. hier ter plaatze ook qualyker te genezen zyn: in tegendeel de Tepels van de borst wel gestelt, en van haar oppervelleken niet ontbloot zynde, verwekken de zuygende kinderen aan de voedsters een aangenaam gevoelen, door het geduurig trekken aan de Tepel; maar niet alzoo wanneer zy de borst by nagt elders komen te vatten.
De vyfde Figuur toont ons een gedeelte van de Tepel des Borsts van een Walvisch, wiens melk-canaal geveurt, en als met fronzels gekerft is.
De zesde Figuur wyst ons aan de Tong van een Kind met het strotsklapje; in dezes Tongs oppervlakte zitten ontelbare Tepeltjens, die het naaste werktuyg van de smaak zyn.
A. De Tong.
B. De Tepeltjens, van gedaante kleene [fungi] padde-stoelkens gelykende, onder deze zyn 'er ontelbaare, dewelke ons boogs-wyze voorkomen: Deze heb ik, door een vergrootglas gezien zynde, grooter laaten tekenen als 't leven, en dat bezyde deze Tong, onder die geene, dewelke hier puntig gezien werden: Deze puntige heb ik hier ook laten verbeelden, nadien my dezelve zeer dikwils puntig voorgekomen zyn in andere Tongen.
C. Een rye van groote Tepeltjens, dewelke plat en rond zyn, in 't midden verzien van kleene gaatjens of mondekens, rondom dezelve loopt ook een kring.
| |
| |
D. Het strotte-hooft met verscheyde kliertjens bezet.
E. Groote Tepeltjens aan de grond des Tongs, onder het strotten-hooft.
In de zevende Figuur werd een gedeelte van de Tepel van de Borst van een Walvisch vertoont, wiens opperhuydeken, en netwyze lighaam van Malpighius nog niet zyn weg gedaan, weshalven de Veltepeltjens buyten het vel niet uytpuylen.
De achtste Figuur stelt ons voor oogen een stukje van 't gedeelte van de Tepel des Borsts van een Walvisch met deszelfs ontdaane vel-tepeltjens, en hangt hier van af een stukje van deszelfs net-wyze lighaam.
A. Het Net-wyze lighaam.
B. De ontdaane Vel-tepeltjens.
De negende Figuur verbeelt ons een stukje van de Tepel des Borsts van een Walvisch, wiens Vel-tepeltjens van myn ontdaan zyn in schoon water, dat is, yder Tepeltje is uyt veele zenuwagtige draatjens te zamen gestelt, maar zyn deze draatjens op de wyze van nat gemaakte penceeltjens van een geweken, en verbeelden deze draatjens hayrtjens te zyn.
Ondertusschen moet men aanmerken, dat van my in dit ontdoen gantsch geen gewelt aangewent is; alleen had ik twee deksels, waar mede het vel is omvangen, weg genomen.
Dit experiment schynt te confirmeren, dat de Vel-tepeltjens haar bestaan hebben uyt de uyteynden der zenuwen, nadien de zenuwen ook zelfs uyt een ontelbaar getal van zenuw-draatjens te zamen zyn gestelt, dewelke aan haar uyt-eynde de Vel-tepeltjens uytmaken. In de mensche heb ik nooyt deze ontdoening der Vel-tepeltjens konnen te wege brengen, nadien deze hare draatjens al te vast aan een verbonden zyn. Aan de linker zyde van deze Figuur staan eenige Vel-tepeltjens die niet ontdaan zyn, en scherp toeloopen.
|
|